HR 30 mei 2008, LJN BC8673, NJ 2008, 318, rov. 3.6.
HR, 12-07-2011, nr. 09/03703
ECLI:NL:HR:2011:BQ0048
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-07-2011
- Zaaknummer
09/03703
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BQ0048
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ0048, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ0048
ECLI:NL:PHR:2011:BQ0048, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ0048
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Gegronde bewijsklacht.
12 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/03703
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 september 2009, nummer 23/006242-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. M. van Delft, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 juni 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van een hoeveelheid heroïne en/of cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen, met zijn mededader opzettelijk ongeveer 10.022,40 gram poedermengsel van paracetamol en cafeïne en ongeveer 9.944,30 gram poedermengsel bevattende fenacetine voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op 13 juni 2007 werd door de coördinator Schipholteam informatie ontvangen die inhield dat op 13 juni 2007 twee mannen zouden uitreizen met de luchtvaartmaatschappij Vueling naar Madrid. Deze mannen waren genaamd [verdachte] en [betrokkene 1]. Zij zouden vermoedelijk inwendig verdovende middelen uitvoeren. Uit onderzoek bleek dat voor vlucht VY6521 met bestemming Madrid bovengenoemde personen stonden geboekt en dat zij al waren ingecheckt. Hierop zijn verbalisanten naar de B-pier gegaan nabij gate 11.
Ik, [verbalisant 1], zag dat het grondpersoneel een aanvang maakte met het aan boord gaan van de passagiers van voornoemde vlucht. Ik zag een mij onbekende man in gezelschap van een andere man. Deze eerste man overhandigde mij zijn paspoort op naam van [verdachte]. Vervolgens heb ik de tweede man gevraagd naar zijn paspoort en kreeg ik een identiteitsbewijs op naam van [betrokkene 1]. Hierop hebben wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beide mannen aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Hierna hebben wij twee koffers overgenomen die waren ingecheckt onder de naam van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] en [verdachte] verklaarden onafhankelijk van elkaar dat de koffer "American Tourister" aan [verdachte] en de koffer "Basic" aan [betrokkene 1] toebehoorde."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Bij nader onderzoek zagen wij een zwarte rolkoffer van het merk "Basic" welke volgens het aangebrachte naamlabel op naam stond van [betrokkene 1]. Na opening van de koffer zagen wij een Albert Heijn tas met daarin tien transparante zakken die wij hebben voorzien van de letters A tot en met J. Wij hebben de aangetroffen zakken gewogen en daarna uitgepakt. Wij zagen een licht- of donkerbruine poederachtige substantie. Het nettogewicht van de aangetroffen stof bedroeg in totaal 10.022,4 gram.
Vervolgens nam ik, [verbalisant 6], tien representatieve monsters. Bij het district Koninklijke marechaussee Luchtvaart te Schiphol zijn voornoemde monsters ingeschreven onder nummer 07-042905 A tot en met J."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Bij nader onderzoek zagen wij een zwarte canvas koffer van het merk "American Tourister" welke volgens het aangebrachte naamlabel op naam stond van [betrokkene 1]. Na opening van de koffer zagen wij een Lidl-tas met daarin tien transparante zakken met daarin wit poeder die wij hebben voorzien van de letters A tot en met J. Wij hebben de aangetroffen zakken gewogen en daarna uitgepakt. Het nettogewicht van de aangetroffen stof bedroeg in totaal 9.944,3 gram.
Vervolgens nam ik, [verbalisant 6], tien representatieve monsters. Bij het district Koninklijke marechaussee Luchtvaart te Schiphol zijn voornoemde monsters ingeschreven onder nummer 07-042898 A tot en met J."
d. een rapport van M.M. Sarneel, hoofdscheikundige verbonden aan het Douane Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam, voor zover inhoudende:
"Conclusie
Het materiaal 07-042905 A t/m J bevat paracetamol en cafeïne."
e. een rapport van M.M. Sarneel, hoofdscheikundige verbonden aan het Douane Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam, voor zover inhoudende:
"Op 13 juni 2007 ontving ik in de zaak contra [verdachte] van verbalisant [verbalisant 6] 10 plastic zakjes genummerd 07-042898 A t/m J met daarin wit poeder. Verzocht werd een onderzoek in te stellen naar middelen welke vallen onder de bepalingen van de Opiumwet.
