Procestaal: Italiaans.
HvJ EU, 19-12-2019, nr. C-465/18
ECLI:EU:C:2019:1125
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
19-12-2019
- Magistraten
M. Vilaras, S. Rodin, D. Šváby, K. Jürimäe, N. Piçarra
- Zaaknummer
C-465/18
- Conclusie
G. Hogan
- Roepnaam
Comune di Bernareggio
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2019:1125, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 19‑12‑2019
ECLI:EU:C:2019:812, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 02‑10‑2019
Uitspraak 19‑12‑2019
M. Vilaras, S. Rodin, D. Šváby, K. Jürimäe, N. Piçarra
Partij(en)
In zaak C-465/18*,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) bij beslissing van 31 mei 2018, ingekomen bij het Hof op 16 juli 2018, in de procedure
AV,
BU
tegen
Comune di Bernareggio,
in tegenwoordigheid van:
CT,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, S. Rodin, D. Šváby, K. Jürimäe en N. Piçarra (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: G. Hogan,
griffier: R. Schiano, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 juli 2019,
gelet op de opmerkingen van:
- —
AV en BU, vertegenwoordigd door E. Beacco en A. Barletta, avvocati,
- —
de Comune di Bernareggio, vertegenwoordigd door F. Pintucci, avvocato,
- —
CT, vertegenwoordigd door G. Pini, avvocato,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Malferrari, H. Støvlbæk en L. Armati als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 oktober 2019,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 45, 49 tot en met 56 en 106 VWEU alsmede van de artikelen 15 en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen AV en BU, enerzijds, en de Comune di Bernareggio (gemeente Bernareggio, Italië), anderzijds, over het besluit tot gunning van de eigendom van een gemeentelijke apotheek aan een aldaar tewerkgestelde apotheker na de uitoefening van zijn recht van voorkeur waarin het nationale recht voorziet.
Toepasselijke bepalingen
3
Artikel 9 van legge n. 475 — Norme concernenti il servizio farmaceutico (wet nr. 475 tot regeling van het apothekersbedrijf) van 2 april 1968 (GURI nr. 107 van 27 april 1968, blz. 2638), zoals gewijzigd, bepaalt:
‘De eigendomsrechten van de apotheken die zijn vrijgekomen en van de apotheken die zijn opgericht als gevolg van de herziening van de gebiedsverdeling (pianta organica) kunnen tot maximaal de helft worden verworven door de gemeente. De apotheken waarvan de gemeenten eigenaar zijn kunnen worden beheerd overeenkomstig wet nr. 142 van 8 juni 1990 […]’.
4
Artikel 12 van wet nr. 475 van 2 april 1968 tot regeling van het apothekersbedrijf bepaalt:
- ‘1.
De overdracht van de eigendom van de apotheek is toegestaan na 3 jaar, te rekenen vanaf de verwerving ervan.
- 2.
De overdracht mag alleen plaatsvinden ten gunste van een apotheker die reeds eigenaar is geweest of die geschikt is gebleken in een eerdere selectieprocedure.
[…]
- 11.
De overdracht van de eigendom van apotheken wordt niet rechtsgeldig geacht indien de overdracht van het recht op exploitatie van de apotheek niet vergezeld gaat van de overdracht van het bedrijf, op straffe van verval.’
5
Legge n. 362 — Norme di riordino del settore farmaceutico (wet nr. 362 ter herstructurering van de apotheeksector) van 8 november 1991 (GURI nr. 269 van 16 november 1991, blz. 3; hierna: ‘wet nr. 362/1991’), zoals gewijzigd, bepaalt in artikel 4, met het opschrift ‘Selectieprocedures’:
- ‘1.
De toewijzing van vrijgekomen of nieuw te openen apotheken die particulier kunnen worden geëxploiteerd, vindt plaats middels selectieprocedures op basis van bewijsstukken en examens die op provinciaal niveau worden georganiseerd door de regio's en de autonome provincies Trento en Bolzano vóór de maand maart van elk oneven jaar.
- 2.
Aan de in lid 1 bedoelde selectieprocedure kan worden deelgenomen door burgers van de lidstaten van de Europese [Unie] die meerderjarig zijn, die in het bezit zijn van hun civiele en politieke rechten, die zijn ingeschreven in het register van de beroepsorganisatie van apothekers, en die nog niet de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt bij het verstrijken van de termijn voor indiening van de verzoeken.’
6
Artikel 7 van deze wet, met het opschrift ‘Eigendom en exploitatie van de apotheek’, bepaalt:
- ‘1.
Particuliere apotheken kunnen enkel worden geëxploiteerd door natuurlijke personen, overeenkomstig de geldende bepalingen, alsmede door personenvennootschappen en coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid.
[…]
- 8.
De overdracht van de eigendom van een particuliere apotheek is toegestaan drie jaar na de afgifte van de overeenkomstige vergunning door de bevoegde autoriteit, behalve in de in leden 9 en 10 bedoelde gevallen.
[…]’
7
Artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991, met het opschrift ‘Overdracht van de eigendom van door de gemeente beheerde apotheken’, bepaalt dat ‘[i]n geval van overdracht van de eigendom van de gemeentelijke apotheek […] de werknemers een recht van voorkeur [hebben] en de bepalingen van artikel 7 […] op hen van toepassing [zijn]’.
8
Krachtens artikel 2112, eerste alinea, van de Codice civil (Italiaans burgerlijk wetboek) wordt ‘[b]ij overgang van een onderneming […] de arbeidsverhouding voortgezet met de verkrijger, en [behoudt] de werknemer […] alle uit die arbeidsverhouding voortvloeiende rechten’.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
9
Bij aankondiging van 31 januari 2014 is de gemeente Bernareggio een gunningsprocedure gestart voor de verkoop van een gemeentelijke apotheek.
10
De aankondiging bepaalde onder meer dat de overdracht van de vergunning voor deze apotheek zou worden gegund aan de inschrijving waarin de hoogste prijs werd geboden, met een minimumwaarde vastgesteld op 580 000 EUR.
11
Tevens was daarin gepreciseerd dat overeenkomstig artikel 12 van wet nr. 362/1991 de overdracht van de eigendom van de apotheek aan de voorlopig gekozen inschrijver alleen zou doorgaan indien het recht van voorkeur niet zou worden uitgeoefend door de gemeentelijke instantie die de apotheken in Vimercate (Italië) exploiteert en door de apothekers die voor onbepaalde tijd zijn tewerkgesteld door deze instantie en die voldoen aan de wettelijke vereisten.
12
De door AV en BU ingediende inschrijving was de economisch voordeligste inschrijving, zodat zij werden aangeduid als de voorlopig gekozen inschrijvers.
13
Bij besluit van 12 mei 2014 werd evenwel gegund aan CT, een apotheker die is tewerkgesteld door de gemeentelijke instantie die de apotheken in Vimercate exploiteert. Hoewel deze apotheker niet heeft deelgenomen aan de gunningsprocedure, is hem daadwerkelijk voorrang verleend overeenkomstig artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991.
14
AV en BU hebben beroep tot nietigverklaring van dit besluit ingesteld bij de Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia (bestuursrechter in eerste aanleg Lombardije, Italië), op grond dat artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 in strijd was met de in het Unierecht neergelegde beginselen van vrije mededinging en gelijke behandeling. Zij hebben met name aangevoerd dat het door die bepaling vastgestelde recht van voorkeur ten gunste van de apothekers die in dienst zijn van de gemeentelijke apotheek, niet gerechtvaardigd is, omdat de rechten van die apothekers bij privatisering van de apotheek zijn beschermd krachtens artikel 2112 van het burgerlijk wetboek, waarbij richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB 2001, L 82, blz. 16) is omgezet in nationaal recht.
15
Gelet op de verwerping van hun beroep tot nietigverklaring hebben AV en BU hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Deze rechter wijst erop dat hij het eens is met de door verzoekers geformuleerde opmerkingen inzake de onverenigbaarheid van het betrokken recht van voorkeur met het Unierecht.
16
Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof stelt de verwijzende rechter in de eerste plaats dat de regel die concurrentie voorschrijft bij de toewijzing van nieuw te openen apotheken of bij overdracht van de eigendom — of van het loutere beheer — van een gemeentelijke apotheek kan worden onderworpen aan beperkingen die gerechtvaardigd zijn door hogere vereisten van bescherming van het openbaar belang, op voorwaarde dat de betrokken nationale regeling niet in werkelijkheid beoogt sectorale economische belangen te beschermen (zie in die zin arresten van 19 mei 2009, Commissie/Italië, C-531/06, EU:C:2009:315, en 16 februari 2012, Costa en Cifone, C-72/10 en C-77/10, EU:C:2012:80).
