Hof Amsterdam, 22-06-2017, nr. 16/00290
ECLI:NL:GHAMS:2017:3642
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-06-2017
- Zaaknummer
16/00290
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:3642, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑06‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2016:4286, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1311, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2017/2243 met annotatie van
NTFR 2017/2522
Uitspraak 22‑06‑2017
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Belanghebbende heeft de gevraagde bescheiden niet verstrekt, zodat de informatiebeschikking terecht is opgelegd. Ten aanzien van de correctie van € 415.000 heeft belanghebbende niet aangetoond dat een bron van inkomen ontbreekt. De aanslag is niet naar willekeur opgelegd. De feiten en omstandigheden wettigen het vermoeden dat belanghebbende in het in geding zijnde jaar extra inkomsten ten bedrage van € 415.000 heeft genoten. In hoger beroep heeft belanghebbende de onjuistheid van de bestreden uitspraak op bezwaar niet overtuigend aangetoond.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 16/00290
22 juni 2017
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. drs. T.C. van Wagensveld (Van Wagensveld en Zonneveld B.V.) te Amsterdam
tegen de uitspraak van 30 mei 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/1181 van de Rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 31 december 2012 voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 593.886 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.571. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 40.799 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na tegen de hiervoor vermelde navorderingsaanslag en beschikking heffingsrente gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 26 januari 2015 die navorderingsaanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 30 mei 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 juli 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’).
“1. Eiser exploiteert een coffeeshop in de vorm van een eenmanszaak onder de naam “ [de coffeeshop-1]
” (de coffeeshop-1).
2. Eiser heeft aangifte ib/pvv voor het jaar 2007 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 178.886 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.571.
3. Op 12 november 2007 is van de zakelijke rekening van de coffeeshop-1 een bedrag van € 412.939 overgeboekt naar de derdenrekening van notaris [A] te Amsterdam (de overboeking) ten behoeve van de aflossing van een hypotheek op de in privé aangehouden woning van eiser. Verweerder heeft op 21 november 2012 de beschikking gekregen over stukken uit een strafrechtelijk onderzoek. Verweerder heeft daaruit geconcludeerd dat het bedrag afkomstig is uit een achttal stortingen (waarvan zes in contanten) gedaan tussen 19 oktober 2007 en 28 november 2007 voor een totaalbedrag van € 415.000 (de stortingen) op de zakelijke rekening van de coffeeshop-1.
4. Op grond van de bevindingen weergegeven onder 3 heeft verweerder het belastbare inkomen uit werk en woning middels het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag verhoogd met € 415.000.
5. Naar aanleiding van het door eiser ingediende bezwaarschrift heeft verweerder bij eiser op 21 juni 2013 een boekenonderzoek ingesteld naar de herkomst van de door eiser tussen 4 en 13 november 2007 op de zakelijke rekening gedane stortingen.
6. Verweerder heeft de volgende bescheiden bij eiser opgevraagd:
1. De jaarstukken 2006 van de coffeeshop-1.
2. Het originele door de boekhouder per artikel bijgehouden digitale Excel-bestand (niet een papieren uitdraai of een pdf-bestand).
3. De originele door het personeel van de coffeeshop-1 bijgehouden turflijsten.
4. Het digitale originele Excel-bestand van het eerder op papier aangeleverde kasbestand 2007.
5. Alle aanwezige bescheiden met betrekking tot de door eiser in 2007 contant ontvangen huurinkomsten.
6. Blad 0002 van rekeningafschrift 314 van bankrekening [bankrekening] .
7. De rekeningafschriften van rekening [bankrekening] ten name van de echtgenote van eiser, mevrouw [B] .
8. De rekeningafschriften van de rekeningen [bankrekening] , [bankrekening] en [bankrekening] ten name van de minderjarige kinderen van eiser.
9. Alle digitale bestanden over het jaar 2007 betreffende het door de coffeeshop-1 gebruikte computerkassasysteem.
Aangezien eiser niet alle opgevraagde bescheiden heeft verstrekt, heeft verweerder op 20 september 2013 een informatiebeschikking gegeven waarbij is gewezen op de verplichting die volgt uit artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De informatiebeschikking bevat een opsomming van de eerder gevraagde bescheiden. Tegen de informatiebeschikking zijn door eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
7. De resultaten van het boekenonderzoek, opgemaakt aan de hand van de wel beschikbare bescheiden, zijn neergelegd in een rapport van 9 januari 2015. In dit rapport is onder meer opgenomen:
“Niet overgelegde primaire administratie
Tot op heden heeft [eiser], de volgende bescheiden niet overgelegd;
- Ten aanzien van de geboekte inkopen en omzet is er geen enkel onderliggend primair kasstuk overgelegd, ook van de kasstortingen ontbreekt vaak een onderliggend primair stuk.
- De originele door het personeel van [de coffeeshop-1] bijgehouden turflijsten.
- Blad 0002 van rekeningafschrift 314 van bankrekening [bankrekening] .
- De rekeningafschriften van rekening [bankrekening] ten name van de echtgenote van [eiser], mw. [B] .
- De rekeningafschriften van de rekeningen [bankrekening] , [bankrekening] en [bankrekening] ten name van de minderjarige kinderen van [eiser].
- De digitale bestanden over het jaar 2007 van het door [de coffeeshop-1] gebruikte computerkassasysteem.
- Het, volgens de heer [C] , aan de hand van de turflijsten bijgehouden Excel bestand waarin per artikel, zowel in aantallen als in geld, de voorraad, de inkoop en de verkoop werden bijgehouden.
