Rb. Noord-Holland, 30-05-2016, nr. HAA 15/1181
ECLI:NL:RBNHO:2016:4286
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
30-05-2016
- Zaaknummer
HAA 15/1181
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2016:4286, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 30‑05‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2017:3642, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen
Uitspraak 30‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Eiser heeft de gevraagde bescheiden niet verstrekt, zodat de informatiebeschikking terecht is opgelegd. Ten aanzien van de correctie van € 415.000 heeft eiser niet aangetoond dat een bron van inkomen ontbreekt. De aanslag is niet naar willekeur opgelegd. De feiten en omstandigheden wettigen het vermoeden dat eiser in het in geding zijnde jaar extra inkomsten ten bedrage van € 415.000 heeft genoten.
Partij(en)
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/1181
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 mei 2016 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser
(gemachtigde: mr.drs. T.C. van Wagensveld),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 december 2012 voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 593.886 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.571. Tevens is bij beschikking voor een bedrag van € 40.799 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 januari 2015 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 26 februari 2016 een nader stuk van eiser ontvangen en in kopie doorgezonden naar verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016 te Haarlem.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.D. Koolen en F. de Boer.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser exploiteert een coffeeshop in de vorm van een eenmanszaak onder de naam “ [A NAAM COFFEESHOP] ” (de coffeeshop-1).
2. Eiser heeft aangifte ib/pvv voor het jaar 2007 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 178.886 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.571.
3. Op 12 november 2007 is van de zakelijke rekening van de coffeeshop-1 een bedrag van € 412.939 overgeboekt naar de derdenrekening van notaris [B NAAM] te [A PLAATSNAAM] (de overboeking) ten behoeve van de aflossing van een hypotheek op de in privé aangehouden woning van eiser. Verweerder heeft op 21 november 2012 de beschikking gekregen over stukken uit een strafrechtelijk onderzoek. Verweerder heeft daaruit geconcludeerd dat het bedrag afkomstig is uit een achttal stortingen (waarvan zes in contanten) gedaan tussen 19 oktober 2007 en 28 november 2007 voor een totaalbedrag van € 415.000 (de stortingen) op de zakelijke rekening van de coffeeshop-1.
4. Op grond van de bevindingen weergegeven onder 3 heeft verweerder het belastbare inkomen uit werk en woning middels het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag verhoogd met € 415.000.
5. Naar aanleiding van het door eiser ingediende bezwaarschrift heeft verweerder bij eiser op 21 juni 2013 een boekenonderzoek ingesteld naar de herkomst van de door eiser tussen 4 en 13 november 2007 op de zakelijke rekening gedane stortingen.
6. Verweerder heeft de volgende bescheiden bij eiser opgevraagd:
1. De jaarstukken 2006 van de coffeeshop-1.
2. Het originele door de boekhouder per artikel bijgehouden digitale Excel-bestand (niet een papieren uitdraai of een pdf-bestand).
3. De originele door het personeel van de coffeeshop-1 bijgehouden turflijsten.
4. Het digitale originele Excel-bestand van het eerder op papier aangeleverde kasbestand 2007.
5. Alle aanwezige bescheiden met betrekking tot de door eiser in 2007 contant ontvangen huurinkomsten.
6. Blad 0002 van rekeningafschrift 314 van bankrekening [A REKENINGNUMMER] .
7. De rekeningafschriften van rekening [B REKENINGNUMMER] ten name van de echtgenote van eiser, mevrouw [A] .
8. De rekeningafschriften van de rekeningen [C REKENINGNUMMER] , [D REKENINGNUMMER] en [E REKENINGNUMMER] ten name van de minderjarige kinderen van eiser.
9. Alle digitale bestanden over het jaar 2007 betreffende het door de coffeeshop-1 gebruikte computerkassasysteem.
Aangezien eiser niet alle opgevraagde bescheiden heeft verstrekt, heeft verweerder op 20 september 2013 een informatiebeschikking gegeven waarbij is gewezen op de verplichting die volgt uit artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De informatiebeschikking bevat een opsomming van de eerder gevraagde bescheiden. Tegen de informatiebeschikking zijn door eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
7. De resultaten van het boekenonderzoek, opgemaakt aan de hand van de wel beschikbare bescheiden, zijn neergelegd in een rapport van 9 januari 2015. In dit rapport is onder meer opgenomen:
“
Niet overgelegde primaire administratie
Tot op heden heeft [eiser], de volgende bescheiden niet overgelegd;
- Ten aanzien van de geboekte inkopen en omzet is er geen enkel onderliggend primair kasstuk overgelegd, ook van de kasstortingen ontbreekt vaak een onderliggend primair stuk.