17
In de tweede plaats herinnert de verwijzende rechter eraan dat een recht van voorkeur een bepaalde groep rechtssubjecten een preferentieel recht verleent om een overeenkomst te sluiten, altijd met het doel om, naast de verwezenlijking van het persoonlijke belang van die rechtssubjecten, belangen van meer algemene aard na te streven. Aldus blijkt uit zijn rechtspraak met betrekking tot het recht van voorkeur als bedoeld in artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 dat bij de voorkeur voor de werknemer belangen spelen die verband houden met de behoefte aan een beter beheer van de farmaceutische diensten [arrest van de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië), vijfde kamer, nr. 5329, van 5 oktober 2005]. Die wettelijke bepaling is gebaseerd op de gedachte dat een apotheker die al in de over te dragen apotheek werkzaam is geweest, in staat zal zijn de continuïteit te waarborgen en de ervaring te benutten die bij het beheer van die apotheek is opgedaan.
18
Evenwel is de verwijzende rechter van mening dat de waarborging van continuïteit door het behoud van de arbeidsbetrekking van de tewerkgestelde apothekers reeds doeltreffend is verzekerd door artikel 2112 van het burgerlijk wetboek waarbij richtlijn 2001/23 in nationaal recht is omgezet, zodat het recht van voorkeur als bedoeld in artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 overbodig is.
19
Verder is hij van mening dat de waardering van de beroepservaring met andere middelen kan worden bereikt, zoals een mechanisme waarbij in het kader van de gunningsprocedure extra punten worden toegekend aan de door de apotheek tewerkgestelde apothekers. Bovendien betwijfelt hij of een dergelijke waarde moet worden toegekend aan de beroepservaring die in de gemeentelijke apotheek is opgedaan. In dit verband beklemtoont hij dat het beroep van apotheker een gereglementeerd beroep is, dat een apotheek enkel kan worden overgedragen ten gunste van een apotheker die is ingeschreven in het register van de beroepsorganisatie van apothekers en die reeds over de benodigde kwalificaties beschikte om een apotheek te verwerven of ten minste twee jaar beroepservaring heeft. Verder kan uit de ervaring als apotheker in een gemeentelijke apotheek geen enkele conclusie worden getrokken over de bekwaamheid van deze werknemer om een apotheek te exploiteren.
20
De verwijzende rechter is dus van oordeel dat het recht van voorkeur als bedoeld in artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 voorziet in een onvoorwaardelijke voorkeur die niet gerechtvaardigd is, temeer daar geenszins rekening wordt gehouden met reële aanwijzingen dat de apotheek goed werd beheerd, noch met de ervaring die concreet is opgedaan door de werknemers van de gemeentelijke apotheek.
21
Hij leidt daaruit af dat dit recht van voorkeur onevenredig is, aangezien het niet is gebaseerd op verdienste als criterium. In dit verband verwijst hij naar de rechtspraak van het Hof volgens welke een verschillende beoordeling van de door burgers van de Unie verworven beroepservaring in het kader van de deelname aan een vergelijkend onderzoek een inbreuk vormt op artikel 45 VWEU (zie in die zin arrest van 12 mei 2005, Commissie/Italië, C-278/03, EU:C:2005:281, punt 22).
22
Voorts heeft het Hof volgens de verwijzende rechter reeds geoordeeld dat de regulering van en het toezicht op de farmaceutische sector gerechtvaardigd kunnen zijn ter bescherming van de volksgezondheid, maar enkel indien de gevolgen van de nationale regelgeving niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken (zie in die zin arresten van 10 maart 2009, Hartlauer, C-169/07, EU:C:2009:141, punten 44, 46 en 47, en 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a., C-171/07 en C-172/07, EU:C:2009:316, punten 25, 27 en 28).
23
In de derde plaats preciseert de verwijzende rechter dat in het hoofdgeding een grensoverschrijdend belang bestaat, aangezien elke burger van de Unie die voldoet aan de vereisten inzake beroepsbekwaamheid als bedoeld in artikel 4, lid 2, van wet nr. 362/1991 kan deelnemen aan de gunningsprocedure. Verder benadrukt hij dat overeenkomstig richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB 2005, L 255, blz. 22), zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 (PB 2013, L 354, blz. 132), het beginsel van wederzijdse erkenning van de beroepskwalificaties kan worden toegepast op het beroep van apotheker.
24
In dit verband herinnert de verwijzende rechter aan de rechtspraak van het Hof waaruit blijkt dat, ook al doen alle feiten en omstandigheden van een geding zich voor binnen één lidstaat, dit niet wegneemt dat de betrokken regeling gevolgen kan hebben die niet beperkt zijn tot die lidstaat, aangezien niet kan worden uitgesloten dat onderdanen van andere lidstaten geïnteresseerd waren of zijn in het openen of overnemen van apotheken in die lidstaat (zie in die zin arrest van 1 juni 2010, Blanco Pérez en Chao Gómez, C-570/07 en C-571/07, EU:C:2010:300, punt 40).
25
In die omstandigheden heeft de Consiglio di Stato de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Staan de beginselen van vrijheid van vestiging, non-discriminatie, gelijke behandeling, bescherming van de mededinging en vrij verkeer van werknemers, als bedoeld in de artikelen 45, 49 tot en met 56 en 106 VWEU, alsook in de artikelen 15 en 16 van het Handvest, en de daarin besloten liggende vereisten van evenredigheid en redelijkheid, in de weg aan een nationale wettelijke regeling, zoals is neergelegd in artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991, die in geval van eigendomsoverdracht van een gemeentelijke apotheek een recht van voorkeur toekent aan de werknemers van deze apotheek?’
Opmerkingen vooraf
Relevante Unierechtelijke bepaling
26
Om te beginnen dient te worden gepreciseerd welke door de verwijzende rechter in zijn prejudiciële vraag vermelde Unierechtelijke bepalingen relevant kunnen zijn voor de beslechting van het hoofdgeding.
27
In dit verband dient om te beginnen te worden opgemerkt dat de verwerving van een apotheek, waardoor een economische activiteit kan worden uitgeoefend via een vaste inrichting voor onbepaalde tijd, valt binnen de werkingssfeer van artikel 49 VWEU (zie in die zin arresten van 30 november 1995, Gebhard, C-55/94, EU:C:1995:411, punt 39, en 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a., C-171/07 en C-172/07, EU:C:2009:316, punten 23 en 24).
28
Hieruit volgt dat noch artikel 45 VWEU, dat het vrije verkeer van werknemers waarborgt, noch artikel 56 VWEU, dat het vrij verrichten van diensten betreft, van toepassing is op het hoofdgeding.
29
Wat vervolgens de toepassing van de artikelen 15 en 16 van het Handvest betreft, aangezien deze artikelen rechten erkennen die voorkomen in bepalingen van de Verdragen van de Unie, zoals in het hoofdgeding in artikel 49 VWEU, moeten deze rechten overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Handvest worden uitgeoefend ‘onder de voorwaarden en binnen de grenzen die door deze Verdragen zijn gesteld’.
30
Wat ten slotte artikel 106 VWEU betreft, wijst de advocaat-generaal in punt 33 van zijn conclusie terecht erop dat het dossier waarover het Hof beschikt onvoldoende informatie bevat die erop zou kunnen wijzen dat het hoofdgeding direct of indirect betrekking heeft op de exploitatie van openbare of particuliere ondernemingen waaraan een lidstaat bijzondere of uitsluitende rechten heeft verleend, of van ondernemingen die zijn belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie in de zin van artikel 106 VWEU.
31
Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat, gelet op de vraagstelling door de verwijzende rechter, enkel artikel 49 VWEU relevant kan zijn voor de beslechting van het hoofdgeding.
Ontvankelijkheid
32
Aangezien alle aspecten van het hoofdgeding zich afspelen binnen één lidstaat en de bepalingen van het VWEU inzake het vrije verkeer in beginsel niet van toepassing zijn op zuiver interne situaties (zie in die zin arrest van 15 november 2016, Ullens de Schooten, C-268/15, EU:C:2016:874, punt 47), dient te worden onderzocht of het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk is.