(…)
3.2.2
Stortingen vanuit de kas van [de coffeeshop-1]
(…)
Over de jaren 2002 tot en met 2006 onttrekt [eiser] gemiddeld € 160.781,- per jaar uit de onderneming [de coffeeshop-1] voor privéuitgaven. Over het jaar 2007 onttrekt [eiser] per saldo € 392.228 voor privéuitgaven uit de onderneming. Gelet op de, incidentele, betaling van
€ 412.000 voor de aflossing van de (box 3)hypotheek betekent dit dat [eiser] daar waar hij eerder altijd geld uit de onderneming haalt om in zijn persoonlijke levensbehoeften te kunnen voorzien, in 2007 geen geld uit de onderneming heeft onttrokken voor zijn reguliere privéuitgaven.
(…)
3.2.3
Lening [D]
De heer [C] geeft aan dat [eiser] begin november 2007 van zijn broer [D] een lening van € 100.000 heeft ontvangen.
Desgevraagd heeft de heer [C] verklaard dat van deze lening niets op papier staat, dat alles contant is gegaan en dat er op 31 december 2007 € 75.000,- contant aan [D] is terug betaald. Een en ander is door de heer [E] , achteraf, verwerkt in het door hem gemaakte Excel kasbestand.
Opvallend is dat [eiser] tijdens de verhoren in 2011 en 2012 door de politie aangeeft dat hij niet weet hoeveel geld hij in 2007 van zijn broer heeft geleend maar dat hij wel weet dat alles is terugbetaald en waarschijnlijk gedeeltelijk verrekend met de huur van de coffeeshop van zijn broer ( [de coffeeshop-2] ).
Ook de heer [D] is door de politie verhoord over de door hem in 2007 aan zijn broer verstrekte lening. Hij heeft zich ten aanzien van alle vragen betreffende het pand [F-steeg] 8 en zijn lening aan zijn broer beroepen op zijn zwijgrecht. Ook heeft hij geweigerd zijn verklaring te ondertekenen.
Uit de aangifte inkomstenbelasting 2007 van de heer [D] blijkt dat de omzet van de coffeeshop [de coffeeshop-2] in 2007 onverklaarbaar hoog is ten opzichte van de voorgaande jaren en van 2008. De omzet stijgt van € 504.272 in 2005 naar € 569.757 in 2006 en € 757.057 in 2007 om vervolgens in 2008 weer te dalen naar € 600.838.
(…)
3.2.4
Storting vanuit contante ontvangsten box 3 vermogen
(…)
[Eiser] is eigenaar van het pand [F-steeg] 8 te [Z] . In dit pand zijn naast op de begane grond de coffeeshop van [D] , [de coffeeshop-2] , twee appartementen aanwezig. De huur voor de coffeeshop ad € 7.000 per maand wordt per bank betaald.
De huur van de appartementen wordt contant betaald. [Eiser] heeft geen enkel bescheid overgelegd waaruit blijkt dat en hoeveel huur betaald wordt. Het is onwaarschijnlijk dat daar geen enkele vastlegging van is of is geweest. Huurders zullen immers een bewijs van betaling( kwitantie) willen ontvangen en ook [eiser] zelf zal, bijvoorbeeld bij een geschil, willen kunnen laten zien of er en zo ja, hoeveel, wel of niet door huurders betaald is.
In een op 31 oktober 2007 door taxateur [taxateur] uitgebracht taxatierapport staat
dat voor de appartementen € 1.450 per appartement per maand contant zou worden ontvangen. De totaal contant ontvangen huur zou dan € 34.800 per jaar zijn. [Eiser] heeft verklaard dat hij naast genoemde huurinkomsten geen andere contante inkomsten heeft. Van de privé bankrekeningen worden geen contante bedragen opgenomen.
[Eiser] heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting /premies volksverzekeringen over het jaar 2007 desgevraagd aangegeven dat op 1 januari 2007 geen contant geld of vorderingen tot zijn vermogen behoorde.
Bekend is dat [eiser] in 2007 een relatie had met mw. [G] . Mevrouw [G] heeft verklaard dat de huur van haar woning werd geregeld door de boekhouder van [eiser], genaamd [H] . Verder heeft mw. [G] in 2007 een auto, te weten een BMW 1 serie , van [eiser] gekregen en betaalde hij haar € 150 per twee weken voor boodschappen. Ook betaalde hij haar kleding. Uit onderzoek is gebleken dat voor de betreffende auto € 22.000 contant is betaald.” ”
2.2.
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.
2.3.
In het door de rechtbank onder 2.1 genoemde rapport van 9 januari 2015 (hierna: het controlerapport) is voorts onder meer het volgende vermeld:
“2.4.3. Beoordeling van de administratie
(…)
Beoordeling van de wel aanwezige administratie
De overgelegde administratie bestaat uit het door de heer [E] gemaakte Excel-bestand
“kasboek 2007 1” en de aan de hand daarvan door de heer [C] gemaakte grootboekrekeningen, kolommenbalans en kasboek. (…) Het Excel-bestand bestaat uit de volgende tabbladen;
Kasboek Per dag alle contante inkomsten en uitgaven met begin en eindstand.
Verkoopboek Per dag totaal van alle verkopen hasj, wiet, cake/joints, drank en overig.
HW Berekening van de verkopen Hasj en Wiet per dag per soort. De
bijbehorende inkoopprijs Hasj en Wiet wordt schattenderwijs op 50% van
de behaalde omzet vastgesteld.
Omzetten Per dag de omzet behaald met verkoop van souvenirs
De heer [C] heeft verklaard dat het Excel-bestand “kasboek 2007 1” pas eind 2009 door hem van de heer [E] is ontvangen. Uit de eigenschappen blijkt dat dit bestand op 12 september 2009 is aangemaakt.
