Zie onder meer HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376 m.nt. Buruma, rov. 3.6.5 en HR 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7104, NJ 2012/146 m.nt. Borgers.
HR, 11-07-2017, nr. 15/05258
ECLI:NL:HR:2017:1292
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2017
- Zaaknummer
15/05258
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1292, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑07‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:614, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:614, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1292, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0343
Uitspraak 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht “telen” hennepplanten, art. 3.B Opiumwet. Opvatting dat slechts sprake is van “telen” a.b.i. art. 3.B Opiumwet, indien het gehele productieproces vanaf het laten groeien van de hennepplanten of -stekken t/m de verkoop en aflevering van het eindproduct is voltooid, is onjuist. Samenhang met 15/05257 P.
Partij(en)
11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 15/05258
ABG/LN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 30 oktober 2015, nummer 21/002060-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt onder verwijzing naar hetgeen de verdediging daaromtrent ter terechtzitting van het Hof heeft aangevoerd over de bewezenverklaring van het tenlastegelegde 'telen' van hennepplanten.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 01 juli 2013 tot en met 16 juli 2013 in de gemeente Dronten opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [a-straat 1] een hoeveelheid van 50 hennep- planten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2524-2013052577-6, d.d. 18 juli 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (bladzijden 100 en 101 van een dossier met BVH-nummer 2013052577) - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisanten, dan wel van een of meer hunner:
Op 18 juli 2013 gingen wij naar de woning aan [a-straat 1] te Dronten om de woning te doorzoeken. Op de eerste verdieping zagen wij in de badkamer een gele plastic zak liggen. In de zak zag ik, [verbalisant 3], aarde met hennepbladeren liggen. In het douchegedeelte zagen wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3], bewateringsbuizen staan.
In de kamer naast de badkamer zagen wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3], dat een aantal planken tegen de muur en tegen het plafond bevestigd waren. Op de planken aan de muur zagen wij dat er aarde lag. Aan de planken tegen het plafond waren katrolletjes bevestigd. Ons is ambtshalve bekend dat deze gebruikt worden om lampen aan te hangen voor een hennepplantage. Wij, verbalisanten, zagen dat er boven de deur een rond gat zat waar vermoedelijk een flexibele afzuigbuis zou hebben gezeten.
Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3], zagen dat er nog een kamer was. Ook in deze kamer waren planken tegen de muur bevestigd. Tegen het plafond waren ook planken met katrolletjes bevestigd. In de hoek stond een koolstoffilter. In een kast zagen wij een waterton staan en flexibele afzuigbuizen. Wij zagen dat er een rond gat boven de deur zat, waar vermoedelijk een flexibele afzuigbuis zou hebben gezeten.
In een volgende kamer zagen wij een koolstoffilter, slakkenhuis en ventilator staan. In een volgende kamer zagen wij dat in een kast aarde lag. Tegenover de kast lagen plantenbakken met grond erin. Op een kast zagen wij een bak met aarde liggen en onder die bak een droogrek. In de kast zagen wij flexibele afzuigbuizen.
In de kelderkast zag ik, [verbalisant 1], een stekbak staan. Het is mij ambtshalve bekend dat in deze stekbakken kleine hennepplantjes worden opgekweekt. In de tuin zag ik, [verbalisant 1], dat de tuin voor een groot deel was bedekt met potgrond/opkweekaarde. Deze was op een voormalig grasveld uitgestrooid. Ik zag dat er veel wortelgroei in de aarde aanwezig was. Her en der zag ik dat er tussen de aarde diverse plantendelen (stengels met daaraan wortels en omhuld met glaswol) lagen. Onder een zeil zag ik diverse rijen met opgestapelde potten staan.
2. een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL2527-2013052577-7, d.d. 18 juli 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een opsporingsambtenaar (bladzijden 87 en 92 van een dossier met BVH-nummer 2013052577) zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte, afgelegd op 18 juli 2013:
Ik ben zelf de eigenaar van de hennepplantage die bij mij thuis is aangetroffen. Ik heb die plantage zelf ingericht. Ik ben via een growshop aan de plantjes gekomen. Ik heb ze ongeveer drie weken geleden gekocht. Ik heb ongeveer vijftig plantjes gekweekt. Ik heb de plantjes zelf betaald. De materialen heb ik bij '[A]' gekocht. Ik heb daar een paar keer materialen besteld, waaronder slangetjes, potjes en tangetjes. Ik had in etappes materialen gekocht waaronder ook lampen voor de hennepplantage. Ik had alles in etappes besteld. Ik weet dat het mij genoeg heeft gekost. In de plantage stonden de vijftig plantjes die ik gekocht had via de growshop. Ik heb ongeveer twee dagen geleden de plantjes geruimd. Ik denk dat ze vijftig centimeter hoog waren. Er hingen acht lampen in de kwekerij van 600 Watt per stuk.
3. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof op 16 oktober 2015:
Ik blijf erbij dat ik op mijn adres, [a-straat 1] te Dronten, een hennepkwekerij heb gehad met vijftig planten en die kwekerij was al weg toen de politie kwam. Ik heb die vijftig hennepplanten ongeveer twee à tweeënhalve week verzorgd in mijn woning aan [a-straat 1] te Dronten."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:
"Telen
De rechtbank heeft de teelt van hennep bewezenverklaard. De teelt kan echter op basis van het dossier niet bewezen worden.
Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt blijkt namelijk dat met de 'teelt' wordt bedoeld het gehele productieproces vanaf het laten groeien van hennepplanten of - stekken tot en met de verkoop en aflevering van het eindproduct (Kamerstukken II 1996/1997, 25325, nr. 3, p. 1).
Wat betreft het groeiproces, de verkoop en de aflevering blijkt echter niets uit het dossier, en ook cliënt heeft hier niet over verklaard, zodat van een bewezenverklaring van teelt geen sprake kan zijn.
Conclusie
(...) Er dient een vrijspraak te volgen."
2.3.
Art. 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet luidt:
"Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
(...)
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren."
2.4.
Voor zover het middel berust op de opvatting dat slechts sprake is van 'telen' als bedoeld in art. 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet, indien het gehele productieproces vanaf het laten groeien van de hennepplanten of -stekken tot en met de verkoop en aflevering van het eindproduct is voltooid, faalt het. Die opvatting is onjuist.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017.
Conclusie 23‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht “telen” hennepplanten, art. 3.B Opiumwet. Opvatting dat slechts sprake is van “telen” a.b.i. art. 3.B Opiumwet, indien het gehele productieproces vanaf het laten groeien van de hennepplanten of -stekken t/m de verkoop en aflevering van het eindproduct is voltooid, is onjuist. Samenhang met 15/05257 P.
Nr. 15/05258 Zitting: 23 mei 2017 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 30 oktober 2015 door het Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaak 15/05257P. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt bezien in samenhang met de toelichting dat het hof naar aanleiding van een gevoerd verweer had dienen te onderzoeken of er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en, zo ja, of dat diende te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dan wel subsidiair tot bewijsuitsluiting.
Het verweer waarop het middel doelt, wordt door het hof als volgt weergegeven en verworpen:
“Gevoerd verweer en verwerping daarvan
Namens verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat primair het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd, omdat de verbaliseerplicht (art. 152 Sv) door de opsporingsambtenaren niet is nageleefd. Zo is onder meer onduidelijk waar verschillende documenten, zoals de factuur van [A] d.d. 20 oktober 2012 , zijn inbeslaggenomen, aldus de raadsvrouw. De verdediging stelt primair dat de met opsporing belaste ambtenaren doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte hebben gehandeld, waardoor aan diens recht op een eerlijk proces tekort is gedaan. Het subsidiaire verweer komt er - zakelijk weergegeven - op neer dat, nu de verbalisanten niet hebben voldaan aan hun verbaliseerplicht, de verklaringen van verdachte die voortvloeien uit de aan verdachte getoonde stukken waarvan de herkomst niet uit het dossier blijkt, niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Dit leidt ertoe dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Nadat op 18 juli 2013 in de woning van verdachte, die met diens toestemming is betreden, een ontmantelde hennepkwekerij was aangetroffen, is verdachte aangehouden. In verschillende processen-verbaal heeft de politie aangegeven welke goederen in welke ruimte in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Verdachte is enkele uren na zijn aanhouding verhoord. Bij die gelegenheid heeft hij, nog voordat hij was geconfronteerd met enig stuk, verklaard dat hij de kwekerij zelf heeft ingericht, dat hij de materialen voor de kwekerij zelf heeft gekocht bij [A], dat hij daar verschillende keren materialen heeft besteld en dat hij de materialen zelf heeft betaald. Bij gelegenheid van zijn volgende verhoor, waartoe hij op 19 juli 2013 was ontboden, is verdachte onder meer geconfronteerd met een factuur van [A] van 20 oktober 2012. Verdachte heeft vervolgens een verklaring afgelegd over de hem getoonde stukken. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte op vragen van de voorzitter verklaard dat hij in zijn woning aan [a-straat 1] te Dronten, in de gemeente Dronten, een hennepkwekerij had ingericht, dat hij in de periode van 1 tot en met 16 juli 2013 vijftig hennepplanten in deze kwekerij had staan en dat hij deze planten gedurende enige tijd zelf heeft verzorgd.
Het hof is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de verdachte door deze gang van zaken niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie wordt daarom verworpen, evenals het op bewijsuitsluiting toegespitste verweer.”
6. Ik meen dat het hof het verweer van de raadsvrouw niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd heeft verworpen, waarbij ik in aanmerking heb genomen dat blijkens de bewijsvoering de factuur van [A], die de politie in beslag had genomen, niet tot het bewijs is gebezigd en dat het hof bij de verwerping van het verweer heeft betrokken dat de verdachte al meteen uit zichzelf liet weten dat hij materialen had gekocht bij [A] om een hennepkwekerij in te richten. Verder wijs ik erop dat van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie vanwege een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv slechts dan plaats is wanneer de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.1.Van een dergelijke uitzonderlijke situatie is hier geen sprake.
7. Het tweede middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat vrijspraak dient te volgen voor wat betreft het “telen” van hennepplanten, zonder dat het in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die daartoe hebben geleid.
8. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent, blijkt uit de bewijsmiddelen 2 en 3 wel degelijk dat van “telen” sprake is. Het gaat daarbij om de verklaringen van de verdachte zelf, onder meer inhoudende dat hij de hennepplantage zelf had ingericht en heeft gehad, ongeveer vijftig plantjes had gekweekt en deze, toen zij ongeveer 50 cm hoog waren, zelf heeft geruimd.
9. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, ontleende motivering.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.2.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑05‑2017
Over overschrijding van de inzendtermijn in cassatie wordt niet geklaagd, zodat deze niet door een voortvarende behandeling hoeft te worden gecompenseerd. Daardoor geldt hier dan ook de gangbare termijn van twee jaren.