33
In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat, ook al spelen alle aspecten van een geding zich binnen één lidstaat af, een verzoek om een prejudiciële beslissing met betrekking tot de uitlegging van de op de fundamentele vrijheden betrekking hebbende Verdragsbepalingen ontvankelijk kan worden verklaard op grond dat niet kan worden uitgesloten dat in andere lidstaten wonende burgers interesse hadden of hebben om gebruik te maken van die vrijheden om werkzaamheden te verrichten in de lidstaat die de betreffende regeling heeft uitgevaardigd, en dus dat die regeling, die zonder onderscheid geldt voor nationale onderdanen en onderdanen van andere lidstaten, gevolgen kan hebben die niet beperkt zijn tot die lidstaat (arresten van 1 juni 2010, Blanco Pérez en Chao Gómez, C-570/07 en C-571/07, EU:C:2010:300, punt 40; 5 december 2013, Venturini e.a., C-159/12-C-161/12, EU:C:2013:791, punten 25 en 26, en 15 november 2016, Ullens de Schooten, C-268/15, EU:C:2016:874, punt 50).
34
Gepreciseerd dient nog te worden dat — zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt — in een dergelijke situatie het Hof, wanneer het door een nationale rechter is aangezocht omtrent een zuiver interne situatie en deze rechter alleen aangeeft dat de ter discussie staande nationale regeling zonder onderscheid geldt voor burgers van de betrokken lidstaat en burgers van andere lidstaten, niet kan oordelen dat het verzoek om een prejudiciële beslissing betreffende de fundamentele vrijheden noodzakelijk is voor de beslechting van de bij die rechter aanhangige zaak. De specifieke aspecten waaruit blijkt dat er een verband bestaat tussen het voorwerp of de omstandigheden van een geding, dat een zuiver interne situatie betreft, en de Verdragsbepalingen moeten immers naar voren komen uit de verwijzingsbeslissing (arrest van 15 november 2016, Ullens de Schooten, C-268/15, EU:C:2016:874, punt 54).
35
In het hoofdgeding wijst de verwijzende rechter erop dat de waarde van de gemeentelijke apotheek, waarvoor de gunningsprocedure is uitgeschreven, 580 000 EUR bedraagt. Verder beklemtoont hij dat de zaak een grensoverschrijdend belang heeft omdat de verkrijging van een apotheek overeenkomstig artikel 4, lid 2, van wet nr. 362/1991 openstaat voor alle burgers van de Unie die beschikken over de vereiste beroepskwalificaties. Hij voegt daaraan nog toe dat richtlijn 2005/36, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/53, de wederzijdse erkenning van de beroepskwalificaties van apothekers regelt.
36
Bijgevolg is de door de Consiglio di Stato gestelde prejudiciële vraag ontvankelijk.
Beantwoording van de prejudiciële vraag
37
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 49 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die een onvoorwaardelijk recht van voorkeur verleent aan de door een gemeentelijke apotheek tewerkgestelde apothekers bij overdracht van die apotheek via een gunningsprocedure.
38
Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden onderzocht of het recht van voorkeur als bedoeld in artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 een beperking van de vrijheid van vestiging vormt en, zo ja, of deze beperking kan worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang (zie in die zin arrest van 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a., C-171/07 en C-172/07, EU:C:2009:316, punten 22 en 25).
39
Wat ten eerste het bestaan van een beperking van de vrijheid van vestiging betreft, dient eraan te worden herinnerd dat artikel 49 VWEU in de weg staat aan elke nationale regeling die, zelfs wanneer zij zonder discriminatie op grond van nationaliteit van toepassing is, toch het gebruik van de vrijheid van vestiging door de Unieburgers kan belemmeren of minder aantrekkelijk kan maken (arrest van 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a., C-171/07 en C-172/07, EU:C:2009:316, punt 22).
40
Op dit punt heeft de advocaat-generaal in punt 47 van zijn conclusie terecht erop gewezen dat, aangezien deelname aan een gunningsprocedure tijd en geld kost, het onvoorwaardelijke recht van voorkeur dat wordt verleend aan de door een gemeentelijke apotheek tewerkgestelde apothekers bij overdracht van die apotheek, apothekers uit andere lidstaten kan ontmoedigen om aan een dergelijke procedure deel te nemen.
41
Een dergelijke vaststelling geldt temeer daar de indiening van de economisch voordeligste inschrijving geen garantie biedt dat aan de betrokkene wordt gegund. De door de gemeentelijke apotheek tewerkgestelde apotheker kan immers, zelfs zonder deel te nemen aan die gunningsprocedure, zijn recht van voorkeur uitoefenen met een even hoog bod als de economisch voordeligste inschrijving, en zo de overdracht van die apotheek verkrijgen.
42
Hieruit volgt dat het onvoorwaardelijke recht van voorkeur dat wordt verleend aan de door een gemeentelijke apotheek tewerkgestelde apothekers bij overdracht van die apotheek via een gunningsprocedure, door het toekennen van een voordeel aan elke apotheker die in een gemeentelijke apotheek werkzaam is, apothekers uit andere lidstaten kan ontmoedigen of zelfs beletten om een vaste inrichting te verwerven voor de uitoefening van hun beroepsactiviteit op het Italiaanse grondgebied.
43
Bijgevolg vormt een dergelijk recht van voorkeur een beperking van de door artikel 49 VWEU gewaarborgde vrijheid van vestiging.
44
Wat ten tweede het bestaan van een rechtvaardiging van die beperking betreft, dient in de eerste plaats te worden vastgesteld of de nationale regeling een legitiem doel nastreeft (zie in die zin arrest van 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a., C-171/07 en C-172/07, EU:C:2009:316, punt 25).
45
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het recht van voorkeur dat wordt verleend aan de door een gemeentelijke apotheek tewerkgestelde apothekers bij overdracht van die apotheek via een gunningsprocedure, een beter beheer van de farmaceutische diensten beoogt door, enerzijds, de continuïteit van de arbeidsbetrekking van de tewerkgestelde apothekers te waarborgen en, anderzijds, de door die apothekers opgedane managementervaring te benutten.
46
Voor zover een dergelijk doel aansluit bij het in artikel 52, lid 1, VWEU uitdrukkelijk genoemde doel van bescherming van de volksgezondheid, kan het een beperking van de vrijheid van vestiging rechtvaardigen. Tevens werd reeds geoordeeld dat een beperking van de vrijheid van vestiging gerechtvaardigd kan zijn door het doel, de bevolking te verzekeren van een veilige en kwalitatief hoogstaande geneesmiddelenvoorziening, hetgeen een dwingende reden van algemeen belang vormt (zie in die zin arrest van 5 december 2013, Venturini e.a., C-159/12—C-161/12, EU:C:2013:791, punten 40 en 41).
47
Derhalve dient in de tweede plaats te worden onderzocht of de beperking van de vrijheid van vestiging die erin bestaat dat aan de door een gemeentelijke apotheek tewerkgestelde apothekers bij overdracht van die apotheek via een gunningsprocedure een onvoorwaardelijk recht van voorkeur wordt verleend, geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en, in voorkomend geval, of deze beperking niet verder gaat dat noodzakelijk is om dat doel te bereiken, dat wil zeggen of dat doel niet even doeltreffend kan worden bereikt met maatregelen die de door artikel 49 VWEU gewaarborgde vrijheid minder beperken (zie in die zin arrest van 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a., C-171/07 en C-172/07, EU:C:2009:316, punten 25 en 52).
48
Met betrekking tot de continuïteit van de arbeidsbetrekking teneinde een beter beheer van de farmaceutische diensten te verzekeren, deze kan niet worden geacht geschikt te zijn om de verwezenlijking van het doel van bescherming van de volksgezondheid te waarborgen.
49
De verwijzende rechter wijst er immers op dat de doelstelling van behoud van de rechten van de werknemers van een gemeentelijke apotheek bij overdracht van die apotheek in beginsel wordt gewaarborgd door de toepassing van artikel 2112 van het burgerlijk wetboek, waarbij richtlijn 2001/23 is omgezet in nationaal recht.
50
Met betrekking tot de waardering van de verworven beroepservaring teneinde een beter beheer van de farmaceutische diensten te verzekeren, blijkt uit de gegevens in het dossier bij het Hof dat het onvoorwaardelijke recht van voorkeur dat wordt verleend aan de door een gemeentelijke apotheek tewerkgestelde apothekers bij overdracht van die apotheek via een gunningsprocedure, een onweerlegbaar vermoeden invoert dat die werknemers het best in staat zijn om die apotheek als eigenaars te exploiteren. Een dergelijk recht van voorkeur berust op geen enkele concrete beoordeling van de daadwerkelijk opgedane ervaring, van de kwaliteit van de verleende dienst, en evenmin van de taken die daadwerkelijk zijn verricht in de gemeentelijke apotheek. Het recht van voorkeur kan dan ook niet worden geacht geschikt te zijn om het doel van bescherming van de volksgezondheid te verwezenlijken.