Nu de primaire stukken (zoals eerder genoemd onder het kopje “Niet overgelegde primaire administratie”) aan de hand waarvan het Excel-bestand “kasboek 2007 1” gemaakt zou moeten zijn, niet zijn overgelegd dan wel niet zijn bewaard, kan de juistheid en volledigheid van het Excel-bestand “kasboek 2007 1” en de daarop gebaseerde financiële administratie op geen enkele wijze gecontroleerd worden.
(…)
3.1
Contante stortingen op de zakelijke bankrekening
3.1.1
Stortingen in oktober en november 2007
In de maanden oktober en november 2007 worden de volgende bedragen contant op de zakelijke ING girorekening met rekeningnummer 7945232 gestort;
19-10-2007 € 26.220,00 Storting
5-11-2007 € 50.000,00 storting
5-11-2007 € 50.000,00 storting
6-11-2007 € 40.000,00 storting
12-11-2007 € 77.000,00 storting
12-11-2007 € 99.000,00 storting
12-11-2007 € 99.000,00 storting
28-11-2007 € 40.000,00 storting
Volgens het overgelegde Excel bestand “kasboek 2007 1.xls” zijn al deze stortingen vanuit de kas van Route 66 gedaan. In de overgelegde map Kas 2007 (dit zijn de primaire per kas betaalde kostenfacturen) zijn alleen van de stortingen op 19 oktober en 28 november stortingsbewijzen aanwezig (op respectievelijk 18 oktober en 27 november). Van de stortingen op 5, 6 en 12 november 2007 zijn in de primaire kasbescheiden geen stortingsbewijzen aangetroffen.
Om de stortingen uit de kas van [de coffeeshop-1] te kunnen doen is op 6 november 2007 een bedrag van € 100.000 vanuit privé en een bedrag van € 100.000 als lening van [D] in het
kasboek 2007 1.xls geboekt.
3.1.2
Reden stortingen 5, 6 en 12 november 2007
Op 12 november 2007 is een bedrag van € 412.939 van rekeningnummer 7945232 overgeboekt naar de derdenrekening van notaris [A] te Amsterdam. Dit bedrag is aangewend ter aflossing van de op het pand [F-steeg] 8 te [Z] door de heer [I] gevestigde hypotheek. [Belanghebbende] heeft het betreffende pand op 16 februari 2000 gekocht van de heer [I] voor een bedrag van fl. 900.000. De heer [I] heeft, op zijn beurt, het pand op 31 januari 2000 voor fl. 900.000 gekocht.
De door de heer [I] op het pand gevestigde hypotheek is door [belanghebbende] onderhands overgenomen zonder de bank hiervan in kennis te stellen, ook de notaris heeft verzaakt het gewijzigde eigendom van het pand aan de bank door te geven. [Belanghebbende] betaalde de verschuldigde rente en aflossing aan de heer [I] die op zijn beurt de bank betaalde.
De heer [I] is in de financiële problemen gekomen waardoor de bank (die inmiddels zelf had geconstateerd dat de heer [I] al zeven jaar geen eigenaar van het pand meer was zonder dat aan de meldingsplicht was voldaan) had besloten de op het pand gevestigde hypotheek voor het maximale bedrag van € 412.939 uit te winnen door middel van een executoriale verkoop van het pand.
Uiteindelijk heeft [belanghebbende] het pand weten te behouden door zelf de hypotheek volledig af te lossen. Omdat de bank geen genoegen nam met contante betaling is het benodigde geld op de zakelijke girorekening gestort en vervolgens naar de derdenrekening van notaris [A] overgemaakt.
(…)
3.2
Beoordeling herkomst contante stortingen oktober en november 2007
3.2.1
Algemeen
(…) In het kader van het strafrechtelijke onderzoek is het kantoor van de heer [E] doorzocht. Hierbij is een handgeschreven notitie aangetroffen. De heer [E] heeft over deze notitie verklaard dat hij die heeft geschreven naar aanleiding van een telefoongesprek met [belanghebbende] over hoe ze de financiering zouden aanpakken. Die notitie heeft de volgende inhoud:
Te voldoen € 415.000 ! [I]
€ 140.000 [de coffeeshop-1] giro
75.000 [D] kas
215.000
100.000 kas [de coffeeshop-1]
100.000 geldlening [I]
415.000
10.000 [J]
Onderaan deze notitie staat geschreven;
To do
Overeenkomst van geldlening maken [D]
en [I] à 4% boetevrij aflossen
en verklaring dat alles is afgelost.
De heer [E] verklaart hierover dat hij niet weet waarom er staat dat er een verklaring moet worden opgemaakt dat alles is afgelost. Hij weet niet of zo’n verklaring gebruikelijk is, misschien had er moeten staan dat alles zou worden afgelost.
[Belanghebbende] heeft desgevraagd over de notitie verklaard dat hij denkt dat de notitie met de [F-steeg] heeft te maken, hij herkent de bedragen en de naam [I] . Hij weet niet wie deze notitie gemaakt heeft en hij weet ook niet of hij met [E] had afgesproken dat een overeenkomst van geldlening moest worden opgemaakt en meteen een verklaring dat alles was afgelost.