- De originele door het personeel van [A NAAM COFFEESHOP] bijgehouden turflijsten.
- Blad 0002 van rekeningafschrift 314 van bankrekening [A REKENINGNUMMER] .
- De rekeningafschriften van rekening [B REKENINGNUMMER] ten name van de echtgenote van [eiser], mw. [A] .
- De rekeningafschriften van de rekeningen [C REKENINGNUMMER] , [D REKENINGNUMMER] en [E REKENINGNUMMER] ten name van de minderjarige kinderen van [eiser].
- De digitale bestanden over het jaar 2007 van het door [A NAAM COFFEESHOP] gebruikte computerkassasysteem.
- Het, volgens de heer [B] , aan de hand van de turflijsten bijgehouden Excel bestand waarin per artikel, zowel in aantallen als in geld, de voorraad, de inkoop en de verkoop werden bijgehouden.
(…)
3.2.2 Stortingen vanuit de kas van [A NAAM COFFEESHOP]
(…)
Over de jaren 2002 tot en met 2006 onttrekt [eiser] gemiddeld € 160.781,- per jaar uit de onderneming [A NAAM COFFEESHOP] voor privéuitgaven. Over het jaar 2007 onttrekt [eiser] per saldo € 392.228 voor privéuitgaven uit de onderneming. Gelet op de, incidentele, betaling van
€ 412.000 voor de aflossing van de (box 3)hypotheek betekent dit dat [eiser] daar waar hij eerder altijd geld uit de onderneming haalt om in zijn persoonlijke levensbehoeften te kunnen voorzien, in 2007 geen geld uit de onderneming heeft onttrokken voor zijn reguliere privéuitgaven.
(…)
3.2.3 Lening [C]
De heer [B] geeft aan dat [eiser] begin november 2007 van zijn broer [C] een lening van € 100.000 heeft ontvangen.
Desgevraagd heeft de heer [B] verklaard dat van deze lening niets op papier staat, dat alles contant is gegaan en dat er op 31 december 2007 € 75.000,- contant aan [C] is terug betaald. Een en ander is door de heer [D] , achteraf, verwerkt in het door hem gemaakte Excel kasbestand.
Opvallend is dat [eiser] tijdens de verhoren in 2011 en 2012 door de politie aangeeft dat hij niet weet hoeveel geld hij in 2007 van zijn broer heeft geleend maar dat hij wel weet dat alles is terugbetaald en waarschijnlijk gedeeltelijk verrekend met de huur van de coffeeshop van zijn broer ( [B NAAM COFFEESHOP] ).
Ook de heer [C] is door de politie verhoord over de door hem in 2007 aan zijn broer verstrekte lening. Hij heeft zich ten aanzien van alle vragen betreffende het pand [A ADRES] en zijn lening aan zijn broer beroepen op zijn zwijgrecht. Ook heeft hij geweigerd zijn verklaring te ondertekenen.
Uit de aangifte inkomstenbelasting 2007 van de heer [C] blijkt dat de omzet van de coffeeshop [B NAAM COFFEESHOP] in 2007 onverklaarbaar hoog is ten opzichte van de voorgaande jaren en van 2008. De omzet stijgt van € 504.272 in 2005 naar € 569.757 in 2006 en € 757.057 in 2007 om vervolgens in 2008 weer te dalen naar € 600.838.
(…)
3.2.4 Storting vanuit contante ontvangsten box 3 vermogen
(…)
[Eiser] is eigenaar van het pand [A ADRES] . In dit pand zijn naast op de begane grond de coffeeshop van [C] , [B NAAM COFFEESHOP] , twee appartementen aanwezig. De huur voor de coffeeshop ad € 7.000 per maand wordt per bank betaald.
De huur van de appartementen wordt contant betaald. [Eiser] heeft geen enkel bescheid overgelegd waaruit blijkt dat en hoeveel huur betaald wordt. Het is onwaarschijnlijk dat daar geen enkele vastlegging van is of is geweest. Huurders zullen immers een bewijs van betaling( kwitantie) willen ontvangen en ook [eiser] zelf zal, bijvoorbeeld bij een geschil, willen kunnen laten zien of er en zo ja, hoeveel, wel of niet door huurders betaald is.
In een op 31 oktober 2007 door taxateur [E] uitgebracht taxatierapport staat
dat voor de appartementen € 1.450 per appartement per maand contant zou worden ontvangen. De totaal contant ontvangen huur zou dan € 34.800 per jaar zijn.
[Eiser] heeft verklaard dat hij naast genoemde huurinkomsten geen andere contante inkomsten heeft.
Van de privé bankrekeningen worden geen contante bedragen opgenomen.