Conclusie
Het materiaal 07-042898 A t/m J bevalt fenacetine.
Fenacetine wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne en mag sinds 1984 niet meer als geneesmiddel worden gebruikt vanwege de bijwerkingen."
f. een schriftelijke verklaring van ing. A.G.A. Sprong, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie te Den Haag, voor zover inhoudende:
"Op de illegale drugsmarkt is de combinatie (coffeïne; het hof begrijpt:) cafeïne en paracetamol, vermengd met kleurstof, een veel gezien versnijdingsmiddel voor heroïne. Fenacetine is een veel gezien versnijdingsmiddel voor cocaïne."
g. een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 7], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 13 juni 2007 heb ik te Schiphol onder de verdachte [verdachte] in beslag genomen een NS treinkaartje, enkele reis 5 juni 2007 Amsterdam Centraal - Schiphol, klasse 2."
h. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 september 2007, voor zover inhoudende:
"In Amsterdam heeft een persoon de tassen met daarin de zakjes naar ons toe gebracht. Die persoon heeft de tickets voor de reis betaald en ik heb een simkaart van hem gekregen. Ik had verder 50 euro van die persoon ontvangen. Wij zouden via Madrid naar Lanzarote reizen en van daaruit naar Tenerife of Gran Canaria, daar zouden wij de spullen afgeven. Een persoon zou ons daarover bellen en ons dan ontmoeten. Ik heb de pakketjes (het hof begrijpt: de zakjes met wit en bruin poeder die de persoon in Amsterdam ons bracht) waargenomen."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik zou vandaag (het hof begrijpt: 13 juni 2007) samen met mijn vriend [betrokkene 1] via Madrid naar Lanzarote reizen waar wij zouden overstappen op een ander vliegtuig en doorreizen naar Gran Canaria. In Amsterdam had een persoon ons verteld dat wij spullen naar Gran Canaria moesten brengen. Wij zouden hiervoor elk 500 euro krijgen en hij zou de vliegtickets voor ons betalen. Ik heb gezegd dat ik dat wel wilde doen. Die persoon heeft ons een plastic tas en een zwarte rolkoffer gegeven. Dit was de koffer en de tas (het hof begrijpt: welke tas in een andere koffer is gedaan) die ik vandaag heb ingecheckt. In de zwarte koffer zaten transparante zakken met wit poeder. Wij kregen van die persoon de vliegtickets voor de reis, € 50,- zakgeld en een simkaart. Op het nummer (het hof begrijpt: van die simkaart) zouden wij gebeld worden als wij in Gran Canaria waren aangekomen. Aan degene die zou bellen, moesten wij de spullen geven. Ik heb vandaag beide koffers ingecheckt op Schiphol voor de reis naar Lanzarote."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben in Nederland aangekomen vanuit Vilnius. Ik kwam hier samen met een vriend genaamd [betrokkene 1]. In Amsterdam zei een persoon dat wij spullen moesten wegbrengen naar Gran Canaria. [Betrokkene 1] en ik hebben gezegd dat wij dat wel wilden doen. Wij zouden daarvoor 500 euro per persoon krijgen.
Op een gegeven moment gaf die persoon ons de tickets, een simkaart, een plastic tas van Lidl en een zwarte koffer met daarin een blauwwitte tas. Ik zag dat er in de beide tassen plastic zakjes zaten met poeder, in de Lidl-tas met wit poeder en in de blauwwitte tas met bruin poeder. [Betrokkene 1] stond erbij en heeft ook gezien wat er in de tassen zat. Die persoon zei ons dat wij gebeld zouden worden op de simkaart die wij hadden gekregen, wanneer wij op Gran Canaria waren aangekomen.
Vanmorgen zijn wij naar Schiphol gegaan. Wij hebben onze bagage ingecheckt. In de koffer die ik bij me had, zat de Lidl-tas met het witte poeder die wij hadden ontvangen. In de andere koffer, die [betrokkene 1] bij zich had, zat de blauwwitte tas met het bruine poeder."