51
In elk geval dient te worden opgemerkt dat overeenkomstig het nationale recht een apotheek enkel kan worden overgedragen ten gunste van een apotheker die is ingeschreven in het register van de beroepsorganisatie van apothekers en die reeds over de benodigde kwalificaties beschikte om een apotheek te verwerven of ten minste twee jaar beroepservaring heeft. Naast het feit dat het beroep van apotheker een gereglementeerd beroep is, bieden die voorwaarden als zodanig bepaalde garanties wat de vakbekwaamheid betreft van potentiële kopers van een gemeentelijke apotheek. Bovendien kan — zoals de verwijzende rechter stelt — een dergelijke doelstelling van waardering van de beroepservaring worden bereikt met minder beperkende maatregelen, zoals de toekenning van extra punten, in het kader van de gunningsprocedure, aan de inschrijvers die het bewijs leveren dat zij ervaring hebben met het beheer van een apotheek.
52
Geoordeeld dient dus te worden dat het onvoorwaardelijke recht van voorkeur dat wordt verleend aan de door een gemeentelijke apotheek tewerkgestelde apothekers bij overdracht van die apotheek via een gunningsprocedure, voor zover daarmee wordt beoogd een beter beheer van de farmaceutische diensten te verzekeren en in de veronderstelling dat daarmee daadwerkelijk een doel van bescherming van de volksgezondheid wordt nagestreefd, niet geschikt is om de verwezenlijking van dat doel te waarborgen en in elk geval verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken.
53
Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 49 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die een onvoorwaardelijk recht van voorkeur verleent aan de door een gemeentelijke apotheek tewerkgestelde apothekers bij overdracht van die apotheek via een gunningsprocedure.
Kosten
54
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die een onvoorwaardelijk recht van voorkeur verleent aan de door een gemeentelijke apotheek tewerkgestelde apothekers bij overdracht van die apotheek via een gunningsprocedure.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑12‑2019
Conclusie 02‑10‑2019
G. Hogan
Partij(en)
Zaak C-465/181.
AV,
BU
tegen
Comune di Bernareggio,
in tegenwoordigheid van:
CT
[verzoek van de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
Dit verzoek om een prejudiciële beslissing, dat op 16 juli 2018 door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) ter griffie van het Hof is ingediend, betreft de uitlegging van de artikelen 45, 49 tot en met 56, en 106 VWEU, alsook de artikelen 15 en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’).
2.
Het verzoek is gedaan in een geding tussen AV en BU enerzijds en de Comune di Bernareggio (gemeente Bernareggio, Italië) en CT anderzijds.
3.
In het hoofdgeding was de overeenkomst voor de koop van een gemeentelijke apotheek na afronding van een selectieprocedure voorlopig gegund aan AV en BU, de eigenaren van een apotheek buiten de gemeente Bernareggio.
4.
Hoewel AV en BU de economisch voordeligste inschrijving hadden ingediend en de overeenkomst voorlopig aan hen was gegund, werd niettemin de voorkeur gegeven aan CT, een apotheker die in dienst was van de Azienda Speciale Farmacie Vimercatesi, dit is de instantie voor de exploitatie van gemeentelijke apotheken. De gebeurtenissen die tot deze situatie hebben geleid, zullen in deze conclusie nader worden toegelicht.
5.
Na de voorlopige gunning van de overeenkomst heeft CT (een apotheker die in dienst is van de gemeentelijke apotheek maar niet heeft deelgenomen aan de selectieprocedure) bij brief het recht van voorkeur uitgeoefend dat bij wet is toegekend aan werknemers van gemeentelijke apotheken in geval van overdracht van die apotheken. CT verkreeg bijgevolg de definitieve gunning van de betrokken overeenkomst.
6.
AV en BU hebben deze definitieve gunning aangevochten bij de Italiaanse bestuursrechter.
7.
Dit verzoek om een prejudiciële beslissing stelt het Hof in de gelegenheid voor het eerst een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van een nationale regeling die een recht van voorkeur toekent aan werknemers in geval van overdracht van de eigendom van een gemeentelijke apotheek na een selectieprocedure.
II. Toepasselijke bepalingen
A. Italiaans recht
8.
Artikel 9 van Legge 2 aprile 1968, n. 475, Norme concernenti il servizio farmaceutico (wet nr. 475 van 2 april 1968 tot regeling van het apothekersbedrijf; hierna: ‘wet nr. 475/1968’) bepaalt:
‘De eigendomsrechten van de apotheken die zijn vrijgekomen en van de apotheken die zijn opgericht als gevolg van de herziening van de gebiedsverdeling kunnen tot maximaal de helft worden overgedragen door de gemeente […]’.
9.
In artikel 12 van diezelfde wet wordt bepaald:
‘[…]
De overdracht [van een apotheek] mag alleen plaatsvinden aan de apotheker die de eigendom heeft verworven of die geschikt is gebleken in een voorafgaande selectieprocedure.
[…]’
10.
Artikel 4 van Legge 8 novembre 1991, n. 362, Norme di riordino del settore farmaceutico (wet nr. 362 van 8 november 1991 ter herstructurering van de apotheeksector; hierna: ‘wet nr. 362/1991’) bepaalt:
- ‘1.
De toewijzing van vrijgekomen of nieuw te openen apotheken die particulier kunnen worden geëxploiteerd, vindt plaats middels een selectieprocedure […].
- 2.
Aan de in lid 1 bedoelde selectieprocedure kan worden deelgenomen door burgers van de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap […] die zijn ingeschreven in het register van de beroepsorganisatie van apothekers […].
[…]’
11.
In artikel 12, lid 2, van diezelfde wet wordt bepaald:
‘In geval van eigendomsoverdracht van de gemeentelijke apotheek hebben de werknemers het recht van voorkeur […]’.
12.
Artikel 2112 van de Codice civile (Italiaans burgerlijk wetboek) luidt:
‘Bij overgang van een onderneming wordt de arbeidsverhouding voortgezet met de verkrijger, en de werknemer behoudt alle uit die arbeidsverhouding voortvloeiende rechten. […]
[…]
[…] de overgang van de onderneming is op zich geen grond voor ontslag. Werknemers wier arbeidsvoorwaarden binnen drie maanden na de overgang van de onderneming wezenlijk worden gewijzigd, kunnen zelf hun ontslag indienen […]’.
III. Hoofdgeding en prejudiciële vraag
13.
Bij aankondiging van 31 januari 2014 is de Comune di Bernareggio een selectieprocedure gestart voor de overdracht van een gemeentelijke apotheek.2. Volgens de aankondiging zou de overeenkomst worden gegund aan de inschrijver die de hoogste prijs bood. De minimum- of startwaarde voor de betrokken apotheek was 580 000 EUR. Opgemerkt moet echter worden dat in de aankondiging was bepaald dat de overdracht aan de voorlopig gekozen inschrijver alleen zou doorgaan indien het recht van voorkeur als bedoeld in artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 niet zou worden uitgeoefend door onder meer apothekers die voor onbepaalde tijd bij Azienda Speciale Farmacie Vimercatese, de instantie voor de exploitatie van gemeentelijke apotheken, in dienst zijn.
14.
Op 11 maart 2014 heeft de Comune di Bernareggio de overeenkomst voorlopig gegund aan AV en BU, eigenaren van een apotheek in een aangrenzende gemeente, die de economisch voordeligste inschrijving van 600 000 EUR hadden ingediend. Zoals ik al aangaf, is echter aan het einde van de selectieprocedure de voorkeur gegeven aan CT, een apotheker die in dienst is van Azienda Speciale Farmacie Vimercatese. CT, die niet heeft deelgenomen aan de selectieprocedure, oefende bij brief van 27 maart 2014 het wettelijke recht van voorkeur krachtens artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 uit en verkreeg daarmee de definitieve gunning bij besluit nr. 31 van 12 mei 2014 van de Comune di Bernareggio.
15.