3.2.2
Stortingen vanuit de kas van [de coffeeshop-1]
(…) Tijdens een gesprek op 6 november 2013 heeft [belanghebbende] verteld over de procedure bij stortingen van de omzet op de zakelijke rekening. [Belanghebbende] heeft aangegeven dat er maximaal € 40.000 wordt gestort. De omzet wordt nooit volledig afgestort. De hoogte van het bedrag dat gestort wordt, is afhankelijk van uitgaven en lasten die via de bank betaald moeten worden. De rest gaat mee in de kluis. Deze kluis staat bij [belanghebbende] thuis. (…)”
2.4.
In hoger beroep heeft belanghebbende kopieën overgelegd van grootboekmutatie-kaarten over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 met betrekking tot de kasadministratie van de onderneming (coffeeshop-2) van zijn broer, [D] . Op deze grootboekmutatiekaarten zijn onder andere de volgende boekingen vermeld:
“dagboek datum bkst.omschrijving debet credit cumulatief
1000 Kas 06-11-2007 11 lening 100.000,00 28.919,84
(…)
1000 Kas 31-12-2007 12 retour lening mo 75.000,00 108.121,49
(…)
1000 Kas 30-12-2008 12 lening mo 25.000,00 64.522,00”
2.5.
Tijdens de zitting van 19 april 2017 is door en namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Belanghebbende:
(…) Op de opmerkingen van de voorzitter dat de inspecteur erop heeft gewezen dat de stortingen in november 2007 bedragen betreffen die niet aansluiten op de door mij genoemde financieringsbronnen, zoals bijvoorbeeld de door mij gestelde geldlening van € 100.000, dat van deze stortingen geen stortingsbewijzen voorhanden zijn en dat de inspecteur stelt dat de herkomst van deze geldstromen onbekend is, reageer ik door te zeggen dat ik sinds de jaren negentig van de vorige eeuw alles cash doe. Gas, water en licht doe ik via de bankrekening. Ik heb cash nodig om in te kopen. Zo is het altijd gegaan. Ik vind het vervelend dat de inspecteur nu zo doet. Ze weten dat coffeeshophouders altijd cash hebben liggen. Zo werkt dat nu eenmaal. Er zit tijdsverschil tussen de stortingen vanwege de voorwaarden van de bank. (…)
Op de opmerkingen van de voorzitter, dat de inspecteur er verder op heeft gewezen dat de door mij genoemde lening van € 100.000 van mijn broer al in hetzelfde jaar op 31 december voor € 75.000 is terugbetaald en dat je normaliter voor een wat langere periode leent, reageer ik door te zeggen dat de lening nodig was om de bank te betalen. Mijn broer en ik hebben een leencontract: hij pacht de door hem gerunde coffeeshop van mij. Ik geef de coffeeshop aan hem, waarvan de pachtprijs tussentijds is geïndexeerd. Ik krijg nu € 7.000 per maand van hem. Ik heb € 100.000 van hem geleend; hij moest mij op dat moment helpen. Ik heb ook andere mensen gevraagd geld aan mij te lenen, maar die wilden dat niet. In het echt gaf mijn broer mij € 5.000 in plaats van € 7.000 pacht per maand. De pachtprijs is destijds van hfl. 10.000 naar € 5.000 gegaan. Het verschil als gevolg van de indexatie betreft twaalf maal € 2.000. Die resterende € 25.000 die ik had geleend is dus verrekend met de geïndexeerde pacht over 2007.
(…)
Namens belanghebbende (…):
Op de opmerkingen van de voorzitter dat er verschil zit tussen € 24.000 (twaalf maal € 2.000) en € 25.000 en dat belanghebbende stelt dat in 2007 € 75.000 is afgelost en € 25.000 is verrekend door middel van indexatie maar dat volgens de door mij overgelegde grootboekkaarten in 2008 ook nog € 25.000 is afgelost, reageer ik door te zeggen dat die aflossing in 2008 de verrekening is geweest.
(…)
Belanghebbende (…):
(…) Mijn toelichting over de verrekening in verband met de geïndexeerde pacht had betrekking op een ouder jaar, te weten 2006. De vraag van de voorzitter of ik het dan wel heb over € 24.000, beantwoord ik bevestigend.
Het inkopen van hasj doe ik met mijn financiële reserves. Hasj is voor mij als handelswaar. Als ik geld nodig heb, verkoop ik weer een deel van mijn hasj.”
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil is toegespitst op de vraag of belanghebbende in 2007 naast de in zijn aangifte verantwoorde inkomsten een bedrag van € 415.000 aan belastbaar inkomen uit werk en woning heeft genoten.
3.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep verklaard dat, gelet op de onherroepelijk geworden informatiebeschikking, niet langer in geschil is dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak – voor zover in hoger beroep relevant – als volgt omtrent het geschil overwogen.
“13. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
14. Verweerder heeft met toepassing van artikel 52a van de AWR een informatiebeschikking gegeven omdat eiser veel van de gevraagde bescheiden niet heeft verstrekt (zie onder 6 en 7) en daarmee niet volledig heeft voldaan aan zijn informatieverplichting. Tegen deze informatiebeschikking is door eiser geen bezwaar gemaakt zodat deze onherroepelijk is geworden. Het gevolg is dat de bewijsrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR is ingetreden en dat op eiser de last rust te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is, meer in het bijzonder dat de door verweerder toegepaste correctie van € 415.000 onjuist is. Omdat de omkering en verzwaring van de bewijslast dus niet is gegrond op het niet doen van de vereiste aangifte, faalt de daarop gebaseerde stelling van eiser dat verweerder de vermeende inkomsten eerst aannemelijk dient te maken.