2.2.3. Het Hof heeft in het verkorte arrest ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd hetgeen is opgenomen in zijn pleitnotities welke bij de stukken zijn gevoegd.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de verdachte over de omstandigheden waaronder hij en zijn mededader in het bezit zijn gekomen van de bij hen aangetroffen grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen ongeloofwaardig zijn. In het bijzonder acht het hof ongeloofwaardig dat de verdachte en zijn mededader bijna direct na aankomst in Amsterdam op het terras van de Bulldog worden aangesproken door een onbekende man die hun vraagt voedingssupplementen naar Spanje te vervoeren en die bereid is hun tickets te betalen en hun ook nog een ruime beloning van € 500,-- per man in het vooruitzicht stelt. Volstrekt onaannemelijk is dat de voedingssupplementen op een zo ongebruikelijke en kostbare wijze naar Spanje moesten worden vervoerd. Ook acht het hof het onwaarschijnlijk dat - nadat de verdachten hadden ingestemd met dit ongebruikelijke voorstel - de onbekende man binnen een paar uur terugwas met vliegtickets en met bijna 20 kilogram bruin en wit poeder, verpakt in een groot aantal doorzichtige plastic zakken, en dat deze - naar het hof ambtshalve bekend is - als verdovende middelen uitziende stoffen vervolgens open en bloot op het terras van de Bulldog door de verdachte werden geproefd om zich - aldus de verklaring van verdachte - ervan te vergewissen dat het niet om verdovende middelen ging. Tenslotte acht het hof het zeer onwaarschijnlijk dat de verdachten vervolgens direct naar Schiphol zijn vertrokken, zonder dat zij daadwerkelijk hun beloning van € 500,- hebben ontvangen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat niets van hetgeen door de verdachten is aangevoerd over deze gang van zaken op enige wijze ondersteund wordt, anders dan door de verklaringen van de verdachten zelf, alsmede dat in de fouillering van de verdachte een NS treinkaartje Amsterdam-Schiphol is aangetroffen gedateerd 5 juni 2007, zijnde zes dagen vóór het tijdstip waarop de verdachten zeggen te zijn aangekomen in Amsterdam, waarvoor geen verklaring door de verdachte(n) is gegeven.
Het hof is van oordeel dat er in het algemeen van moet worden uitgegaan dat iemand die per vliegtuig reist met de inhoud van zijn bagage bekend is en dat de ongeloofwaardige verklaringen van de verdachte ter zijde dienen te worden gesteld, nu geen bijzondere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan van voornoemd uitgangspunt moet worden afgeweken. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte en zijn mededader wisten dat zij de ten laste gelegde hoeveelheid versnijdingsmiddelen vervoerden, bestemd voor de verwerking van heroïne en/of cocaïne.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen."
2.2.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering in de aanvulling op het verkorte arrest voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof verwijst naar de bewijsoverweging in het verkorte arrest, waarin is uiteengezet dat en op grond waarvan het hof van oordeel is dat de daar genoemde ongeloofwaardige verklaringen van de verdachte ter zijde moeten worden gesteld en dat de verdachte en zijn mededader wisten dat de ten laste gelegde hoeveelheid versnijdingsmiddelen die zij vervoerden, bestemd was voor de verwerking van heroïne en/of cocaïne. Uit de daar genoemde omstandigheden en uit de (verdere) inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof af dat de verdachte en zijn mededader die middelen opzettelijk voorhanden hadden om het opzettelijk bewerken van heroïne en/of cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen, en wisten dat die middelen bestemd waren tot het plegen van dit feit."
2.3. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte en zijn mededader wisten dat het poedermengsel van paracetamol en cafeïne en het poedermengsel bevattende fenacetine bestemd waren tot het bewerken van een hoeveelheid heroïne en/of cocaïne niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen kan worden afgeleid, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 juli 2011.
Conclusie 22‑03‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden. Voorts heeft het Hof de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard.
2.
