Zie rov. 3.5.4 van de beschikking van het hof.
HR, 28-09-2012, nr. 12/01140
ECLI:NL:HR:2012:BX7464
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
28-09-2012
- Zaaknummer
12/01140
- Conclusie
Mr. E.B. Rank-Berenschot
- LJN
BX7464
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX7464, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑09‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2011:BV3380
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2011:BV3380
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX7464
ECLI:NL:HR:2012:BX7464, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑09‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BV3380, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX7464
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BV3380, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Conclusie 28‑09‑2012
Mr. E.B. Rank-Berenschot
Partij(en)
12/01140
Mr. E.B. Rank-Berenschot
Zitting: 7 september 2012 (bij vervroeging)
CONCLUSIE inzake:
Mr. R.H.M.Ch. Libotte, h.o.d.n. Cirkel Bewindvoeringen B.V., in zijn hoedanigheid van (voormalig) bewindvoerder in het meerderjarigenbewind over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene 1],
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Deze zaak betreft het verzoek van een bewindvoerder om hem te machtigen tot procederen (art. 1:443 BW). Zij leent zich voor een verkorte conclusie.
1.
Door of namens [betrokkene 1] (hierna: rechthebbende) is bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum, Onderbanken en Landgraaf (hierna: ISD BOL) een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor kosten van inkomensbeheer en kosten van bewindvoering. Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft het bestuur van ISD BOL de aanvraag gedeeltelijk toegewezen. Op het door mr. Gans namens rechthebbende ingestelde bezwaar heeft het bestuur van ISD BOL bij beslissing op bezwaar van 18 april 2011 het bezwaar wat betreft de kosten van bewindvoering ongegrond verklaard. Mr. Gans heeft rechthebbende geadviseerd bestuursrechtelijk beroep in te stellen.
2.
Verzoeker tot cassatie (hierna: mr. Libotte) heeft bij brief van 9 mei 2011 en bij rappelbrief van 20 mei 2011 aan de rechtbank Maastricht, sector kanton, verzocht hem machtiging te verlenen voor het namens rechthebbende starten van een bestuursrechtelijke beroepsprocedure bij de rechtbank.
3.
Bij beschikking van 21 juni 2011 heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen. Hij heeft daartoe overwogen dat geen gronden voor het bestuursrechtelijk beroep zijn aangegeven.
4.
Op het door mr. Libotte ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch bij beschikking van 28 november 2011 de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Daartoe heeft het hof overwogen dat, samengevat, het hof over onvoldoende gegevens beschikt om in te schatten wat de kans van slagen van het eventueel in te stellen beroep zal zijn, terwijl het bovendien om een relatief gering bedrag gaat (rov. 3.5.3).
5.
Mr. Libotte heeft in appel tevens verzocht om te bepalen dat hij als bewindvoerder op basis van art. 1:443 BW niet gehouden is om een machtiging van de kantonrechter te vragen, zoals de rechtbank Maastricht in alle gevallen eist.1. Het hof heeft dit verzoek afgewezen. Daartoe heeft het hof overwogen:
"3.5.4
(...) Het hof is (...) van oordeel dat een dergelijke algemene vraag of het door de rechtbank op dit punt gevoerde beleid juist is, de omvang van het hoger beroep in de huidige zaak overstijgt. Immers, van belang bij de beoordeling van deze zaak is dat mr. Libotte ervoor gekozen heeft om die machtiging wel aan te vragen bij de kantonrechter. Nu de machtiging niet is gegeven, kan het hof deze beslissing beoordelen, maar niet het beleid van de rechtbank. (...)"
6.
In het door mr. Libotte tijdig ingestelde cassatieberoep worden tegen rov. 3.5.4 de volgende klachten aangevoerd.
7.
De eerste klacht (cassatierekest, p. 1, laatste alinea) luidt dat het hof in rov. 3.5.4 'voorbijgaat' aan het door de rechtbank Maastricht gehanteerde voorschrift dat een bewindvoerder een machtiging als hier bedoeld moet aanvragen, zulks op straffe van ontslag van de bewindvoerder. Volgens het cassatierekest is dat voorschrift in strijd met de grammaticale en wetshistorische uitleg van art. 1:443 BW, dat slechts bepaalt dat de bewindvoerder alvorens in rechte op te treden een machtiging kan (niet: moet) aanvragen.
