De cassatietermijn is blijkens art. 292 lid 5 FW 8 dagen.
HR, 14-10-2011, nr. 11/00719
ECLI:NL:HR:2011:BT7586
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
14-10-2011
- Zaaknummer
11/00719
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BT7586
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT7586, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT7586
ECLI:NL:PHR:2011:BT7586, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑07‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT7586
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑02‑2011
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Cassatie. Niet-ontvankelijkheid. Verzoekschrift niet ondertekend door advocaat bij Hoge Raad (art. 426a lid 1 Rv.). Hersteltermijn van twee weken is uiterste termijn. Andersluidende mededeling griffie maakt termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
14 oktober 2011
Eerste Kamer
11/00719
DV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 295044/FT-RK 10.1018 van de rechtbank Utrecht van 13 december 2010,
b. het arrest in de zaak 200.079.064 van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 3 februari 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 20 juli 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 [Verzoekster] heeft bij verzoekschrift van 11 februari 2011 beroep in cassatie ingesteld, op de laatste dag van de termijn. Het verzoekschrift is niet, zoals wordt voorgeschreven in art. 426a lid 1 Rv., ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, maar door de advocaat die [verzoekster] heeft bijgestaan bij het hof. Dit gebrek kon binnen twee weken hersteld worden door de indiening van een exemplaar van hetzelfde verzoekschrift, alsnog ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad (HR 10 juli 2009, LJN BI0773, NJ 2010/212). In dit geval heeft die indiening eerst plaatsgevonden op 1 maart 2011 en dus te laat. [Verzoekster] dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar cassatieberoep.
3.2 In zijn reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal voert de advocaat van [verzoekster] aan dat telefonisch door de griffie van de Hoge Raad is medegedeeld aan de advocaat die [verzoekster] heeft bijgestaan bij het hof, dat het herstel uiterlijk op 1 maart 2011 kon plaatsvinden. Ook indien deze mededeling inderdaad is gedaan, kan dat niet leiden tot het oordeel dat [verzoekster] ontvankelijk is in haar beroep. Genoemde twee weken termijn is een uiterste termijn. Indien de advocaten van [verzoekster] zijn afgegaan op een andersluidende mededeling van de griffie, is dat niet verschoonbaar.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 oktober 2011.
Conclusie 08‑07‑2011
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
verzoekster tot cassatie
Verkorte conclusie
1
Bij vonnis van13 december heeft de rechtbank Utrecht het verzoek van [verzoekster] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering afgewezen omdat binnen de periode van tien jaar eerder de schuldsaneringsregeling op [verzoekster] van toepassing is geweest en die regeling is beëindigd op grond van het ontstaan van nieuwe schulden. Sinds die beëindiging heeft [verzoekster] een groot aantal nieuwe schulden laten ontstaan, waarbij [verzoekster] naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw is geweest.
2
[Verzoekster] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam nevenzittingsplaats Arnhem. Het hof heeft de zaak ter zitting van 27 januari 2011 behandeld. Bij arrest van 3 februari 2011 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3
Tegen dit arrest heeft [verzoekster] op 11 februari 2011, de laatste dag van de cassatietermijn1., beroep in cassatie ingesteld. Het verzoekschrift is ingediend door mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Utrecht. Dit cassatieverzoekschrift voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv omdat het niet is ingediend en ook niet is getekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft in de zaak van 10 juli 20092. beslist dat het verzuim om advocaat te stellen binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad van het oorspronkelijke verzoekschrift kan worden hersteld. Op 1 maart 2011 heeft mr. M.A.R. Schuckink Kool, advocaat bij de Hoge Raad, hetzelfde verzoekschrift ingediend en ondertekend. Dit is te laat nu de termijn om het verzuim te herstellen op 25 februari 2011 verliep.
4
Ik concludeer tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑07‑2011
HR 10 juli 2009, LJN: BI0773, NJ 2010 212 m.nt. H.J. Snijders.
Beroepschrift 11‑02‑2011
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoekster, mevrouw [verzoekster], wonende te [woonplaats] ([postcode]) [adres], te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van de advocaat mr. J.R.A.Röschlau, Hooghiemstraplein 129 te Utrecht (3514 AZ), die ten deze door verzoekster tot advocaat wordt gesteld en als zodanig voor haar zal optreden en indien nodig vervangen kan worden een advocaat in het ressort 's Gravenhage.
