NJB 2023/2339:Termijn cassatieberoep: art. 432 lid 1, aanhef en onder b, Sv brengt mee dat als de verdachte op de terechtzitting of de nadere terechtzitting is verschenen, voor het instellen van beroep in cassatie een termijn geldt van veertien dagen na de einduitspraak. Die termijn van veertien dagen geldt ook als op de (nadere) terechtzitting een gemachtigde raadsman als bedoeld in art. 279 lid 1 Sv is verschenen. Deze termijn van veertien dagen na de einduitspraak blijft ook gelden als na schorsing van het onderzoek op de terechtzitting voor bepaalde tijd op de nadere terechtzitting noch de verdachte noch een gemachtigd raadsman is verschenen. Wanneer het onderzoek op de voorlaatste terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de verdachte noch zijn raadsman op de nadere terechtzitting zijn verschenen, geldt echter op grond van art. 432 lid 3 Sv in beginsel – dat wil zeggen: tenzij zich de in die bepaling onder b genoemde uitzondering voordoet – een andere termijn, namelijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het vonnis of het arrest de verdachte bekend is. Ter verduidelijking van eerdere rechtspraak zet de Hoge Raad daarbij uiteen hoe HR 9 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AG3022 moet worden begrepen.