AV en BU hebben de definitieve gunning van de overeenkomst aan CT aangevochten bij de Tribunale amministrativo regionale Lombardia-Milano (bestuursrechter in eerste aanleg Lombardije-Milaan, Italië). Daarbij hebben AV en BU onder meer gesteld dat het wettelijke recht van voorkeur van werknemers van gemeentelijke apotheken in strijd is met de in het Unierecht neergelegde beginselen van vrije mededinging en gelijke behandeling. Zij merkten op dat het recht van voorkeur een substantieel voordeel voor deze werknemers met zich brengt. Door hun wettelijke onvoorwaardelijke recht tot het sluiten van de overeenkomst uit te oefenen, kunnen de betrokken werknemers — zelfs zonder deel te nemen aan de selectieprocedure — de plaats innemen van concurrenten in die procedure. AV en BU voerden aan dat dit wettelijke recht van voorkeur juridisch niet te rechtvaardigen is.
16.
Aangezien de Tribunale amministrativo regionale Lombardia-Milano hun beroep heeft verworpen, hebben AV en BU hoger beroep aangetekend bij de verwijzende rechter, op dezelfde gronden als zij reeds in eerste aanleg hadden aangevoerd.
17.
De Consiglio di Stato merkt op dat het in artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 toegekende recht van voorkeur ten goede komt aan werknemers van gemeentelijke apotheken in geval van de overdracht daarvan aan particuliere marktdeelnemers.3. De verwijzende rechter heeft zijn eigen uitspraak nr. 5329 van 5 oktober 20054. aangehaald en verklaard dat artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 wil voorzien in de behoefte aan een beter beheer van farmaceutische diensten en is gebaseerd op de overtuiging dat een apotheker die al in de over te dragen gemeentelijke apotheek werkzaam is geweest in staat zal zijn de continuïteit te waarborgen en de ervaring te benutten die bij het beheer van die apotheek is opgedaan. De Consiglio di Stato betwijfelt evenwel of dit recht van voorkeur wordt gerechtvaardigd door een werkelijk aanmerkelijk hoger openbaar belang.
18.
Volgens de verwijzende rechter is het recht van voorkeur buitensporig aangezien artikel 2112 van het Italiaanse burgerlijk wetboek, waarbij met name richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen5. is omgezet in nationaal recht, de continuïteit van de arbeidsbetrekking en alle rechten van de werknemers van de onderneming die overgaat, waarborgt.
19.
Bovendien zou volgens de verwijzende rechter, als het doel van het recht van voorkeur is gelegen in het bewaard blijven van de ervaring die de werknemer heeft opgedaan bij het verstrekken van farmaceutische diensten, dit doel met andere middelen kunnen worden bereikt (bijvoorbeeld door in de uitnodiging tot inschrijving te vermelden dat een passend aantal punten zal worden toegekend op basis van ervaring), zonder afbreuk te doen aan de concurrentie en gelijke behandeling.
20.
Hoe dan ook twijfelt de verwijzende rechter aan de redelijkheid en evenredigheid van de maatregel in het licht van de met het recht van voorkeur beoogde maatschappelijke doelen, omdat (i) in een beroepsomgeving waarin een hoog kwalificatieniveau wordt vereist, waarbij apotheken alleen kunnen worden overgedragen aan geregistreerde apothekers die reeds over de benodigde kwalificaties beschikken om een apotheek te exploiteren of die ten minste twee jaar beroepservaring hebben, er geen goede gronden bestaan om meer waarde toe te kennen aan de ervaring binnen een bepaalde apotheek; (ii) dit recht voorziet in een onvoorwaardelijke voorkeur voor de werknemer, zonder dat rekening wordt gehouden met de vraag of de apotheek in kwestie feitelijk goed is geleid, en (iii) het, om in aanmerking te komen voor het recht van voorkeur, volstaat om als ‘werknemer’ van de apotheek te hebben gewerkt, hetgeen niet noodzakelijkerwijs betekent dat de betrokkene verantwoordelijk is geweest voor de exploitatie ervan.
21.
Volgens de verwijzende rechter valt dan ook te betwijfelen of het recht van voorkeur een redelijk evenwicht tot stand brengt tussen de vereisten van de vrije markt, het vrij verkeer van diensten en de bescherming van de volksgezondheid. Deze rechter heeft het feit onderstreept dat een bepaling als de onderhavige zou kunnen worden beschouwd als protectionistisch beleid dat een specifieke categorie burgers op ongerechtvaardigde wijze bevoordeelt, niet alleen ten opzichte van andere Italiaanse burgers, maar ook ten opzichte van burgers van andere lidstaten.
22.
De verwijzende rechter is van oordeel dat het bij wet aan de werknemers van de gemeentelijke apotheek toegekende recht van voorkeur een beperking van de vrijheid van vestiging vormt. Zo werkt dit recht discriminerend ten opzichte van andere deelnemers aan de selectieprocedure, en dit zowel wanneer zij inwoner zijn van dezelfde lidstaat als wanneer zij inwoner zijn van andere lidstaten. Bovendien kan worden getwijfeld aan de redelijkheid en evenredigheid van de aldus teweeggebrachte beperking van de beginselen van bescherming van de mededinging en gelijke behandeling van marktdeelnemers, en van de beperking van de vrijheid van ondernemerschap en van beroep.
23.
Volgens de verwijzende rechter moet in dit verband ook in aanmerking worden genomen dat de litigieuze bepaling een beletsel vormt voor de toetreding van potentiële marktdeelnemers tot een markt waarvoor reeds een quotum geldt, waarbij het aantal apotheken wordt beperkt door een planmatige verdeling over het grondgebied en de opening van een nieuwe apotheek is onderworpen aan gunning middels een openbare selectieprocedure, waarna de vergunning wordt afgegeven aan de succesvolle inschrijver.
24.
Daarenboven lijkt dit recht van voorkeur volgens de verwijzende rechter niet te zijn ingesteld met het oog op de bescherming van de volksgezondheid, aangezien het niet noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstelling een betrouwbare en kwalitatief goede geneesmiddelenvoorziening van de bevolking te waarborgen.
25.
In die omstandigheden heeft de Consiglio di Stato de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Staan de beginselen van vrijheid van vestiging, non-discriminatie, gelijke behandeling, bescherming van de mededinging en vrij verkeer van werknemers, als bedoeld in de artikelen 45, 49 tot en met 56, en 106 VWEU, alsook in de artikelen 15 en 16 van het [Handvest], en de daarin besloten liggende vereisten van evenredigheid en redelijkheid, in de weg aan een nationale wettelijke regeling, zoals is neergelegd in artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991, die in geval van eigendomsoverdracht van een gemeentelijke apotheek een recht van voorkeur toekent aan de werknemers van deze apotheek?’
IV. Procedure voor het Hof
26.
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door AV en BU, de Comune di Bernareggio en de Europese Commissie.
27.
Na een verzoek van CT, die geen schriftelijke opmerkingen heeft ingediend, heeft het Hof, bij beslissing van 14 mei 2019 op grond van artikel 76, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, beslist op 3 juli 2019 een terechtzitting te houden.
28.
AV en BU, de Comune di Bernareggio, CT en de Commissie hebben ter terechtzitting van 3 juli 2019 mondelinge opmerkingen gemaakt.
V. Toepasselijke bepalingen van Unierecht
29.
In de onderhavige procedure verzoekt de verwijzende rechter om uitlegging van de artikelen 45, 49 tot en met 56, en 106 VWEU, en van de artikelen 15 en 16 van het Handvest.
30.
Het hoofdgeding betreft een geschil tussen enerzijds AV en BU (beiden apotheker) en anderzijds de Comune di Bernareggio en CT, een apotheker die bij die gemeente in dienst is en werkzaam is bij de apotheek die voorwerp is van de betrokken selectieprocedure.
31.
Aangezien de betrokken apotheek na afronding van de overdracht voor onbepaalde tijd op stabiele wijze zal worden geëxploiteerd door hetzij AV en BU, hetzij CT, ben ik van mening dat artikel 49 VWEU inzake de vrijheid van vestiging van toepassing is.
32.
In het licht van de informatie in het dossier waarover het Hof beschikt, is naar mijn mening noch artikel 45 VWEU betreffende het vrij verkeer van werknemers, noch artikel 56 VWEU betreffende het vrij verrichten van diensten van toepassing.6. Aangezien de inschrijvers zelf Italiaanse staatsburgers zijn, hebben zij geen rechten van vrij verkeer uitgeoefend waardoor deze bepalingen een rol zouden gaan spelen in een situatie die zich voor het overige binnen de Italiaanse staat situeert.
33.
