Einde inhoudsopgave
Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek
Artikel 129 [Vordering legitimaris opeisbaar na overlijden langstlevende]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2003
- Redactionele toelichting
Bij de tekstplaatsing zijn de verwijzingen in de artikelen vernummerd.
- Bronpublicatie:
18-04-2002, Stb. 2002, 229 jo Stb. 2002, 428 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
18-04-2002, Stb. 2002, 229 jo Stb. 2002, 428 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken: 26822)
- Inwerkingtreding
01-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-11-2002, Stb. 2002, 558 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Staatsrecht / Wetgeving
1.
Indien een erflater voor het in werking treden van de wet ten behoeve van zijn niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of zijn geregistreerde partner een uiterste wilsbeschikking heeft gemaakt en de nalatenschap nadien is opengevallen, is de vordering van een legitimaris, voor zover deze ten laste zou komen van de echtgenoot of geregistreerde partner, eerst opeisbaar na diens overlijden. Hetzelfde geldt in het geval van een uiterste wilsbeschikking ten behoeve van een andere levensgezel, indien deze met de erflater een gemeenschappelijke huishouding voerde.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing voor zover uit de uiterste wilsbeschikking anders valt af te leiden. De artikelen 87 leden 5 en 6 en 88 van Boek 4 zijn mede van toepassing.
3.
Op een verdeling gemaakt met toepassing van artikel 1167 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat gold tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet, is na dat tijdstip artikel 186 lid 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.