HR, 09-01-2015, nr. 14/03962
14/03962
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-01-2015
- Zaaknummer
14/03962
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:19, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑01‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:5071, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑01‑2015
- Vindplaatsen
V-N 2015/4.5 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2015/85 met annotatie van F.J.H.L. Makkinga
NTFR 2016/233
NTFR 2015/453 met annotatie van Mr. P.T. van Arnhem
Uitspraak 09‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht (Bpb). Vier bezwaren tegen vier WOZ-beschikkingen op één biljet. Voor Bpb één bezwaar met wegingsfactor 1,5.
Partij(en)
9 januari 2015
nr. 14/03962
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2014, nr. 13/01092, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel (nr. AWB 13/599) betreffende de ten aanzien van belanghebbende genomen beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) voor het jaar 2012 betreffende de onroerende zaken [a-straat 1], [a-straat 2], [b-straat 1] en [c-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Ten aanzien van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet WOZ de waarden van - voor zover te dezen van belang - vier in de gemeente [Z] gelegen onroerende zaken bij beschikkingen vastgesteld. De beschikkingen zijn verenigd in één biljet. De onroerende zaken betreffen verschillende objecten, te weten een woning, een woon/winkelpand, een atelier/werkruimte en een horecapand.
2.1.2.
De gemachtigde van belanghebbende, die aan belanghebbende beroepsmatig rechtsbijstand verleent op basis van ‘no cure no pay’, heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen. Hij heeft vier afzonderlijke bezwaarschriften ingediend.
2.1.3.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft hij de vastgestelde waarden van de onroerende zaken verminderd.
2.1.4.
Belanghebbende heeft in bezwaar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft de heffingsambtenaar, in afwijking van het verzoek van belanghebbende, vastgesteld op € 352,50 (1 punt voor het bezwaarschrift x € 235 x 1,5 voor de wegingsfactor).
2.2.
Het Hof heeft de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigd onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013, nr. 12/02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, BNB 2013/122 (hierna: het arrest BNB 2013/122). De omstandigheid dat belanghebbende in vier afzonderlijke geschriften bezwaar heeft gemaakt tegen de onderhavige WOZ-beschikkingen, doet hieraan niet af, aldus het Hof. Met de omstandigheid dat het te dezen gaat om objecten die voor de waardering wezenlijke verschillen vertonen heeft het Hof rekening gehouden door, gelet op de daarmee samenhangende werkbelasting voor de gemachtigde, de wegingsfactor 1,5 toe te passen.
2.3.
De tegen dit oordeel gerichte klachten kunnen niet tot cassatie leiden aangezien het Hof, anders dan de klachten betogen, is uitgegaan van een juiste uitleg van het arrest BNB 2013/122.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2015.
Beroepschrift 09‑01‑2015
Edelhoogachtbare heren, vrouwen,
Hierbij doe ik u toekomen namens mijn klant, [X], het cassatieschrift tegen de uitspraak op beroep van het Gerechtshof te Arnhem. De uitspraak is bijgevoegd als bijlage 1, de machtiging als bijlage 2.
Geschil:
1.
In geschil is de omvang van de proceskostenvergoeding voor de werkzaamheden van de gemachtigde.
Standpunt belanghebbende:
1.
Ik ben het niet eens met de uitspraak op beroep van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake de procedure van [X]. Al hetgeen gezegd en geschreven is in voorgaande fases van deze procedure kunt u als al ingelast beschouwen. Omdat ik in de voorgaande fases mijn standpunt al diverse malen uit de doeken gedaan heb en ook heb toegelicht, zie vooral het proces-verbaal bij het Hof, zal ik mij hier beperken tot die punten die ik wil stipuleren.
2.
In deze zaak staat de vraag centraal hoe een bezwaarschrift tegen een beschikking die op een aanslagbiljet staat met meerdere beschikkingen erop voor de behandeling van de proceskostenvergoeding benaderd moet worden. Staat bij die beoordeling het bezwaarschrift centraal staat of staat het aanslagbiljet centraal. Met andere woorden, gaat het erom of in het bezwaarschrift tegen meerdere beschikkingen bezwar gemakt wordt of gaat het erom dat er meerdere bezwaarschriften zijn gericht tegen één aanslagbiljet met daarop meerdere beschikkingen. Naar mijn meningen moeten uw arresten met kenmerk BX0892 en BZ6822 zo gelezen worden dat het bezwaarschrift centraal staat. Het hof heeft anders besloten en vandaar dit beroep in cassatie.
3.
De spraakverwarring of uitgegaan dient te worden van het bezwaarschrift of het aanslagbiljet ontstaat doordat in voornoemde arresten verwezen wordt naar ‘een geschrift’ waarbij ik er in lees dat naar een bezwaarschrift verwezen wordt en de heffingsambtenaar er in leest dat er naar een aanslagbiljet verwezen wordt. Dit is de gewraakte zinsnede uit BZ6822: ‘Bezwaren tegen 4 WOZ-beschikkingen die in 1 geschrift zijn opgenomen gelden voor de regels van de proceskostenvergoeding als 1 bezwaar’. In die procedure was in één bezwaarschrift het bezwaar tegen 4 WOZ-objecten opgenomen. Zie daarvoor mijn brief aan het Hof van 23 januari 2014.
4.
