Rb. Rotterdam, 11-09-2015, nr. ROT - 14 , 8960
ECLI:NL:RBROT:2015:6423
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
11-09-2015
- Zaaknummer
ROT - 14 _ 8960
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:6423, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 11‑09‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2018:876, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 11‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft met juistheid gesteld dat het in het geval van een aanvraag voor bijzondere bijstand belangrijk is om over actuele financiële informatie te beschikken, zodat (mede) op basis daarvan het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Het betoog van eiseres dat verweerder haar aanvraag op grond van de ingestuurde mutatieformulieren had kunnen beoordelen, slaagt dus niet. Immers kan niet worden uitgesloten dat haar financiële positie nadien is gewijzigd. Nu niet wordt betwist dat eiseres het aanvraagformulier noch de daarin gevraagde (financiële) gegevens heeft ingeleverd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag niet kan worden beoordeeld.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
Zaaknummer: ROT 14/8960
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2015 in de zaak tussen
[Naam] , te Hellevoetsluis, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, gericht tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) voor dieetkosten, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 21 juli 2015 de gronden van het beroep aangevuld. Daarbij heeft zij aangegeven dat het beroep tevens gericht is tegen de besluiten van 18 december 2014 en15 juli 2015, waarbij haar verzoeken om een dwangsom vanwege niet tijdig beslissen zijn afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2015. Eiseres is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Spahr van der Hoek en
S. Yavuzyigitoglu.
Overwegingen
1. Bij brief van 20 mei 2014 heeft eiseres verweerder verzocht om vergoeding van dieetkosten vanwege een chronische ziekte ten bedrage van € 1.350,.Bij brief van 26 mei 2014 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat voor de meerkosten van een dieet bijzondere bijstand kan worden aangevraagd. Daartoe dient het bij de brief gevoegde aanvraagformulier ingevuld, ondertekend en samen met relevante bewijsstukken te worden teruggestuurd. Wanneer de volledige aanvraag om bijzondere bijstand is ontvangen, zal een medisch advies worden aangevraagd om de noodzaak van de meerkosten te beoordelen. Eiseres heeft het formulier niet retour gezonden noch anderszins op de brief van 26 mei 2014 gereageerd. In de ‘Rapportage aanvraag bijzondere bijstand’ van 25 juli 2014 concludeert verweerder dat hierdoor het recht op bijzondere bijstand niet kan worden beoordeeld, zodat de aanvraag dient te worden afgewezen.
2.Bij besluit van 28 juli 2014 (het primaire besluit) is de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen op de grond dat eiseres geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van 26 mei 2014 om het aanvraagformulier met bewijsstukken in te leveren. Zonder deze informatie kan het recht op bijzondere bijstand niet worden beoordeeld.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder, met overname van het advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften (de commissie), overwogen dat het voor de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand van belang is om over alle relevante informatie, gevraagd in het aanvraagformulier bijzondere bijstand, te beschikken. Zo is het noodzakelijk om de actuele stand van zaken op de bankrekening van de aanvrager te kunnen verifiëren. Verweerder bestrijdt het door eiseres ingenomen standpunt dat er afdoende inzicht in haar financiële situatie bestaat, omdat zij mutatieformulieren heeft ingezonden. Om de noodzaak van een voorziening vast te kunnen stellen is het voorts van belang dat bij een aanvraag voor medische kosten onderzoek plaatsvindt door een onafhankelijke medisch deskundige.
De commissie heeft weliswaar geoordeeld dat het zorgvuldiger zou zijn geweest om een hersteltermijn in de brief van 20 (lees: 26) mei 2014 op te nemen, maar dit brengt niet met zich mee dat dit een verplichting was, aldus verweerder.
4. Eiseres voert hiertegen aan, dat haar ten onrechte geen hersteltermijn is verleend en dat een aanvraagformulier niet nodig is voor een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder betoogt eiseres dat alle (met name financiële) informatie voorhanden is en dat verweerder de aanvraag ten onrechte niet heeft behandeld op basis van de beschikbare gegevens.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Daarbij geldt volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 15 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1256, dat een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstand verlenend orgaan om in het kader van de onderzoekplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting op grond van artikel 17 van de Wwb voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
6. Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Wwb, zoals dat ten tijde in geding luidde en voor zover hier van belang, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
7.Verweerder heeft met juistheid gesteld dat het in het geval van een aanvraag voor bijzondere bijstand belangrijk is om over actuele financiële informatie te beschikken, zodat (mede) op basis daarvan het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Het betoog van eiseres dat verweerder haar aanvraag op grond van de ingestuurde mutatieformulieren had kunnen beoordelen, slaagt dus niet. Immers kan niet worden uitgesloten dat haar financiële positie nadien is gewijzigd. Nu niet wordt betwist dat eiseres het aanvraagformulier noch de daarin gevraagde (financiële) gegevens heeft ingeleverd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag niet kan worden beoordeeld.
8. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat haar ten onrechte geen hersteltermijn is geboden, overweegt de rechtbank dat verweerder de aanvraag heeft afgewezen. Anders dan in het geval van buiten behandelingstelling op grond van artikel 4:5 van de Awb bestaat dan geen verplichting tot het verlenen van een hersteltermijn. Eiseres had de gevraagde informatie overigens ook nog na het primaire besluit kunnen overleggen, maar heeft dat niet gedaan. De stelling van eiseres is tevens in tegenspraak met haar standpunt dat zij niet heeft voldaan aan de informatieplicht omdat de gevraagde gegevens haars inziens niet nodig waren om het recht op bijstand vast te stellen.
9. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen.
10. Voor zover het beroep met toepassing van artikel 4:19 van de Awb mede is gericht tegen de primaire besluiten van 18 december 2014 en 15 juli 2015, waarbij verweerder heeft vastgesteld geen dwangsom verschuldigd te zijn, overweegt de rechtbank als volgt.
Deze besluiten betreffen de situatie dat na een ingebrekestelling van 22 juli 2014 op 28 juli 2014 door verweerder is beslist, onderscheidenlijk dat na een ingebrekestelling van
3 december 2014 op 16 december 2014 door verweerder is beslist. Nu binnen de twee weken als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is beslist heeft verweerder de verzoeken om een dwangsom vanwege niet tijdig beslissen op goede gronden afgewezen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Joseph, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.