Namens verdachte hebben mr. B.P. de Boer en mr. M. van Delft, beiden advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 13 juni 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van een hoeveelheid heroïne en/of cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen, met zijn mededader opzettelijk ongeveer 10.022,40 gram poedermengsel van paracetamol en cafeïne en ongeveer 9.944,30 gram poedermengsel bevattende fenacetine voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.’
4.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
Een proces-verbaal van 13 juni 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (dossier pag. 13). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten voornoemd of één of meer hunner:
‘Op 13 juni 2007 werd door de coördinator Schipholteam informatie ontvangen die inhield dat op 13 juni 2007 twee mannen zouden uitreizen met de luchtvaartmaatschappij Vueling naar Madrid. Deze mannen waren genaamd [verdachte] en [betrokkene 1]. Zij zouden vermoedelijk inwendig verdovende middelen uitvoeren. Uit onderzoek bleek dat voor vlucht VY6521 met bestemming Madrid bovengenoemde personen stonden geboekt en dat zij al waren ingecheckt. Hierop zijn verbalisanten naar de B-pier gegaan nabij gate 11.
Ik, [verbalisant 1], zag dat het grondpersoneel een aanvang maakte met het aan boord gaan van de passagiers van voornoemde vlucht. Ik zag een mij onbekende man in gezelschap van een andere man. Deze eerste man overhandigde mij zijn paspoort op naam van [verdachte]. Vervolgens heb ik de tweede man gevraagd naar zijn paspoort en kreeg ik een identiteitsbewijs op naam van [betrokkene 1]. Hierop hebben wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beide mannen aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Hierna hebben wij twee koffers overgenomen die waren ingecheckt onder de naam van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] en [verdachte] verklaarden onafhankelijk van elkaar dat de koffer ‘American Tourister’ aan [verdachte] en de koffer ‘Basic’ aan [betrokkene 1] toebehoorde.’
- 2.
Een proces-verbaal van 13 juni 2007 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (dossierpag. 20). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten voornoemd of één hunner:
‘Bij nader onderzoek zagen wij een zwarte rolkoffer van het merk ‘Basic’ welke volgens het aangebrachte naamlabel op naam stond van [betrokkene 1]. Na opening van de koffer zagen wij een Albert Heijn tas met daarin tien transparante zakken die wij hebben voorzien van de letter A tot en met J. Wij hebben de aangetroffen zakken gewogen en daarna uitgepakt. Wij zagen een licht- of donkerbruine poederachtige substantie. Het nettogewicht van de aangetroffen stof bedroeg in totaal 10.022,4 gram.
Vervolgens nam ik, [verbalisant 6], tien representatieve monsters. Bij het district Koninklijke marechaussee Luchtvaart te Schiphol zijn voornoemde monsters ingeschreven onder nummer 07-042905 A tot en met J.’
- 3.
Een proces-verbaal van 14 juni 2007 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (dossierpag. 21). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten voornoemd of één hunner:
‘Bij nader onderzoek zagen wij een zwarte canvas koffer van het merk ‘American Tourister’ welke volgens het aangebrachte naamlabel op naam stond van [betrokkene 1]. Na opening van de koffer zagen wij een Lidl-tas met daarin tien transparante zakken met daarin wit poeder die wij hebben voorzien van de letters A tot en met J. Wij hebben de aangetroffen zakken gewogen en daarna uitgepakt. Het nettogewicht van de aangetroffen stof bedroeg in totaal 9.944,3 gram.
Vervolgens nam ik, [verbalisant 6], tien representatieve monsters. Bij het district Koninklijke marechaussee Luchtvaart te Schiphol zijn voornoemde monsters ingeschreven onder nummer 07-042898 A tot en met J.’
- 4.
Een geschrift, zijnde een kopie van een rapport van 22 juni 2007 met kenmerk A065.7.042905 A t/m J en met laboratoriumnummer 7761 X 07, opgemaakt door M.M. Sarneel, hoofdscheikundige verbonden aan het Douane Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam. Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Conclusie
Het materiaal 07-042905 A t/m J bevat paracetamol en cafeïne.’
- 5.