De klacht faalt reeds omdat zij door gebrek aan precisie en onderbouwing niet voldoet aan de aan de daaraan ingevolge art. 426a lid 2 Rv te stellen eisen.Voor zover bedoeld wordt te klagen dat het hof (ongemotiveerd) voorbij is gegaan aan essentiële stellingen van mr. Libotte over het beleid van de rechtbank, mist de klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft immers het verzoek om het beleid van de rechtbank Maastricht op dit punt te beoordelen niet onbesproken terzijde gesteld, maar dat verzoek afgewezen op grond van de overweging dat beoordeling van een dergelijke algemene vraag de omvang van het hoger beroep in de huidige zaak overstijgt. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk in het licht van de overweging van het hof dat mr. Libotte in de onderhavige procedure ervoor gekozen heeft een verzoek tot machtiging in te dienen, welk verzoek door de kantonrechter is afgewezen.
8.
In de tweede plaats wordt (cassatierekest, p. 2, 1e alinea) een klacht geformuleerd tegen de (impliciete) overweging van het hof dat nu wel een machtiging is aangevraagd, de kantonrechter dat verzoek inhoudelijk mocht beoordelen. Volgens het cassatierekest is deze overweging rechtens onjuist omdat het hof daarmee ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat de kantonrechter - ondanks herhaalde verzoeken van mr. Libotte om binnen de bestuursrechtelijke beroepstermijn te beslissen - eerst na afloop van die beroepstermijn heeft beslist.
Ook deze klacht voldoet mijns inziens niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat zij zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet goed begrijpelijk is. Voor zover de klacht aldus begrepen moet worden dat het hof de beschikking van de kantonrechter had moeten vernietigen omdat de kantonrechter het machtigingsverzoek, gelet op het verstrijken van de bestuursrechtelijke beroepstermijn, wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk had moeten verklaren, wordt miskend dat zodanig betoog in hoger beroep niet gevoerd is en dat het hof niet gehouden was ambtshalve op deze grond de beschikking van de kantonrechter te vernietigen. Mr. Libotte heeft weliswaar in het appelrekest (onder 2.3-2.6) een beroep gedaan op het verstrijken van de bedoelde beroepstermijn, maar daaraan geen door het hof als grief of verzoek van evenbedoelde strekking aan te merken conclusie verbonden; hij heeft, integendeel, verzocht dat het hof, met vernietiging van de bestreden beschikking, de verzochte machtiging alsnog verstrekt.
9.
De derde klacht (cassatierekest, p. 2, 2e alinea) verwijt het hof in zijn beoordeling niet te hebben meegenomen dat, zoals mr. Libotte gesteld heeft2., hij feitelijk geen machtiging nodig had, en zijn verzoek "om art. 1:443 BW toe te passen overeenkomstig de wetsgeschiedenis" volledig buiten beschouwing te hebben gelaten. Betoogd wordt dat hij daardoor, gelet op het ontbreken van een tijdig verleende machtiging, aansprakelijk kan worden gehouden.3. Het oordeel van het hof is rechtens onjuist en volstrekt onbegrijpelijk. Dit klemt temeer nu dit structureel beleid is bij de rechtbank Maastricht, aldus het cassatierekest.
De klacht strandt reeds op onbegrijpelijkheid en een gebrek aan bepaaldheid en precisie. Daarnaast mist de klacht feitelijke grondslag voor zover zij tot uitgangspunt neemt dat het hof geen aandacht heeft besteed aan het verzoek van mr. Libotte om te bepalen dat, zoals in het petitum is geformuleerd, hij geen machtiging behoeft om als bewindvoerder te procederen. Het hof heeft dit verzoek, in cassatie niet althans onvoldoende duidelijk bestreden, opgevat als een verzoek van algemene strekking en dit verzoek op de in rov. 3.5.4 aangegeven gronden afgewezen.
Voor zover de klacht berust op de veronderstelling dat art. 1:443 BW de rechter opdraagt om in een procedure waarin om machtiging is verzocht, welke is geweigerd, op een daartoe strekkend verzoek te bepalen dat zodanige machtiging niet nodig is, miskent het de strekking van art. 1:443 BW. Deze bepaling, die overigens inderdaad niet de verplichting tot het vragen van een machtiging inhoudt, is bedoeld als een vorm van zekerheid voor de bewindvoerder dat hij niet achteraf door de rechthebbende wordt beschuldigd van een lichtvaardig besluit tot procederen. Het artikel maakt de bevoegdheid van de bewindvoerder om namens rechthebbende te procederen niet afhankelijk van het verkrijgen van die machtiging (of toestemming van de rechthebbende). Daarnaast zij erop gewezen dat een wel verleende machtiging niet vrijwaart tegen het onzorgvuldig voeren van een procedure.4. In dit licht valt niet in te zien welk (rechtens te respecteren) belang gediend wordt bij de verzochte verklaring van de rechter dat een machtiging geen voorwaarde is voor het in rechte optreden door de bewindvoerder namens rechthebbende, in een procedure waarin de machtiging wel verzocht, maar geweigerd is.
10.