[Eiser] heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting /premies volksverzekeringen over het jaar 2007 desgevraagd aangegeven dat op 1 januari 2007 geen contant geld of vorderingen tot zijn vermogen behoorde.
Bekend is dat [eiser] in 2007 een relatie had met mw. [F] . Mevrouw [F] heeft verklaard dat de huur van haar woning werd geregeld door de boekhouder van [eiser], genaamd [G] .
Verder heeft mw. [F] in 2007 een auto, te weten een [A MERK] , van [eiser] gekregen en betaalde hij haar € 150 per twee weken voor boodschappen. Ook betaalde hij haar kleding.
Uit onderzoek is gebleken dat voor de betreffende auto € 22.000 contant is betaald.”
Geschil8. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser € 415.000 heeft genoten uit een onbekende bron van inkomen.
9. Eiser neemt het standpunt in dat omkering en verzwaring van de bewijslast pas aan de orde kan zijn, als door verweerder aannemelijk is gemaakt dat de vermeende inkomsten genoten zijn, hetgeen verweerder niet heeft gedaan. Nu ten aanzien van de niet overgelegde stukken waar de informatiebeschikking op ziet, geen administratie- of bewaarplicht geldt, kan het niet gehoor geven aan deze informatiebeschikking geen grond voor omkering vormen.
Eiser betwist primair dat er een bron van inkomen was waaruit hij inkomen heeft genoten dat hij niet heeft aangegeven. Subsidiair stelt eiser dat de schatting door verweerder van het niet aangegeven inkomen onredelijk is. Uit de kasboeken blijkt dat er ruimschoots voldoende contante middelen waren waaruit de overboeking kon worden gedaan. Eiser beroept zich voorts op het compromis met verweerder over de aanslag ib/pvv voor het jaar 2009. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de navorderingsaanslag, en subsidiair tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een aanslag berekend op basis van ten hoogste de (bij compromis) voor het jaar 2009 vastgestelde winst.
10. Verweerder beroept zich op omkering en verzwaring van de bewijslast nu sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking; ook nadien heeft eiser van de gevraagde informatie vrijwel niets overgelegd. Verweerder stelt dat er vele aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een veel grotere geldstroom dan in de stukken is verantwoord. De verklaringen van eiser, zijn gemachtigde en zijn boekhouder met betrekking tot de herkomst van de gelden zijn wisselend en overigens ook niet afdoende.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
12. Artikel 47, eerste lid, van de AWR luidt als volgt:
“ Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.”
13. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
14. Verweerder heeft met toepassing van artikel 52a van de AWR een informatiebeschikking gegeven omdat eiser veel van de gevraagde bescheiden niet heeft verstrekt (zie onder 6 en 7) en daarmee niet volledig heeft voldaan aan zijn informatieverplichting. Tegen deze informatiebeschikking is door eiser geen bezwaar gemaakt zodat deze onherroepelijk is geworden. Het gevolg is dat de bewijsrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR is ingetreden en dat op eiser de last rust te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is, meer in het bijzonder dat de door verweerder toegepaste correctie van € 415.000 onjuist is. Omdat de omkering en verzwaring van de bewijslast dus niet is gegrond op het niet doen van de vereiste aangifte, faalt de daarop gebaseerde stelling van eiser dat verweerder de vermeende inkomsten eerst aannemelijk dient te maken.
15. De rechtbank kan eiser evenmin volgen in zijn betoog dat omkering van de bewijslast niet is toegestaan omdat met betrekking tot een aantal van de opgevraagde en niet verstrekte gegevens (betreffende de huurinkomsten en bankafschriften van echtgenote en kinderen) geen bewaarplicht of administratieplicht geldt. De informatiebeschikking is immers gegrond op artikel 47 van de AWR ingevolge welk artikel elke belastingplichtige gehouden is gegevens en bescheiden te verstrekken welke voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. Deze informatieverplichting is niet beperkt tot gegevens en stukken waarvoor ten aanzien van administratieplichtigen de bewaarplicht geldt. Overigens stelt de rechtbank vast dat eiser blijkens het rapport van het boekenonderzoek (zie onder 7) ook bescheiden die wel vallen onder de administratie- en bewaarplicht en waarnaar was gevraagd, niet heeft overgelegd.