(…)
16. Met betrekking tot de verklaringen van eiser aangaande de herkomst van de overboeking, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser stelt begin november 2007 een bedrag van € 100.000 te hebben geleend van zijn broer [D] . Er is echter geen enkel stuk overgelegd ten aanzien van deze lening. Gelet op de hoogte van het bedrag is niet waarschijnlijk dat hieromtrent niets schriftelijk zou zijn vastgelegd. Voorts zou volgens eiser van deze lening op 1 januari 2008 reeds € 75.000 zijn afgelost. Eiser heeft evenwel geen opheldering kunnen verschaffen over de herkomst van de gelden die zijn aangewend ten behoeve van de aflossing. Een verrekening met de huurtermijnen van de coffeeshop die door eisers broer is gehuurd (de coffeeshop-2), zou slechts een bedrag van € 14.000 kunnen verklaren. Uit de door verweerder ter zitting overgelegde bankafschriften blijkt bovendien dat de huurpenningen voor de coffeeshop-2 voor het gehele jaar 2007 per bank zijn betaald en zijn overgemaakt op de privérekening van eiser en zijn echtgenote. Zulks is door eiser ook niet betwist. Dat sprake is van een verrekening, blijkt nergens uit.
17. Een ander gedeelte, eveneens groot € 100.000, is volgens eiser afkomstig uit eigen (privé)vermogen. Verweerder voert daartegen aan dat blijkens de aangiftes ib/pvv 2007 en 2008 het saldo van de bankrekeningen en contant geld nihil bedroeg. Ten aanzien van de contante inkomsten heeft eiser in beroep verklaard dat hij alleen de huurpenningen voor twee verhuurde appartementen contant ontvangt, zijnde totaal € 2.900 per maand. In november zou dat, uitgaande van tien huurtermijnen, maximaal € 29.000 zijn. Zoals hiervoor onder 16 reeds overwogen, staat vast dat de huurpenningen voor de coffeeshop-2 voor het gehele jaar 2007 giraal aan eiser en zijn echtgenote zijn overgemaakt. De verklaring van eiser dat hij een hoog bedrag aan contanten pleegde aan te houden, vormt geen sluitend bewijs voor de herkomst van het bedrag van € 100.000 en is in elk geval niet in overeenstemming met hetgeen eiser in zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2007 desgevraagd heeft aangegeven, namelijk dat op 1 januari 2007 geen contant geld of vorderingen tot zijn vermogen behoorden. Mede in dat licht bezien is de enkele verwijzing naar het kasboek ter onderbouwing van de aanwezigheid van contante middelen, onvoldoende. De verklaring van eiser dat de stortingen voor een bedrag van € 100.000 afkomstig zijn uit zijn eigen vermogen, acht de rechtbank, gelet op voormelde feiten, niet aannemelijk geworden, laat staan overtuigend aangetoond.
18. Eiser stelt verder dat een bedrag van € 215.000 afkomstig is uit het vermogen van de onderneming. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat uit het boekenonderzoek naar voren is gekomen dat van de inkopen en de omzet geen primaire kasstukken zijn overgelegd en dat ook van kasstortingen de meeste onderliggende stukken ontbreken. Nu een controle naar de omzetverantwoording van de coffeeshop-1 niet mogelijk is en zodoende niet is vast te stellen welke inkomsten eiser in 2007 met de coffeeshop-1 heeft kunnen genereren, heeft eiser niet aangetoond dat € 215.000 uit de onderneming is aangewend voor de overboeking. Derhalve faalt ook deze beroepsgrond.
19. De rechtbank concludeert op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, dat eiser niet heeft aangetoond dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is, en dus ook niet dat er ten aanzien van de correctie van € 415.000 een bron van inkomen ontbreekt en het bedrag niet in de belastingheffing zou mogen worden betrokken.
20. De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van de verplichting om aannemelijk te maken dat het door hem vastgestelde belastbare inkomen op een redelijke schatting berust. Nu verweerder voor de hoogte van de correctie heeft aangesloten bij de door eiser zelf gedane stortingen in de periode tussen 19 oktober en 28 november 2007 voor een bedrag van € 415.000 en eiser er niet in is geslaagd te doen blijken dat (een deel van) deze correctie onjuist is, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de aanslag naar willekeur is opgelegd. De feiten en omstandigheden wettigen het vermoeden dat eiser in het jaar 2007 extra inkomsten ten bedrage van € 415.000 heeft genoten.
21. Eisers betoog dat het belastbare inkomen uit werk en woning in 2007 niet hoger kan zijn dan het inkomen dat voor het jaar 2009 middels een compromis is vastgesteld, wordt verworpen. Een door middel van een compromis vastgestelde aanslag zegt in zijn algemeenheid immers niets over de in het betreffende jaar werkelijk behaalde resultaten. Bovendien zag het compromis slechts op het jaar 2009, en heeft dit geen betekenis voor het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en woning in 2007. Daarnaast heeft verweerder gemotiveerd aangegeven op welke punten het in geding zijnde jaar verschilt van het jaar 2009.
22. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
4.2.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende primair het standpunt ingenomen dat de navorderingsaanslag van de inspecteur moet worden vernietigd, aangezien de rechtbank heeft miskend dat ook in een situatie waarin sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast de inspecteur aannemelijk dient te maken dat de bij de navorderingsaanslag in aanmerking genomen correcties zijn terug te voeren op een bron van inkomen. In deze bewijslast is de inspecteur volgens belanghebbende niet geslaagd. Aanvankelijk lag aan de navorderingsaanslag de veronderstelling ten grondslag dat belanghebbende in het onderhavige jaar inkomsten zou hebben genoten uit handel in verdovende middelen. Belanghebbende heeft aangetoond dat deze veronderstelling onjuist is; de tegen belanghebbende ingestelde strafvervolging is geëindigd in vrijspraak. Belanghebbende stelt eveneens de onjuistheid te hebben aangetoond van de door de inspecteur (tijdens de zitting in eerste aanleg) ingenomen stelling dat de als inkomen uit werk en woning aangemerkte geldstortingen moeten worden gekwalificeerd als in 2007 behaalde, niet-aangegeven winst uit onderneming. De over alle andere jaren aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV zijn gebaseerd op de volgens de administratie van coffeeshop-1 behaalde omzetten en winsten (ook de met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast opgelegde aanslag IB/PVV 2009, na een daarover gesloten compromis), terwijl de in de administratie verantwoorde winst over 2007 volledig in lijn ligt met de winst van de andere jaren. De inspecteur heeft evenmin een andere bron van inkomen aannemelijk gemaakt voor de bijtelling van € 415.000, zo stelt belanghebbende.
4.2.2.
Subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd omdat de herkomst van de door de inspecteur als inkomen in aanmerking genomen contante stortingen volledig door hem is aangetoond en de navorderingsaanslag berust op een onredelijke schatting. De door zijn broer, [D] (hierna ook: de broer) verstrekte geldlening van € 100.000 is afkomstig uit het vermogen van diens onderneming (coffeeshop-2). In hoger beroep heeft belanghebbende afschriften overgelegd, zoals vermeld onder 2.4, van de grootboekmutatiekaarten met betrekking tot de kasadministratie van de broer. Met de in dat grootboek verwerkte mutaties ter zake van de verstrekking van de lening (op 6 november 2007) en de aflossingen ervan op 31 december 2007 en 30 december 2008 stelt belanghebbende te hebben aangetoond dat een bedrag van € 100.000 van de door de inspecteur als inkomen aangemerkte stortingen afkomstig is uit het ondernemingsvermogen van de broer van belanghebbende en dat dit geleende geldbedrag nadien met contante betalingen weer is afgelost. Tijdens de zitting in hoger beroep is hierover door en namens belanghebbende nader verklaard, zoals weergegeven onder 2.5.
4.2.3.
Belanghebbende stelt tevens te hebben aangetoond dat een bedrag van € 215.000 van de door de inspecteur gewraakte stortingen op de zakelijke bankrekening afkomstig is uit zijn onderneming (coffeeshop-1). Ook de juistheid van de in het kasboek geboekte storting van € 100.000 vanuit privé is volgens belanghebbende aangetoond. Uit de bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2007 gevolgde aangifte blijkt dat belanghebbende in 2007 een bedrag van € 392.000 aan privé-opnamen aan de onderneming heeft onttrokken. Na bestemming van € 215.000 daarvan aan aflossing van de hypotheek resteert een bedrag dat ruim voldoende is voor zijn privé-uitgaven; de correctie van de inspecteur berust in zoverre bovendien op een dubbeltelling. Daarnaast moet volgens belanghebbende worden meegewogen dat hij in privé van zijn broer € 7.000 per maand aan huur ontving. Belanghebbende stelt bovendien aanzienlijke bedragen aan contanten in privé te hebben aangehouden, waarvan hij de omvang vanzelfsprekend niet kan aantonen. Wel heeft hij aangetoond over substantiële privémiddelen in de orde van grootte van € 46.000 te hebben beschikt, gelet op het tijdens een huiszoeking in 2011 in zijn woonhuis in beslag genomen bedrag aan contanten, zo stelt belanghebbende.
4.2.4.
Meer subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat de navorderingsaanslag niet berust op een redelijke schatting, doordat de inspecteur het volledige bedrag van de contante stortingen in aanmerking heeft genomen. Op geen enkele wijze is aannemelijk dat dit gehele bedrag in 2007 als inkomen is genoten, terwijl bovendien de MKB-winstvrijstelling zou moeten worden toegepast. Voorts is ten onrechte voorbijgegaan aan de door belanghebbende aangetoonde ontvangsten van € 84.000 in 2007 op zijn privérekening, aldus nog steeds belanghebbende.
4.3.1.
De inspecteur heeft deze standpunten van belanghebbende betwist. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende ook met hetgeen hij in hoger beroep heeft aangevoerd, niet doen blijken dat de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist is en dient de uitspraak van de rechtbank te worden bevestigd. Daarbij heeft de inspecteur toegelicht, onder verwijzing naar het controlerapport, dat hij zijn correctie heeft gebaseerd op de zes stortingen van contante geldbedragen op de zakelijke bankrekening van coffeeshop-1 op 5, 6 en 12 november 2007 (van in totaal € 415.000), die tezamen genomen sterk afwijken van de contante stortingen op de zakelijke bankrekening die voortvloeien uit de reguliere bedrijfsvoering van de coffeeshop, zoals bijvoorbeeld de in het controlerapport vermelde bankstortingen uit de kas van coffeeshop-1 op 19 oktober 2007 en 28 november 2007. Belanghebbende heeft ook zelf verklaard dat per keer maximaal € 40.000 aan behaalde omzet wordt gestort op de zakelijke bankrekening. De in verband met deze afwijkende stortingen in het kasboek geboekte voorafgaande ontvangsten aan contante bedragen in de kas van € 100.000 vanuit privé en € 100.000 als contante geldlening van de broer zijn tijdens het boekenonderzoek onderzocht en volstrekt onaannemelijk bevonden. Deze boekingen zijn volgens de inspecteur alleen in het kasboek opgenomen om de werkelijke herkomst van deze contante geldstromen te verhullen.
4.3.2.