Aangezien het in het hoofdgeding aan de orde zijnde recht van voorkeur is uitgeoefend door een werknemer van een gemeentelijke apotheek, namelijk CT, en diens inschrijving aldus prevaleerde boven die van de apothekers AV en BU, bevat het dossier waarover het Hof beschikt bovendien onvoldoende informatie die erop zou kunnen wijzen dat de exploitatie van openbare (en overigens ook particuliere) bedrijven, ondernemingen waaraan een lidstaat bijzondere of uitsluitende rechten heeft verleend, of ondernemingen die zijn belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie in de zin van artikel 106 VWEU, centraal staat in het hoofdgeding of dat het hoofdgeding zelfs maar op enige wijze daarmee verband houdt.
34.
Artikel 15, lid 2, van het Handvest bepaalt onder meer dat iedere burger van de Unie vrij is om zich in iedere lidstaat te vestigen. In de onderhavige procedure moet de verwijzing naar de vrijheid van vestiging in die zin worden opgevat dat artikel 15, lid 2, van het Handvest onder meer verwijst naar artikel 49 VWEU.7. Wanneer nationale wetgeving in overeenstemming is met artikel 49 VWEU, is deze naar mijn mening eveneens in overeenstemming met artikel 15, lid 2, van het Handvest.8.
35.
Daarnaast bepaalt artikel 16 van het Handvest dat ‘de vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale regelingen en praktijken’. Voor de vaststelling van de omvang van de vrijheid van ondernemerschap verwijst dit artikel van het Handvest dus in het bijzonder naar het recht van de Unie. In de onderhavige procedure moet die verwijzing naar het recht van de Unie in die zin worden opgevat dat artikel 16 van het Handvest eveneens verwijst naar artikel 49 VWEU.
36.
Gelet op het bovenstaande en op het feit dat de prejudiciële vraag in werkelijkheid enkel de vrijheid van vestiging betreft, ben ik van mening dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling enkel aan artikel 49 VWEU9. moet worden getoetst.10.
VI. Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing
37.
Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat alle feiten van het hoofdgeding binnen één enkele lidstaat, te weten de Italiaanse Republiek, zijn gesitueerd.
38.
In dit verband moet worden opgemerkt dat de bepalingen van het VWEU inzake vrijheid van vestiging volgens vaste rechtspraak niet van toepassing zijn op situaties die in alle opzichten binnen een enkele lidstaat zijn gesitueerd.11. Bovendien is artikel 49 VWEU met betrekking tot overheidsopdrachten alleen dan van toepassing op activiteiten waarvan alle relevante elementen geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat liggen, wanneer de in het hoofdgeding aan de orde zijnde opdracht een duidelijk grensoverschrijdend belang vertoont.12.
39.
Naar mijn mening heeft de verwijzende rechter geen specifieke vaststellingen gedaan op basis waarvan het Hof kan nagaan of in het hoofdgeding een duidelijk grensoverschrijdend belang in de aankoop van gemeentelijke apotheken in Italië bestaat.13. De verwijzende rechter heeft echter wel opgemerkt dat de betrokken selectieprocedure onder nationaal recht openstond voor alle volwassenen in de Unie die waren geregistreerd als apotheker, en heeft, met een beroep op de arresten van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C-367/12, EU:C:2014:68), en 1 juni 2010, Blanco Pérez en Chao Gómez (C-570/07 en C-571/07, EU:C:2010:300, punt 40), verklaard dat de nationale wettelijke regeling in kwestie waarschijnlijk grensoverschrijdende effecten heeft. Bovendien heeft de Consiglio di Stato tevens verwezen naar onder andere de Unievoorschriften inzake erkenning van de kwalificaties van apothekers.14.
40.
Hoewel het verzoek om een prejudiciële beslissing geen specifieke vaststellingen van feitelijke gegevens over deze kwestie bevat, moet worden opgemerkt dat het Hof verzoeken om prejudiciële beslissingen betreffende de uitlegging van de op de fundamentele vrijheden betrekking hebbende Verdragsbepalingen niettemin ontvankelijk heeft geacht, ook al speelden alle aspecten van het hoofdgeding zich voor het overige binnen één lidstaat af. Het Hof heeft in dit soort zaken in die zin geoordeeld op de grond dat niet kon worden uitgesloten dat in andere lidstaten wonende burgers interesse hadden of zouden hebben om gebruik te maken van die vrijheden om werkzaamheden te verrichten in de lidstaat die de betreffende nationale regeling had uitgevaardigd, en dus dat die regeling, die zonder onderscheid gold voor nationale onderdanen en onderdanen van andere lidstaten, gevolgen kon hebben die niet beperkt waren tot die lidstaat.15.
41.
Aangezien nationale regelgeving zoals artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991, volgens de bewoordingen ervan, van toepassing is op zowel Italiaanse staatsburgers als staatsburgers van andere lidstaten, is het mijns inziens goed mogelijk dat apothekers in andere lidstaten dan de Italiaanse Republiek een gemeentelijke apotheek in de Republiek Italië (hebben) willen kopen en exploiteren. Artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 kan derhalve van invloed zijn op het handelsverkeer binnen de Unie.16.
42.
Bovendien dient in herinnering te worden gebracht dat een geschil, ook tussen burgers van dezelfde lidstaat, moet worden geacht een aanknopingspunt te hebben met artikel 49 VWEU, waardoor de uitlegging van die bepaling noodzakelijk is voor de beslechting van het geschil door de verwijzende rechter, wanneer de verwijzende rechter op grond van het nationale recht een burger van zijn lidstaat dezelfde rechten dient te toe te kennen als een burger van een andere lidstaat in dezelfde situatie aan het Unierecht zou ontlenen.17.
43.
In dat verband heeft de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen en ter terechtzitting aangegeven, zonder door de andere partijen te zijn tegengesproken, dat het Italiaanse recht omgekeerde discriminatie ten nadele van Italiaanse staatsburgers verbiedt.
44.
Bijgevolg lijkt het Italiaanse recht de verwijzende rechter voor te schrijven een Italiaanse staatsburger dezelfde rechten toe te kennen als een staatsburger van een andere lidstaat in dezelfde situatie aan het Unierecht zou ontlenen.18.
45.
Hieruit volgt dat de voorgelegde vraag ontvankelijk is voor zover deze verwijst naar artikel 49 VWEU inzake de vrijheid van vestiging.
VII. Analyse ten gronde van de prejudiciële vraag
46.
Volgens vaste rechtspraak staat artikel 49 VWEU in de weg aan elke nationale regeling die, zelfs wanneer zij zonder onderscheid op grond van nationaliteit van toepassing is, de uitoefening van de in het Verdrag gewaarborgde vrijheid van vestiging door onderdanen van de Unie kan belemmeren of minder aantrekkelijk maken.19.
47.
Aangezien deelname aan een selectieprocedure tijd, moeite en geld kost, ben ik van mening dat een recht van voorkeur als in het hoofdgeding apothekers uit andere lidstaten ongetwijfeld zal ontmoedigen om aan die procedure deel te nemen. Zelfs wanneer een apotheker van een andere lidstaat de economisch voordeligste inschrijving heeft ingediend, heeft hij of zij immers geen enkele garantie dat de koop aan hem of haar wordt gegund, doordat een werknemer van de gemeentelijke apotheek die inschrijving kan ‘overtroeven’ door het recht van voorkeur uit te oefenen met een even hoog bod.20. Het is dan ook duidelijk dat het betrokken nationale recht van voorkeur werknemers van de gemeentelijke apotheek die dit recht eventueel willen uitoefenen een duidelijk voordeel biedt, ook al gaat dat ten koste van de inschrijver met de economisch voordeligste inschrijving.
48.
Naar mijn mening heeft het in artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 vervatte recht van voorkeur tot gevolg dat de uitoefening van het recht om deel te nemen aan een selectieprocedure voor de koop van een gemeentelijke apotheek in de Italiaanse Republiek wordt belemmerd en minder aantrekkelijk gemaakt voor apothekers uit andere lidstaten. Bijgevolg belemmert dit recht van voorkeur de uitoefening door apothekers uit andere lidstaten van het recht op vrij verkeer via een vaste inrichting op Italiaans grondgebied, en maakt het deze uitoefening minder aantrekkelijk.
49.
Bijgevolg vormt een bepaling van nationaal recht zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 naar mijn mening een beperking van de vrijheid van vestiging in de zin van artikel 49 VWEU. Het is derhalve noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale bepaling haar rechtvaardiging kan vinden in een van de in artikel 52, lid 1, VWEU genoemde gronden, dan wel overeenkomstig de rechtspraak van het Hof in dwingende redenen van algemeen belang. Op deze vraag zal ik thans ingaan.