Een geschrift, zijnde een kopie van een rapport van 22 juni 2007 met kenmerk A065.7.042898 A t/m J en met laboratoriumnummer 7762 X 07, opgemaakt door M.M. Sarneel, hoofdscheikundige verbonden aan het Douane Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam, en ondertekend door [betrokkene 2]. Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Op 13 juni 2007 ontving ik in de zaak contra [verdachte]. van verbalisant [verbalisant 6] 10 plastic zakjes genummerd 07-042898 A t/m J met daarin wit poeder. Verzocht werd een onderzoek in te stellen naar middelen welke vallen onder de bepalingen van de Opiumwet.
Conclusie
Het materiaal 07-042898 A t/m J bevalt fenacetine.
Fenacetine wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne en mag sinds 1984 niet meer als geneesmiddel worden gebruikt vanwege de bijwerkingen.’
- 6.
Een geschrift, zijnde een kopie van een schriftelijke verklaring van 29 juni 2007, met kenmerk 2007.06.29.374, opgemaakt door ing. A.G.A. Sprong, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie te Den Haag, op de door haar als vast gerechtelijk deskundige afgelegde belofte. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Op de illegale drugsmarkt is de combinatie (coffeïne; het hof begrijpt:) cafeïne en paracetamol, vermengd met kleurstof, een veel gezien versnijdingsmiddel voor heroïne. Fenacetine is een veel gezien versnijdingsmiddel voor cocaïne.’
- 7.
Een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt op 13 juni 2007 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant voornoemd:
‘Op 13 juni 2007 heb ik te Schiphol onder de verdachte [verdachte] in beslag genomen een NS treinkaartje, enkele reis 5 juni 2007 Amsterdam Centraal — Schiphol, klasse 2.’
- 8.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 september 2007. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘In Amsterdam heeft een persoon de tassen met daarin de zakjes naar ons toe gebracht. Die persoon heeft de tickets voor de reis betaald en ik heb een simkaart van hem gekregen. Ik had verder 50 euro van die persoon ontvangen. Wij zouden via Madrid naar Lanzarote reizen en van daaruit naar Tenerife of Gran Canaria, daar zouden wij de spullen afgeven. Een persoon zou ons daarover bellen en ons dan ontmoeten. Ik heb de pakketjes (het hof begrijpt: de zakjes met wit en bruin poeder die de persoon in Amsterdam ons bracht) waargenomen.’
- 9.
Een proces-verbaal van 13 juni 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (dossierpag. 9). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op evengenoemde datum tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
‘Ik zou vandaag (het hof begrijpt: 13 juni 2007) samen met mijn vriend [betrokkene 1] via Madrid naar Lanzarote reizen waar wij zouden overstappen op een ander vliegtuig en doorreizen naar Gran Canaria. In Amsterdam had een persoon ons verteld dat wij spullen naar Gran Canaria moesten brengen. Wij zouden hiervoor elk 500 euro krijgen en hij zou de vliegtickets voor ons betalen. Ik heb gezegd dat ik dat wel wilde doen. Die persoon heeft ons een plastic tas en een zwarte rolkoffer gegeven. Dit was de koffer en de tas (het hof begrijpt: welke tas in een andere koffer is gedaan) die ik vandaag heb ingecheckt. In de zwarte koffer zaten transparante zakken met wit poeder. Wij kregen van die persoon de vliegtickets voor de reis, € 50,-- zakgeld en een simkaart. Op het nummer (het hof begrijpt: van die simkaart) zouden wij gebeld worden als wij in Gran Canaria waren aangekomen. Aan degene die zou bellen, moesten wij de spullen geven. Ik heb vandaag beide koffers ingecheckt op Schiphol voor de reis naar Lanzarote.’
- 10.
Een proces-verbaal van 13 juni 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10] (dossierpag. 10). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op evengenoemde datum tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
‘Ik ben in Nederland aangekomen vanuit Vilnius. Ik kwam hier samen met een vriend genaamd [betrokkene 1]. In Amsterdam zei een persoon dat wij spullen moesten wegbrengen naar Gran Canaria. [Betrokkene 1] en ik hebben gezegd dat wij dat wel wilden doen. Wij zouden daarvoor 500 euro per persoon krijgen.