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑09‑2012
Vermoedelijk gaat het om de stellingen in het appelrekest onder 2.9.
Vermoedelijk wordt gedoeld op de stelling (appelrekest onder 2.9) dat hij, indien hij zonder machtiging procedeert, door de rechtbank Maastricht veroordeeld wordt om de procedurekosten uit eigen middelen te betalen. Zie ook het proces-verbaal van 14 november 2011, p. 2, volgens hetwelk mr. Libotte heeft verklaard dat hij is veroordeeld tot terugbetaling van de eigen bijdragen die cliënten aan hem als advocaat hebben betaald, van welke terugbetalingsverplichting hij zou worden gevrijwaard indien het hof bepaalt dat hij geen procesmachtiging nodig heeft.
Uitspraak 28‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Bewindvoerder beschermingsbewind. Machtiging bewindvoerder om in rechte op te treden. Art. 1:443 BW.
Partij(en)
28 september 2012
Eerste Kamer
12/01140
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
Mr. Roger Hubertus Maria Charles LIBOTTE, handelende onder de naam Cirkel Bewindvoeringen B.V.,
in zijn hoedanigheid van (voormalig) bewindvoerder in het meerderjarigenbewind over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene 1],
wonende te Maastricht,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als mr. Libotte.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de beschikking in de zaak 427668 OV VERZ 11-2128 BMnr. 27276 van de kantonrechter te Maastricht van 21 juni 2011;
- b.
de beschikking in de zaak HV 200.092.810/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 november 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft mr. Libotte beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De advocaat van mr. Libotte heeft bij brief van 21 september 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Mr. Libotte is op de voet van art. 1:435 BW aangesteld tot bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene 1] (hierna: rechthebbende). Door of namens rechthebbende is bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum, Onderbanken en Landgraaf (hierna: ISD BOL) een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor kosten van inkomensbeheer en kosten van bewindvoering. Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft het bestuur van ISD BOL de aanvraag gedeeltelijk toegewezen. Op het door mr. Gans namens rechthebbende ingestelde bezwaar heeft het bestuur van ISD BOL bij beslissing op bezwaar van 18 april 2011 het bezwaar wat betreft de kosten van bewindvoering ongegrond verklaard. Mr. Gans heeft rechthebbende geadviseerd hiertegen bestuursrechtelijk beroep in te stellen.
3.2
Mr. Libotte heeft de kantonrechter in de rechtbank Maastricht op de voet van art. 1:443 BW verzocht hem machtiging te verlenen voor het namens rechthebbende starten van een bestuursrechtelijke beroepsprocedure bij de rechtbank. Het verzoek is door de kantonrechter afgewezen om reden dat geen gronden voor het bestuursrechtelijk beroep zijn aangegeven.
3.3
Op het door mr. Libotte ingestelde hoger beroep heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof overwoog dat het over onvoldoende gegevens beschikt om in te schatten wat de kans van slagen van het eventueel in te stellen beroep zal zijn, terwijl het bovendien om een relatief gering bedrag gaat (rov. 3.5.3). Voorts heeft het hof een verzoek van mr. Libotte om te bepalen dat hij als bewindvoerder op basis van art. 1:443 BW niet gehouden is om een machtiging van de kantonrechter te vragen, zoals de rechtbank Maastricht in alle gevallen eist, afgewezen. Daartoe overwoog het hof in rov. 3.5.4:
"3.5.4
(...) Het hof is (...) van oordeel dat een dergelijke algemene vraag of het door de rechtbank op dit punt gevoerde beleid juist is, de omvang van het hoger beroep in de huidige zaak overstijgt. Immers, van belang bij de beoordeling van deze zaak is dat mr. Libotte ervoor gekozen heeft om die machtiging wel aan te vragen bij de kantonrechter. Nu de machtiging niet is gegeven, kan het hof deze beslissing beoordelen, maar niet het beleid van de rechtbank. (...)"
3.4
Het middel, dat is gericht tegen rov. 3.5.4, neemt terecht tot uitgangspunt dat art. 1:443 BW niet een verplichting voor de bewindvoerder inhoudt tot het vragen van een machtiging om in rechte op te treden. De bepaling strekt ertoe de bewindvoerder ertegen te beschermen dat hij achteraf door de rechthebbende ervan wordt beticht dat hij lichtvaardig tot procederen is overgegaan.
Dit neemt echter niet weg dat, nu mr. Libotte om machtiging door de kantonrechter tot het voeren van een procedure heeft verzocht, het hof terecht heeft geoordeeld dat het in hoger beroep had te oordelen over de afwijzing van dat verzoek, en dat het beleid van de rechtbank Maastricht niet aan het hof ter beoordeling stond. De hierop gerichte klacht van het middel faalt derhalve.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 28 september 2012.