Hierbij moet volgens de inspecteur in aanmerking worden genomen dat, zoals in het controlerapport wordt beschreven, de essentiële bescheiden in de administratie van coffeeshop-1 ontbreken, namelijk alle onderliggende primaire kasstukken ter zake van de geboekte omzet en inkopen, zoals Z-afslagen, turflijsten en primaire vastleggingen ter zake van de verrichte inkopen. Er zijn slechts excelbestanden aangeleverd waarin de omzet van de coffeeshop als een totaalbedrag per dag is opgenomen en waarin de inkoopwaarde fictief is vastgesteld op 50% van de verkoop hasj en wiet. De geboekte omzet en de daaruit af te leiden brutowinstpercentages vertonen onverklaarbare fluctuaties. Daarnaast moet volgens de inspecteur worden meegewogen dat het door belanghebbende overgelegde kasboek van coffeeshop-1 een excelbestand betreft dat pas in 2009 is aangemaakt. Volgens de inspecteur is de door belanghebbende overgelegde administratie van coffeeshop-1 en de door hem op basis daarvan in zijn aangifte verantwoorde winst door de genoemde gebreken in de administratie volstrekt oncontroleerbaar, zodat belanghebbende zijn stelling dat van de op 5, 6 en 12 november 2007 op de zakelijke bankrekening verrichte stortingen in contanten een bedrag van € 215.000 afkomstig is uit het bedrijfsresultaat van coffeeshop-1 niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan overtuigend heeft aangetoond. Van de door belanghebbende gestelde dubbeltelling is volgens de inspecteur geen sprake.
4.3.3.
Over de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde, onder 2.4 vermelde afschriften uit de kasadministratie van coffeeshop-2 heeft de inspecteur gesteld dat deze afschriften alleen maar bevestigen dat de boekhouder de administraties van beide ondernemingen achteraf in overeenstemming heeft gebracht met de in de administratie van coffeeshop-1 geboekte kasstortingen. De administratie van coffeeshop-2 bevat volgens de inspecteur dezelfde gebreken als die van coffeeshop-1, waaronder het ontbreken van de primaire kasbescheiden. Ook met deze afschriften heeft belanghebbende volgens de inspecteur niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat hij in november 2007 een bedrag van € 100.000 in contanten heeft geleend van zijn broer en contant heeft gestort in de kas van coffeeshop-1.
4.3.4.
De inspecteur komt in hoger beroep tot dezelfde conclusie als in eerste aanleg, namelijk dat de op 5, 6 en 12 november 2007 op de zakelijke bankrekening van coffeeshop-1 verrichte contante stortingen niet afkomstig kunnen zijn uit de exploitatie van deze coffeeshop, noch gefinancierd kunnen zijn met een van de broer ontvangen geldlening of vanuit in privé gehouden contante gelden. De inspecteur concludeert dat belanghebbende deze stortingen heeft verricht uit door hem in 2007 genoten, niet in zijn aangifte IB/PVV 2007 verantwoorde inkomsten uit onbekende bron, die moeten worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden. De bij de navorderingsaanslag in aanmerking genomen correctie is gebaseerd op een redelijke schatting, aangezien zij overeenkomt met het totaalbedrag van deze op de bankrekening van coffeeshop-1 verrichte stortingen, zo stelt de inspecteur.
4.4.1.
Het Hof stelt voorop dat de rechtbank bij haar beoordeling is uitgegaan van het juiste toetsingskader. Aangezien (naar in hoger beroep inmiddels niet meer in geschil is) de bewijsrechtelijke sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is, dient belanghebbende te doen blijken – dat wil zeggen: overtuigend aan te tonen – dat en in hoeverre de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist is, waarbij de inspecteur wel gehouden is aannemelijk te maken dat het bij de navorderingsaanslag vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning berust op een redelijke schatting.
4.4.2.
Het Hof is evenals de rechtbank van oordeel, ook indien hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd in aanmerking wordt genomen, dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist is. Het Hof onderschrijft hetgeen de rechtbank hierover in de onderdelen 16 tot en met 19 en 21 van haar uitspraak heeft overwogen en het voegt daaraan nog het volgende toe, in verband met het door partijen in hoger beroep gevoerde debat en de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde bewijsmiddelen.
4.4.3.
Ook met hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft hij niet overtuigend aangetoond dat de door de inspecteur als verzwegen inkomen uit werk en woning aangemerkte stortingen voor een bedrag van € 215.000 afkomstig is uit kasstortingen van het bedrijfsresultaat van deze coffeeshop dat reeds in de aangifte IB/PVV van belanghebbende is verantwoord. Uit het boekenonderzoek is immers naar voren gekomen (zie onder meer paragraaf 2.4.3 van het controlerapport) dat de juistheid en volledigheid van het in de vorm van een excelbestand gevoerde kasboek en de daarop gebaseerde financiële administratie van coffeeshop-1, vanwege het ontbreken van primaire kasstukken van de inkopen en de omzet, niet kan worden gecontroleerd. Reeds hierdoor heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd, niet overtuigend aangetoond dat een bedrag van € 215.000 uit het (in de aangifte verantwoorde) bedrijfsresultaat van coffeeshop-1 is aangewend voor de genoemde stortingen op 5, 6 of 12 november 2007, terwijl belanghebbende hierdoor evenmin heeft doen blijken dat de door de inspecteur bij de navorderingsaanslag in aanmerking genomen correctie een dubbeltelling bevat vanwege het door hem reeds in zijn aangifte verantwoorde inkomen uit werk en woning.
4.4.4.