Op een gegeven moment gaf die persoon ons de tickets, een simkaart, een plastic tas van Lidl en een zwarte koffer met daarin een blauw-witte tas. Ik zag dat er in de beide tassen plastic zakjes zaten met poeder, in de Lidl-tas met wit poeder en in de blauw-witte tas met bruin poeder. [Betrokkene 1] stond erbij en heeft ook gezien wat er in de tassen zat. Die persoon zei ons dat wij gebeld zouden worden op de simkaart die wij hadden gekregen, wanneer wij op Gran Canaria waren aangekomen.
Vanmorgen zijn wij naar Schiphol gegaan. Wij hebben onze bagage ingecheckt. In de koffer die ik bij me had, zat de Lidl-tas met het witte poeder die wij hadden ontvangen. In de andere koffer, die [betrokkene 1] bij zich had, zat de blauw-witte tas met het bruine poeder.’’
5.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, als bewijsoverweging in:
‘De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd hetgeen is opgenomen in zijn pleitnotities welke bij de stukken zijn gevoegd.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de verdachte over de omstandigheden waaronder hij en zijn mededader in het bezit zijn gekomen van de bij hen aangetroffen grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen ongeloofwaardig zijn. In het bijzonder acht het hof ongeloofwaardig dat de verdachte en zijn mededader bijna direct na aankomst in Amsterdam op het terras van de Bulldog worden aangesproken door een onbekende man die hun vraagt voedingssupplementen naar Spanje te vervoeren en die bereid is hun tickets te betalen en hun ook nog een ruime beloning van € 500,-- per man in het vooruitzicht stelt. Volstrekt onaannemelijk is dat de voedingssupplementen op een zo ongebruikelijke en kostbare wijze naar Spanje moesten worden vervoerd. Ook acht het hof het onwaarschijnlijk dat — nadat de verdachten hadden ingestemd met dit ongebruikelijke voorstel — de onbekende man binnen een paar uur terug was met vliegtickets en met bijna 20 kilogram bruin en wit poeder, verpakt in een groot aantal doorzichtige plastic zakken, en dat deze — naar het hof ambtshalve bekend is — als verdovende middelen uitziende stoffen vervolgens open en bloot op het terras van de Bulldog door de verdachte werden geproefd om zich — aldus de verklaring van de verdachte — ervan te vergewissen dat het niet om verdovende middelen ging. Tenslotte acht het hof zeer onwaarschijnlijk dat de verdachten vervolgens direct naar Schiphol zijn vertrokken, zonder dat zij daadwerkelijk hun beloning van € 500,-- hebben ontvangen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat niets van hetgeen door de verdachten is aangevoerd over deze gang van zaken op enige wijze ondersteund wordt, anders dan door de verklaringen van de verdachten zelf, alsmede dat in de fouillering van de verdachte een NS treinkaartje Amsterdam-Schiphol is aangetroffen gedateerd 5 juni 2007, zijnde zes dagen vóór het tijdstip waarop de verdachten zeggen te zijn aangekomen in Amsterdam, waarvoor geen verklaring door de verdachte(n) is gegeven.
Het hof is van oordeel dat er in het algemeen van moet worden uitgegaan dat iemand die per vliegtuig reist met de inhoud van zijn bagage bekend is en dat de ongeloofwaardige verklaringen van de verdachte ter zijde dienen te worden gesteld, nu geen bijzondere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan van voornoemd uitgangspunt moet worden afgeweken. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte en zijn mededader wisten dat zij de ten laste gelegde hoeveelheid versnijdingsmiddelen vervoerden, bestemd voor de verwerking van heroïne en/of cocaïne.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.’
6.