Verzoekster komt bij deze in cassatie van het arrest d.d. 3 februari 2011 van het Gerechtshof Amsterdam, nevenvestigingsplaats Arnhem, zaaknummer 200.079.064 en van het vonnis d.d. 13 december 2010 van de rechtbank te Utrecht, zaaknummer 295044/FT-RK 10.1018, waarbij de Rechtbank Utrecht de toepassing van de schuldsanering heeft afgewezen en het Hof deze uitspraak heeft bekrachtigd.
Verzoekster voert daartoe de volgende middelen aan:
- 1.
De doelstelling van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) is dat er voorkomen moet worden dat personen failliet worden verklaard. Het gerechtshof en de rechtbank gaan voorbij aan deze doelstelling
- 2.
Verzoekster heeft veel schulden vanwege de kosten voor haar gehandicapte kind. De intensieve verzorging van haar kind brengt met zich mee dat verzoekster geen tijd heeft om zelfstandig een inkomen te verwerven en afhankelijk is van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. De schulden zullen daardoor niet afgelost kunnen worden. Het Gerechtshof en de Rechtbank houden hier onvoldoende rekening mee.
- 3.
Verzoekster heeft ten tijde van de beëindiging van de (eerdere) WSNP geen beroep kunnen instellen omdat de brief van de beëindiging niet naar haar adres was verstuurd.
Het Gerechtshof en de rechtbank houden onvoldoende rekening met dit feit.
- 4.
Voorts is een langer uitstel tot een nieuwe aanvraag in 2014 zinloos omdat er geen enkel financieel perspectief is voor verzoekster.
- 5.
Verzoekster zegt, voorzover thans van belang, de afspraken te zullen nakomen, die voorvloeien uit de WSNP.
Verzoekster behoudt zich het recht voor dit verzoekschrift eventueel nader aan te vullen met gegevens.
Ontvankelijkheid
Verzoekster heeft contact opgenomen met acht advocatenkantoren in de regio Den Haag, maar geen van deze kantoren had voldoende tijd. Dit tijdsgebrek werd veroorzaakt door een late toezending van het arrest door het Gerechtshof en het —ondanks toezegging van de medewerker van het Gerechtshof Arnhem— niet toezenden van een kopie van het arrest en de zeer korte termijn van acht dagen, om een cassatieverzoek in te dienen bij uw Raad Noodgedwongen heeft verzoekster daarom haar appel advocaat verzocht om een cassatieverzoek in te dienen om in ieder geval de termijn niet te overschrijden. Verzoekster is van mening dat het systeem waarbij een cassatieverzoek dat uitsluitend kan worden ingediend door advocaten gevestigd in de regio 's Gravenhage geen voldoende waarborgen biedt voor een goede behandeling in hoogste instantie. Verzoekers die vanaf de eerste gerechtelijke instantie worden bijgestaan door een advocaat uit het ressort 's Gravenhage worden bevoordeeld omdat de desbetreffende advocaat een voor cassatie vatbaar dossier sneller kan behandelen dan verzoekers die in eerdere instanties gebruik hebben gemaakt van advocaten uit andere ressorten. Er is hierdoor geen sprake van een gelijke behandeling van verzoekers. Dit is met name het geval bij zaken waar zeer korte termijnen een rol spelen zoals faillissementen en verzoeken voor de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Het is voor de advocaten uit het ressort 's Gravenhage praktisch onmogelijk om een cliënt te spreken en de feiten en het dossier op zeer korte termijn te doorgronden.
Voorts worden advocaten buiten het ressort uitgesloten om voor verzoekers tot de hoogste instantie te procederen. De ‘markt voor cassatie’ is daardoor afgesloten voor advocaten buiten het ressort 's Gravenhage en daardoor is er een inbreuk op het recht op mededinging. Het systeem van cassatie in civiele zaken past niet binnen het systeem van de andere gerechtelijke procedures zoals ondermeer bij de Raad van State en Centrale Raad van Beroep en het afschaffen van het procuraat in 2009, waarbij advocaten en in het bestuursrecht ook leken wel toegang hebben tot een procedure bij de hoogste instantie.
Redenen waarom
Verzoekster Uw Raad eerbiedig verzoekt:
- 1.
het cassatieverzoek nader te mogen aanvullen
- 2.
de advocaat (indien nodig) te vervangen door een advocaat ingeschreven in het ressort 'sGravenhage
- 3.
de bestreden uitspraken te vernietigen en te bepalen dat de aanvraag tot toelating in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen alsnog wordt geëffectueerd, danwel de zaak terugverwijst naar een ander Gerechtshof.
Utrecht, 11 februari 2011
mr. J.R.A.Röschlau
advocaat