16. Met betrekking tot de verklaringen van eiser aangaande de herkomst van de overboeking, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser stelt begin november 2007 een bedrag van € 100.000 te hebben geleend van zijn broer [C] . Er is echter geen enkel stuk overgelegd ten aanzien van deze lening. Gelet op de hoogte van het bedrag is niet waarschijnlijk dat hieromtrent niets schriftelijk zou zijn vastgelegd. Voorts zou volgens eiser van deze lening op 1 januari 2008 reeds € 75.000 zijn afgelost. Eiser heeft evenwel geen opheldering kunnen verschaffen over de herkomst van de gelden die zijn aangewend ten behoeve van de aflossing. Een verrekening met de huurtermijnen van de coffeeshop die door eisers broer is gehuurd (de coffeeshop-2), zou slechts een bedrag van € 14.000 kunnen verklaren. Uit de door verweerder ter zitting overgelegde bankafschriften blijkt bovendien dat de huurpenningen voor de coffeeshop-2 voor het gehele jaar 2007 per bank zijn betaald en zijn overgemaakt op de privérekening van eiser en zijn echtgenote. Zulks is door eiser ook niet betwist. Dat sprake is van een verrekening, blijkt nergens uit.
17. Een ander gedeelte, eveneens groot € 100.000, is volgens eiser afkomstig uit eigen (privé)vermogen. Verweerder voert daartegen aan dat blijkens de aangiftes ib/pvv 2007 en 2008 het saldo van de bankrekeningen en contant geld nihil bedroeg. Ten aanzien van de contante inkomsten heeft eiser in beroep verklaard dat hij alleen de huurpenningen voor twee verhuurde appartementen contant ontvangt, zijnde totaal € 2.900 per maand. In november zou dat, uitgaande van tien huurtermijnen, maximaal € 29.000 zijn. Zoals hiervoor onder 16 reeds overwogen, staat vast dat de huurpenningen voor de coffeeshop-2 voor het gehele jaar 2007 giraal aan eiser en zijn echtgenote zijn overgemaakt. De verklaring van eiser dat hij een hoog bedrag aan contanten pleegde aan te houden, vormt geen sluitend bewijs voor de herkomst van het bedrag van € 100.000 en is in elk geval niet in overeenstemming met hetgeen eiser in zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2007 desgevraagd heeft aangegeven, namelijk dat op 1 januari 2007 geen contant geld of vorderingen tot zijn vermogen behoorden. Mede in dat licht bezien is de enkele verwijzing naar het kasboek ter onderbouwing van de aanwezigheid van contante middelen, onvoldoende. De verklaring van eiser dat de stortingen voor een bedrag van € 100.000 afkomstig zijn uit zijn eigen vermogen, acht de rechtbank, gelet op voormelde feiten, niet aannemelijk geworden, laat staan overtuigend aangetoond.
18. Eiser stelt verder dat een bedrag van € 215.000 afkomstig is uit het vermogen van de onderneming. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat uit het boekenonderzoek naar voren is gekomen dat van de inkopen en de omzet geen primaire kasstukken zijn overgelegd en dat ook van kasstortingen de meeste onderliggende stukken ontbreken. Nu een controle naar de omzetverantwoording van de coffeeshop-1 niet mogelijk is en zodoende niet is vast te stellen welke inkomsten eiser in 2007 met de coffeeshop-1 heeft kunnen genereren, heeft eiser niet aangetoond dat € 215.000 uit de onderneming is aangewend voor de overboeking. Derhalve faalt ook deze beroepsgrond.
19. De rechtbank concludeert op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, dat eiser niet heeft aangetoond dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is, en dus ook niet dat er ten aanzien van de correctie van € 415.000 een bron van inkomen ontbreekt en het bedrag niet in de belastingheffing zou mogen worden betrokken.
20. De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van de verplichting om aannemelijk te maken dat het door hem vastgestelde belastbare inkomen op een redelijke schatting berust. Nu verweerder voor de hoogte van de correctie heeft aangesloten bij de door eiser zelf gedane stortingen in de periode tussen 19 oktober en 28 november 2007 voor een bedrag van € 415.000 en eiser er niet in is geslaagd te doen blijken dat (een deel van) deze correctie onjuist is, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de aanslag naar willekeur is opgelegd. De feiten en omstandigheden wettigen het vermoeden dat eiser in het jaar 2007 extra inkomsten ten bedrage van € 415.000 heeft genoten.
21. Eisers betoog dat het belastbare inkomen uit werk en woning in 2007 niet hoger kan zijn dan het inkomen dat voor het jaar 2009 middels een compromis is vastgesteld, wordt verworpen. Een door middel van een compromis vastgestelde aanslag zegt in zijn algemeenheid immers niets over de in het betreffende jaar werkelijk behaalde resultaten. Bovendien zag het compromis slechts op het jaar 2009, en heeft dit geen betekenis voor het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en woning in 2007. Daarnaast heeft verweerder gemotiveerd aangegeven op welke punten het in geding zijnde jaar verschilt van het jaar 2009.
22. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, en mr. R.C.H.M. Lips en mr. G.H. de Soeten, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.