Voorts houdt de aanvulling bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, als nadere bewijsoverwegingen in:
‘Het hof verwijst naar de bewijsoverweging in het verkorte arrest, waarin is uiteengezet dat en op grond waarvan het hof van oordeel is dat de daar genoemde ongeloofwaardige verklaringen van de verdachte ter zijde moeten worden gesteld en dat de verdachte en zijn mededader wisten dat de ten laste gelegde hoeveelheid versnijdingsmiddelen die zij vervoerden, bestemd was voor de verwerking van heroïne en/of cocaïne. Uit de daar genoemde omstandigheden en uit de (verdere) inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof af dat de verdachte en zijn mededader die middelen opzettelijk voorhanden hadden om het opzettelijk bewerken van heroïne en/of cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen, en wisten dat die middelen bestemd waren tot het plegen van dit feit.’
7.
Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring voor wat betreft het onderdeel ‘bestemd waren tot (het plegen van dit feit)’ niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
8.
In aanmerking genomen dat voornoemde bewijsmiddelen inhouden dat het gaat om een transport van grote hoeveelheden poedermengsels van een samenstelling die als versnijdingsmiddel voor heroïne c.q. cocaïne pleegt te worden gebruikt, en de wijze van transport van deze poedermengsels — te weten per vliegtuig in een tas die zich in een koffer bevond — er typisch op is gericht dat een en ander verborgen moet blijven c.q. erop wijst dat deze niet via reguliere kanalen geleverd kunnen worden, is 's Hofs oordeel dat de poedermengsels bestemd waren tot het bewerken van een hoeveelheid heroïne en/of cocaïne niet onbegrijpelijk.
9.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
10.
Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat verdachte en zijn mededader wisten van de bewezenverklaarde bestemming van de onder hen aangetroffen poedermengsels niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
11.
In aanmerking genomen dat de tenlastelegging blijkens zijn bewoordingen is toegesneden op het bepaalde in art. 10a Ow, heeft het Hof de tenlastelegging kennelijk en niet onbegrijpelijk aldus verstaan dat het tenlastegelegde ‘wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden’ is gebezigd in de betekenis die in art. 10a lid 1 onder 30 Ow toekomt aan ‘weet of ernstige reden heeft om te vermoeden’.
12.
Blijkens zijn nadere bewijsoverwegingen heeft het Hof geoordeeld dat de verdachten wetenschap hadden van de bestemming als versnijdingsmiddel voor heroïne en cocaïne van de door hen vervoerde hoeveelheden poedermengsels, omdat iemand die per vliegtuig reist met de inhoud van zijn bagage bekend pleegt te zijn en verdachtes verklaringen over de omstandigheden waaronder hij en zijn mededader in het bezit zijn geraakt van de bij hen aangetroffen grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen als ongeloofwaardig ter zijde moeten worden gesteld.
13.
Uit hetgeen het Hof over het bewijs van de bewezenverklaarde wetenschap overweegt kan wel worden afgeleid dat de verdachten op de hoogte waren van de inhoud van hun bagage, ook van de aanwezigheid van de aangetroffen poedermengsels, maar zonder nadere motivering — die ontbreekt — niet waarom daaruit volgt dat de verdachte en zijn mededader op de hoogte waren van de bestemming van die poedermengsels. In het bijzonder valt zonder nadere motivering — die ontbreekt — niet in te zien dat verdachte en zijn mededader op de hoogte waren van de samenstelling van die poedermengsels, althans van de aard van die poedermengsels, en daarmee van de bestemming daarvan, of anderszins van de bestemming van die poedermengsels. Ook de gebezigde bewijsmiddelen bieden daarvoor geen houvast.
14.
Ik heb mij afgevraagd of hetgeen het Hof overweegt over de geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte ook zo kan worden opgevat dat zij voor de redengevendheid voor de bewezenverklaarde wetenschap van de aanwezigheid van grote hoeveelheden versnijdingsmiddel voor heroïne en cocaïne in hun bagage geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring hebben gegeven en derhalve uit die aanwezigheid het bewijs van bedoelde wetenschap kan worden afgeleid. Daartoe bieden de overwegingen van het Hof echter onvoldoende houvast. Het Hof bespreekt de geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte met name in verband met de verwerping van een verweer, terwijl het Hof hetgeen het overweegt over de wetenschap van verdachte en zijn medeverdachte toesnijdt op bekendheid van hetgeen in de bagage is aangetroffen, niet op de bestemming daarvan.