De reden dat ik er in lees dat het woord ‘geschrift’ naar het bezwaarschrift verwijst vloeit bij arrest BX0892 voort uit de positionering van het woordje ‘slechts’ en bij uitspraak BZ6822 vloeit dat voort uit de casus zelve (het ging daar om een één bezwaarschrift met daarin opgenomen vier bezwaren tegen vier objecten), omdat er bij de formulering van de rechtsregel direct verwezen wordt naar BX0892 (inclusief het woordje ‘slechts’) en omdat u al een paar keer eerder in die lijn had besloten (zie o.a. AT3953). Zou het gelezen moeten worden zoals de heffingsambtenaar dat ziet, dan zou dat betekenen dat u in uitspraak BZ6822 uitspraak heeft gedaan over een zaak die niet aan de orde was.
5.
Daarop voorbordurend is het volgens mij de eerste keer dat een casus als deze aan u voorgelegd wordt. Zoals gezegd was de casus van BZ6822 er één waarbij in het bezwaarschrift direct tegen 4 objecten bezwaar werd gemaakt. Deze zaak is anders in die zin dat er niet in één bezwaarschrift tegen meerdere beschikkingen bezwaar gemaakt is maar dat elk bezwaar afzondelijk behandeld is. In uitspraak BZ6822 staat onder 3.4 het alsvolgt beschreven:‘ Er is sprake van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten’. De bezwaarschriften in deze casus waren niet gericht tegen meerdere besluiten, maar telkens tegen één besluit. Dat cruciale verschil was de reden dat de rechter in de beroepsfase aan arrest BZ6822 voorbij ging. BZ6822 ziet nu eenmaal niet op deze situatie.
6.
Het hof voelt nog wel (een beetje) met mij mee in overweging 4.3 wanneer zij constateert dat deze regel onredelijk kan uitpakken. Dat gevoel had zij wat mij betreft wat zwaarder mogen laten wegen daar redelijkheid en billijkheid de grondregels van ons recht zijn. Mijn ervaring is dat wanneer iets onredelijk aanvoelt, dat bijna altijd ook zo is. Oftewel, in die gevallen klopt er dan iets niet. In dit geval klopt het niet doordat een arrest wat niet op deze situatie ziet er wel op van toepassing verklaard wordt.
7.
Ook zie ik in de gedachte achter de formulering van de rechtsregel van BZ6822, de beoogde eenvoud, wel grond voor mijn standpunt. Wordt er in één geschrift bezwaar gemaakt tegen meerdere aanslagregels, dan is en blijft het één geschrift. Simpel. De uitleg dat dit ziet op het aanslagbiljet maakt het echt niet simpeler maar eerder veel complexer. Net als in dit geval zullen procedures van beschikkingen die toevalligerwijze op één aanslagbiljet staan formeel en materieel alle kanten op waaieren. Wanneer er één gegrond is en de ander (nog) niet, wanneer doe je dan als bestuursorgaan uitspraak over de proceskostenvergoeding. In art. 7.15 lid 3 Awb staat dat het bestuursorgaan bij de uitspraak op bezwaar ook direct uitspraak doet over de proceskostenvergoeding. Dat levert dan schier onoverkomelijke problemen op. Het bestuursorgaan weet namelijk bij de eerste uitspraak nog niet wat het aan vergoeding toe moet kennen, dat weet ze pas bij de laatste uitspraak van dat biljet. Moet het bestuursorgaan dan alle uitspraken aanhouden tot dat alle procedures helder zijn? In de praktijk werkt dat vaak niet zo aangezien er regelmatig inhoudelijke zaken uitgevogeld moeten worden die een hele hoop tijd vergen.
8.
In de voorgaande fase van deze procedure wierp ik ook al op dat de regel dat alle beschikkingen op één aanslagbiljet voor de proceskostenvergoeding altijd als één bezwaar heeft te gelden botst met de praktijk van alle dag. In de lokale heffingen wordt steeds meer samengewerkt door bestuursorganen en worden er nieuwe rechtspersonen opgericht die de belastingen gaan uitvoeren. Denk bijvoorbeeld aan mijn opponent in deze procedure, het GBT, die ook voor 7 gemeenten de belastingen afhandeld. Hierdoor kan een belastingplichtige een onterechte aanslag hondenbelasting in gemeente A krijgen, een onjuiste wozbeschikking in gemeente B krijgen en een onjuiste aanslag forensenbelasting in gemeente C krijgen, allemaal op hetzelfde aanslagbiljet. Ik zie echt niet in hoe die drie heffingen van materieel volslagen andere aard en formeel beschikt door andere bestuursorganen gezien kunnen worden als één bezwaar voor de proceskostenvergoeding. Het wordt nog leuker als ook die bezwaren door drie verschillende rechtsbijstandverleners op drie verschillende tijdstippen zijn ingediend en die ieder op hun eigen unieke grieven en mores onderzocht en beantwoord dienen te worden. Ik vind dat eerlijk gezegd geen vereenvoudiging.
9.
Ik verzoek u daarom de uitspraak op hoger beroep te vernietigen en zelf in deze zaak te voorzien door de proceskostenvergoeding in bezwaar voor de gemachtigde vast te stellen op 4 keer € 243,=
10.
Ook voor deze procedure heeft onze klant kosten moeten maken. Ik verzoek u de gemeente daarin te veroordelen.
Conclusie:
1.
Ik verzoek u het beroep in cassatie gegrond verklaren en de uitspraak op hoger beroep te vernietigen en voor de verdere afronding van het geschil zelf in de zaak te voorzien.
Hoogachtend,