A. Rechtvaardiging van de beperking van de vrijheid van vestiging
50.
Blijkens artikel 52, lid 1, VWEU kan de bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid beperkingen van de vrijheid van vestiging rechtvaardigen.
51.
Bovendien kunnen beperkingen van de vrijheid van vestiging die zonder discriminatie op grond van nationaliteit van toepassing zijn, volgens vaste rechtspraak worden gerechtvaardigd door dwingende overwegingen van algemeen belang, op voorwaarde dat zij geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken.21.
52.
Volgens het dossier waarover het Hof beschikt, lijkt artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 van toepassing zonder discriminatie op grond van nationaliteit.
53.
Aangezien het aan de verwijzende rechter staat om in het kader van een geding dat krachtens artikel 267 VWEU bij het Hof aanhangig is gemaakt de doelstellingen van de betrokken nationale wetgeving die mogelijkerwijs een beperking van de vrijheid van vestiging rechtvaardigen, vast te stellen22., heeft de verwijzende rechter23. kort aangegeven dat artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 wil voorzien in de behoefte aan een beter beheer van farmaceutische diensten en is gebaseerd op de overtuiging dat een apotheker die al in de over te dragen gemeentelijke apotheek werkzaam is geweest in staat zal zijn de continuïteit te waarborgen en de ervaring te benutten die hij bij het beheer van die apotheek heeft opgedaan.24.
54.
In het licht van die toelichting lijkt wetgeving als in het hoofdgeding de bescherming van de volksgezondheid na te streven, hetgeen volgens artikel 52, lid 1, VWEU in beginsel een rechtvaardiging kan zijn voor beperkingen van de vrijheid van vestiging.25. Meer bepaald heeft het Hof in punt 28 van het arrest van 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a. (C-171/07 en C-172/07, EU:C:2009:316), geoordeeld dat beperkingen van de vrijheid van vestiging kunnen worden gerechtvaardigd door het doel een veilige en kwalitatief hoogstaande geneesmiddelenvoorziening van de bevolking te waarborgen.
55.
Het is echter noodzakelijk vast te stellen of wetgeving zoals artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 geschikt is om dat doel te verwezenlijken en, zo ja, of de beperking van de vrijheid van vestiging niet verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken, anders gezegd of er ter verwezenlijking daarvan geen maatregelen zijn die de vrijheid van vestiging minder belemmeren.26.
56.
Wat betreft de door de verwijzende rechter bedoelde noodzaak om de continuïteit te waarborgen, is het niet geheel duidelijk of het gaat om de noodzaak om de continuïteit van de werkgelegenheid van apothekers van gemeentelijke apotheken te waarborgen om zo in geval van de overdracht van die apotheek hun rechten te beschermen27., of (en dat denk ik eerder) om de continuïteit van de werkgelegenheid van apothekers van gemeentelijke apotheken te waarborgen om zo de continuïteit van (het niveau van) de dienstverlening van die apotheek aan het publiek te garanderen.
57.
Het doel de continuïteit van de werkgelegenheid van apothekers van gemeentelijke apotheken te waarborgen om zo in geval van de overdracht van die apotheek hun rechten te beschermen, is naar mijn mening meer op arbeids- en sociale overwegingen gebaseerd dan op overwegingen van volksgezondheid. In het licht van de omstandigheden in het hoofdgeding kan dat doel daarom geen rechtvaardiging om redenen van volksgezondheid in de zin van artikel 52, lid 1, VWEU vormen voor beperkingen van de vrijheid van vestiging die zijn ingevoerd door de in geding zijnde nationale regelgeving.
58.
Zelfs indien dat doel gerechtvaardigd zou kunnen zijn om dwingende overwegingen van algemeen belang, namelijk de bescherming van werknemers tegen ontslag in geval van overdracht van een gemeentelijke apotheek, heeft de verwijzende rechter bovendien aangegeven dat dat doel al wordt gewaarborgd door artikel 2112 van het burgerlijk wetboek, waarbij onder meer richtlijn 2001/23, dat die beschermingen bevat, in nationaal recht is omgezet. Als dat inderdaad het doel zou zijn, dan gaat nationale wetgeving als artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 bijgevolg veel verder dan nodig is ter verwezenlijking van dat doel en kan deze wetgeving niet in het licht van dat doel worden gerechtvaardigd.
59.
Wat betreft het doel de continuïteit van de werkgelegenheid van apothekers die in dienst zijn bij gemeentelijke apotheken te waarborgen om zo de continuïteit van (het niveau van) de door die apotheek aan het publiek verstrekte dienstverlening en daarmee uiteindelijk een beter beheer van farmaceutische diensten te garanderen, moet worden onderstreept dat AV, BU en CT volgens het dossier waarover het Hof beschikt allemaal gekwalificeerde apothekers zijn.28.
60.
Bovendien waren AV en BU in alle opzichten onder Italiaans recht gekwalificeerd om de in het hoofdgeding aan de orde zijnde apotheek te kopen en beheren, zoals blijkt uit het feit dat die koop voorlopig aan hen was gegund.
61.
Het enige onderscheidende kenmerk in termen van beroepskwalificaties of ervaring tussen de betrokken apothekers dat in de feitelijke definitieve gunning van de koop als relevant is beschouwd, lijkt derhalve het feit te zijn dat CT op het tijdstip in kwestie een werknemer van de betrokken gemeentelijke apotheek was en het recht van voorkeur uitoefende.
62.
Daarnaast bevat het dossier waarover het Hof beschikt geen enkele aanwijzing waarom een andere, gelijkwaardig gekwalificeerde en even ervaren apotheker als CT niet in staat zou zijn de continuïteit te waarborgen, en evenmin waarom een apotheker die eerder in dienst van de gemeente was niet in die hoedanigheid zou kunnen doorgaan onder de nieuwe eigenaar.29.
63.
Zowel de Comune di Bernareggio als CT hebben benadrukt dat CT in feite niet gewoon een werknemer van de betrokken gemeentelijke apotheek was, maar dat deze persoon de betrokken apotheek en de voorraad ervan feitelijk vele jaren had beheerd.
64.
Hoewel dat inderdaad het geval kan zijn, lijkt artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, weliswaar te verlangen dat een apotheker is geregistreerd of over de in een voorafgaande selectieprocedure vereiste kwalificaties beschikt, maar geen rekening te houden met het feitelijke aantal jaren van het dienstverband van de apotheker bij de gemeentelijke apotheek, de kwaliteit van de door die apotheker verleende diensten of zelfs met de vraag of de apotheker als een gewone medewerker of in een leidinggevende functie heeft gewerkt. Mits aan de voorwaarden van artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 wordt voldaan, treedt het recht van voorkeur immers automatisch in werking.
65.
In overeenstemming met het dossier waarover het Hof beschikt en onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, vereist de betrokken nationale wetgeving derhalve niet dat de kwalificaties en ervaring van de betrokken apothekers tijdens de selectieprocedure op welke wijze dan ook worden vergeleken of gewogen. CT heeft zelfs niet deelgenomen aan de selectieprocedure, behoudens de uitoefening van zijn recht van voorkeur krachtens artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991.
66.
Indien de wetgeving tot doel heeft de continuïteit van de farmaceutische diensten te bevorderen, valt bovendien niet gemakkelijk in te zien waarom deze wetgeving enkel op de overdracht van gemeentelijke apotheken van toepassing is en niet op andere soorten apotheken, die particulier eigendom zijn.30.
67.
Ik ben derhalve van mening dat het dossier waarover het Hof beschikt geen bewijs bevat dat het door de betrokken wetgeving nagestreefde doel, dat door de verwijzende rechter wordt aangevoerd ter rechtvaardiging van beperkingen van de vrijheid van vestiging om redenen van volksgezondheid ingevolge artikel 52, lid 1, VWEU, in dat opzicht passend is en dat, ook al was dat bewijs er wel, dit in elk geval verder gaat dan nodig is om dit doel te bereiken. Om alle elders in deze conclusie genoemde redenen ben ik van mening dat de wetgeving niet aan duidelijke doelstellingen op het gebied van de volksgezondheid beantwoordt en dat de aangewende middelen hoe dan ook kennelijk onevenredig zijn aan een dergelijke doelstelling.
68.
Uit het voorgaande volgt dat op de prejudiciële vraag dient te worden geantwoord dat artikel 49 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale regelgeving als in het hoofdgeding, die in geval van de eigendomsoverdracht van een gemeentelijke apotheek een recht van voorkeur toekent aan de werknemers van de betrokken apotheek.