Ook met de door hem in hoger beroep overgelegde kopieën van grootboekkaarten uit de administratie van coffeeshop-2 heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur niet overtuigend aangetoond dat de op 5, 6 en 12 november 2007 op de zakelijke bankrekening verrichte stortingen voor een bedrag van € 100.000 afkomstig zijn uit een van zijn broer ontvangen geldlening in contanten. Met het enkel overleggen van deze grootboekkaarten heeft belanghebbende niet de onjuistheid doen blijken van het standpunt van de inspecteur dat de genoemde contante stortingen afkomstig zijn uit door belanghebbende in 2007 genoten, niet in zijn aangifte IB/PVV verantwoorde inkomen uit werk en woning. Met zijn stelling dat het in familieverhoudingen niet gebruikelijk is om van een dergelijke geldlening iets op schrift te zetten, slaagt belanghebbende evenmin in het van hem verlangde bewijs. Daar komt bij dat belanghebbende ook in hoger beroep geen opheldering heeft kunnen verschaffen over de herkomst van de gelden waarmee hij op 31 december 2007 reeds een bedrag van € 75.000 zou hebben afgelost. De verklaringen van en namens belanghebbende tijdens de zitting in hoger beroep (zie onder 2.5) over de wijze waarop het resterende bedrag van € 25.000 volgens hem door verrekening is afgelost, waarbij hij uiteindelijk het standpunt heeft ingenomen dat het de verrekening betreft van een niet-geïnde indexatie van huur over het jaar 2006, roepen veeleer aanvullende vragen op over de betrouwbaarheid van de door belanghebbende overgelegde grootboekkaarten uit de administratie van coffeeshop-2, aangezien op die grootboekkaarten op 30 december 2008 een ontvangst van € 25.000 per kas is geboekt. Belanghebbende heeft hiermee in elk geval niet de onjuistheid van de bestreden uitspraak op bezwaar doen blijken.
4.4.5.
Met zijn onder 4.2.3 weergegeven standpunten heeft belanghebbende evenmin overtuigend aangetoond dat de hiervoor genoemde stortingen op de zakelijke bankrekening van coffeeshop-1 voor een bedrag van € 100.000 afkomstig zijn uit zijn privévermogen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, vormt de verklaring van belanghebbende dat hij een groot bedrag aan contanten pleegde aan te houden hiervoor geen sluitend bewijs tegenover de tegenwerping van de inspecteur dat volgens de aangiften IB/PVV 2007 en 2008 het saldo van de bankrekeningen en contant geld nihil bedroeg. Met zijn verwijzing naar een in 2011 in zijn woonhuis in beslag genomen bedrag in contanten doet belanghebbende evenmin blijken dat de in november 2007 verrichte stortingen voor een bedrag van € 100.000 afkomstig zijn uit zijn privévermogen. De stelling dat het in de aangifte IB/PVV 2007 verantwoorde bedrag aan onttrekkingen ruimschoots voldoende is om daarmee zowel zijn privéuitgaven te financieren als een storting van € 100.000 op de zakelijke bankrekening ter aflossing van de hypotheek op het pand aan de [F-steeg] 8, is onvoldoende concreet en levert niet het verlangde bewijs (overtuigend aantonen) op dat de op 5, 6 en 12 november 2007 verrichte stortingen voor een bedrag van € 100.000 afkomstig zijn uit het privévermogen van belanghebbende.
4.4.6.
Met zijn stelling dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt welke concrete bron van inkomen ten grondslag ligt aan de bij de navorderingsaanslag in aanmerking genomen correctie, miskent belanghebbende de ingevolge de omkering en verzwaring van de bewijslast geldende verdeling van de bewijslast. Gelet op al hetgeen hij heeft aangevoerd, heeft de inspecteur zich op het standpunt kunnen stellen dat de genoemde contante stortingen niet kunnen worden verklaard uit de door belanghebbende gestelde bronnen en afkomstig moeten zijn uit (een) niet in zijn aangifte IB/PVV 2007 verantwoorde bron(nen) van inkomen. Het is dan vervolgens – bij toepassing van de bewijsrechtelijke sanctie van artikel 27e AWR – niet aan de inspecteur om aannemelijk te maken met welke concrete activiteiten belanghebbende de door hem gestelde inkomen uit werk en woning heeft gegenereerd, maar aan belanghebbende om de onjuistheid van de uitspraak op bezwaar overtuigend aan te tonen.
4.4.7.
De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat het bij de navorderingsaanslag in aanmerking genomen belastbare inkomen uit werk en woning berust op een redelijke schatting. Indien (zoals in casu) de omkering van de bewijslast moet worden toegepast, kan aan de door de inspecteur gemaakte schatting slechts de eis worden gesteld dat deze redelijk, dat wil zeggen niet naar willekeur, is vastgesteld. Door aan te sluiten bij de op 5, 6 en 12 november 2007 op de zakelijke bankrekening gestorte bedragen, heeft de inspecteur aan dit vereiste voldaan. Tevens heeft hij in het kader van een redelijke schatting het standpunt kunnen innemen dat ervan moet worden uitgegaan dat deze stortingen voor hun volledige bedrag afkomstig zijn uit door belanghebbende in 2007 genoten extra inkomsten, en dat deze inkomsten moeten worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden, zodat geen aanleiding bestaat voor een vermindering van de correctie met een bedrag aan MKB-winstvrijstelling. Ook in zoverre heeft belanghebbende de onjuistheid van de bestreden uitspraak op bezwaar niet overtuigend aangetoond.
Slotsom
4.5.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter van de belastingkamer,
B.A. van Brummelen en W.M.C. Schipper, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.H.G. Otten als griffier. De beslissing is op 22 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.