15.
Terzijde merk ik nog op dat in de overwegingen van het Hof vermoedelijk besloten ligt dat het Hof onder het bewezenverklaarde weten niet opzet in de vorm van voorwaardelijk opzet heeft begrepen. Dat oordeel zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting. Onder ‘weten’ pleegt immers voorwaardelijk opzet te worden begrepen tenzij de wetsgeschiedenis op het tegendeel wijst.1. Dat is niet het geval.2.
16.
Het middel slaagt.
17.
Het derde middel klaagt over de motivering van de verbeurdverklaring van de voorwerpen genoemd onder punt 6 t/m 12 van de beslaglijst.
18.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Verbeurdverklaring
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.’
19.
De aan het bestreden arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘(…)
- 6.
1.00 STK Telefoontoestel Kl:meerkl.
NOKIA
imei nr [001]
- 7.
1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart
MOTOROLA
imei nr [002]
- 8.
1.00 STK Kaart
OMNITEL simkaart
- 9.
1.00 STK Kaart
AFRICELL simkaart
- 10.
1.00 STK Kaart
EZYS simkaart
- 11.
1.00 STK Kaart
TELE2 simkaart
Simkaartnr: [003]
- 12.
1.00 STK Kaart
TELE2 simkaart
simkaartnr. [004]
(…)’
20.
Het Hof heeft voorts de volgende voorwerpen verbeurd verklaard: een rolkoffer (nr. 3), een boardingpass (nr. 13), een tweetal E-tickets (nrs. 14–15), een tweetal claimtags (nrs.16–17), een treinkaart (nr. 18), een slot (nr. 19), een sleutel (nr. 20) en een tweetal (bagage)labels (nrs. 21–22).
21.
Het Hof heeft blijkens het bestreden arrest vastgesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld op de aan het arrest gehechte beslaglijst, aan de verdachte toebehoren en geoordeeld dat deze voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring aangezien het bewezengeachte met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid (art. 33a lid 1 onder c Sr).
22.
Het middel komt op tegen de verbeurdverklaring van de voorwerpen zoals vermeld onder punt 6 t/m 12 van de beslaglijst, te weten een tweetal telefoons en een vijftal simkaarten. Volgens de toelichting op het middel blijkt niet dat het oordeel van het Hof dat de twee telefoons en de vijf simkaarten zijn gebruikt om het bewezenverklaarde te begaan of voor te bereiden berust op gegevens die uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken, zodat het Hof niet heeft beslist naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
23.
De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen (bewijsm. 8, 9 en 10) houden in dat verdachte van de persoon die de tassen c.q. koffers naar de verdachte en zijn mededader bracht onder meer een simkaart heeft gekregen, op welk nummer (van die simkaart) verdachte en zijn mededader zouden worden gebeld zodra zij in Gran Canaria zouden zijn aangekomen. De stukken van het geding houden niets in met betrekking tot de vraag of er met genoemde telefoons en simkaarten telefonisch verkeer heeft plaatsgevonden tussen de verdachte (en zijn mededader) en anderen, ter voorbereiding en/of ter begaan van het bewezenverklaarde. Uit het proces-verbaal van onderzoek kleding en/of lichaam betreffende verdachte, dat zich bij de gedingstukken bevindt, blijkt dat de vijf simkaarten in een portemonnee die verdachte in zijn broekzak had zijn aangetroffen.
24.
Uit de processen-verbaal van de terechtzittingen en de stukken van het geding waarvan de korte inhoud is medegedeeld kan derhalve niet blijken dat, zoals het Hof heeft geoordeeld, het bewezenverklaarde met de inbeslaggenomen telefoons en simkaarten is begaan of voorbereid. Het Hof heeft in dit opzicht dus niet beslist naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.3.
25.
Het middel slaagt.
26.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
27.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2011
Zie Kamerstukken II 1982–1983, 17 975, nrs 1–3, p. 13.
Vgl. HR 3 maart 2009, LJN BH2931 en HR 26 mei 2009, LJN BH8590.