VIII. Conclusie
69.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) gestelde vraag te beantwoorden als volgt:
‘Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale regelgeving als in het hoofdgeding, die in geval van de eigendomsoverdracht van een gemeentelijke apotheek een recht van voorkeur toekent aan de werknemers van de betrokken apotheek.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑10‑2019
Oorspronkelijke taal: Engels.
Behalve voorwaarden betreffende de overdracht van de apotheek zelf bevatte die aankondiging ook voorwaarden betreffende o.a. het meubilair en de inrichting en de voorraden van de apotheek.
Zo geeft dit recht voorrang aan collectieve rechten boven individuele rechten.
Arrest van de Consiglio di Stato, vijfde kamer, nr. 5329 van 5 oktober 2005.
PB 2001, L 82, blz. 16.
Bovendien ben ik in het licht van artikel 2, onder f), van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36), dat alle diensten van de gezondheidszorg uitsluit van de werkingssfeer ervan, van mening dat deze richtlijn in de onderhavige procedure niet relevant is.
Volgens artikel 52, lid 2, van het Handvest worden de door het Handvest erkende rechten die voorkomen in bepalingen van de Verdragen, immers uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen die door deze Verdragen zijn gesteld; zie arrest van 7 april 2016, ONEm en M. (C-284/15, EU:C:2016:220, punt 33).
Zie naar analogie arrest van 7 april 2016, ONEm en M. (C-284/15, EU:C:2016:220, punten 33 en 34).
Alsmede de uitzonderingen daarop ingevolge artikel 52 VWEU en de rechtspraak van het Hof betreffende rechtvaardigheidsgronden die zijn gebaseerd op dwingende redenen van algemeen belang.
Zie arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C-367/12, EU:C:2014:68, punten 22 en 23).
Zie arrest van 15 november 2016, Ullens de Schooten (C-268/15, EU:C:2016:874, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In de punten 50 tot en met 53 van dat arrest verwees het Hof naar de vier situaties waarin het niettemin voor de beslissing in het hoofdgeding noodzakelijk kan zijn de op de fundamentele vrijheden betrekking hebbende Verdragsbepalingen uit te leggen, ook al spelen alle aspecten van het hoofdgeding zich binnen één lidstaat af, op grond waarvan het Hof die verzoeken om een prejudiciële beslissing ontvankelijk heeft geacht.
Zie arrest van 11 december 2014, Azienda sanitaria locale n. 5 ‘Spezzino’ e.a. (C-113/13, EU:C:2014:2440, punt 46).
Volgens artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, in de versie die op 1 november 2012 in werking is getreden, moet het verzoek om een prejudiciële verwijzing een uiteenzetting bevatten van de feitelijke gegevens waarop de vragen berusten en van het verband tussen met name die gegevens en die vragen. De vaststelling van de nodige gegevens op basis waarvan kan worden nagegaan of er een duidelijk grensoverschrijdend belang bestaat, en, in het algemeen, alle door de nationale rechterlijke instanties te verrichten vaststellingen die bepalen of een handeling van afgeleid of primair Unierecht al dan niet van toepassing is, dienen dus te gebeuren voordat een zaak bij het Hof aanhangig wordt gemaakt. Arrest van 11 december 2014, Azienda sanitaria locale n. 5 ‘Spezzino’ e.a. (C-113/13, EU:C:2014:2440, punt 47).
Zie bijvoorbeeld richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (‘de IMI-verordening’) (PB 2013, L 354, blz. 132).
Zie arrest van 15 november 2016, Ullens de Schooten (C-268/15, EU:C:2016:874, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Ik wil benadrukken dat de verwijzende rechter specifiek op deze rechtspraak een beroep heeft gedaan om de grensoverschrijdende relevantie van zijn vraag aan te tonen.
In zijn arrest van 1 juni 2010, Blanco Pérez en Chao Gómez (C-570/07 en C-571/07, EU:C:2010:300, punt 40), heeft het Hof vastgesteld dat geenszins kan worden uitgesloten dat burgers in andere lidstaten dan het Koninkrijk Spanje in de autonome regio Asturië apotheken (hebben) willen exploiteren. Zie ook naar analogie arrest van 11 maart 2010, Attanasio Group (C-384/08, EU:C:2010:133, punten 22-24), in verband met de verkoop van brandstof.
Zie arrest van 14 november 2018, Memoria en Dall'Antonia (C-342/17, EU:C:2018:906, punt 23).
Zie arrest van 11 maart 2010, Attanasio Group (C-384/08, EU:C:2010:133, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie ook arrest van 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a. (C-171/07 en C-172/07, EU:C:2009:316, punt 22).
Ik herinner eraan dat de manier waarop het recht van voorkeur in de onderhavige zaak werkte, was vastgelegd in de aankondiging.
Zie arrest van 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a. (C-171/07 en C-172/07, EU:C:2009:316, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie in die zin arrest van 5 december 2013, Venturini e.a. (C-159/12—C-161/12, EU:C:2013:791, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zoals aangegeven in punt 17 van deze conclusie.
In haar schriftelijke opmerkingen heeft de Comune di Bernareggio verwezen naar de uitspraak van de Consiglio di Stato, vijfde kamer, nr. 5329 van 5 oktober 2005, waarin die rechter heeft verklaard dat de selectieprocedure op grond van artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 onder meer tot doel heeft met de betrokken privatisering een maximale winst te realiseren. In artikel 12, lid 2, van wet nr. 362/1991 zijn de voorwaarden voor de uitoefening van het recht van voorkeur vastgelegd. Met dat recht, dat een voorkeur geeft aan de werknemer van de gemeentelijke apotheek, worden de bescherming van apothekers in loondienst en een optimaal beheer van de apotheek beoogd.
Het belang van het doel de volksgezondheid te beschermen, wordt bevestigd door artikel 168, lid 1, VWEU en artikel 35 van het Handvest, op grond waarvan bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Europese Unie met name een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden verzekerd. Zie in die zin arrest van 5 december 2013, Venturini e.a. (C-159/12—C-161/12, EU:C:2013:791, punten 40 en 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In dat verband is het vaste rechtspraak dat de doelstelling de kwaliteit van de medische diensten, zoals farmaceutische diensten, op peil te houden, onder één van de in artikel 52, lid 1, VWEU vastgestelde afwijkingen kan vallen voor zover dat doel bijdraagt tot de verwezenlijking van een hoog niveau van gezondheidsbescherming. Arrest van 16 december 2010, Commissie/Frankrijk (C-89/09, EU:C:2010:772, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Bij de beoordeling van de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel op het gebied van de volksgezondheid moet volgens vaste rechtspraak van het Hof rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de lidstaat kan beslissen welk niveau van bescherming van de volksgezondheid hij wenst en hoe dit dient te gebeuren. Aangezien het niveau van bescherming per lidstaat kan verschillen, beschikken de lidstaten over een beoordelingsmarge. Arrest van 5 december 2013, Venturini e.a. (C-159/12—C-161/12, EU:C:2013:791, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Het is aannemelijk dat dit niet het doel is van de betrokken nationale wetgeving, omdat de Consiglio di Stato in deze context heeft verwezen naar een ‘beter beheer van farmaceutische diensten’. Volledigheidshalve zal ik hier echter op ingaan.
Het Hof heeft op de zeer bijzondere aard van geneesmiddelen, die door de therapeutische werking ervan wezenlijk verschillen van andere goederen, gewezen in het arrest van 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a. (C-171/07 en C-172/07, EU:C:2009:316, punt 31). Het Hof heeft met name aanvaard dat de lidstaten aan de met de detailverkoop van geneesmiddelen belaste personen strikte eisen kunnen stellen, met name ter zake van de verkoopmodaliteiten en het winststreven. Zij kunnen inzonderheid de detailverkoop van geneesmiddelen in beginsel voorbehouden aan apothekers wegens de waarborgen die dezen moeten bieden en wegens de informatie die zij aan de consument moeten kunnen verschaffen. Zie in die zin onder meer arrest van 19 mei 2009, Commissie/Italië (C-531/06, EU:C:2009:315, punt 58).
Zie in dat verband artikel 2112 van het Italiaanse burgerlijk wetboek, waarbij volgens de verwijzende rechter onder meer richtlijn 2001/23 van de Raad in nationaal recht is omgezet.
Hiermee wil ik niet impliceren dat dit soort wetgeving wel aan de vereisten van artikel 52 VWEU zou voldoen als zij zonder onderscheid op de overdracht van alle apotheken van toepassing was.