ABRvS, 17-08-2016, nr. 201508639/1/A2
ECLI:NL:RVS:2016:2265
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-08-2016
- Zaaknummer
201508639/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2265, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑08‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 herzien en op nihil gesteld.
201508639/1/A2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2015 in zaak nr. 15/2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
2. [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen op 1 oktober 2012 verzocht haar tegemoet te komen in haar kosten van kinderopvang. Hierop heeft de dienst het voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 bij besluit van 28 december 2012 op € 31.243,00 gesteld.
Onder meer bij brief van 10 november 2014 en tijdens de hoorzitting in bezwaar van 14 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] verzocht aanvullende informatie te verstrekken. [appellante] heeft deze informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekt.
[appellante] heeft in de bezwaarfase aangevoerd dat zij niet alle kosten van kinderopvang heeft kunnen voldoen, omdat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag had stopgezet en zij verder geen middelen had om de opvang van haar kinderen te betalen.
Aan het besluit op bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat hij onvoldoende informatie heeft om te beoordelen of [appellante] in aanmerking komt voor een voorschot kinderopvangtoeslag over 2013.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 terecht heeft herzien en op nihil gesteld, omdat zij zelf geen kosten voor de opvang van haar kinderen heeft gemaakt. Zij wijst op de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 november 2012, ECLI:NL:RBALM:2012:BY3996, waarin de rechtbank heeft overwogen dat het betalen van een zogenoemde eigen bijdrage door de ouders geen voorwaarde is voor het ontstaan van een aanspraak op kinderopvangtoeslag. Volgens de rechtbank Almelo wordt slechts als voorwaarde gesteld dat de kinderopvang plaatsvindt in een geregistreerd kindercentrum of de gastouderopvang plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Aangezien de opvang van haar kinderen heeft plaatsgevonden bij een kindercentrum, bestaat aanspraak op kinderopvangtoeslag, aldus [appellante].
3.1. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2247) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp), dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij alle kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. [appellante] betwist niet dat zij niet alle kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, maar stelt zich op het standpunt dat zij hiertoe niet gehouden is, omdat zij in 2013 een re-integratietraject volgde. Omdat [appellante] geen kosten van kinderopvang heeft gemaakt heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 terecht heeft herzien en op nihil gesteld. Gelet op het hiervoor overwogene kan hieraan niet afdoen dat [appellante] in 2013 een re-integratietraject doorliep en om die reden de kosten niet kon betalen, zoals zij stelt.
Het betoog faalt.
4. Omdat uit het vorenstaande volgt dat [appellante] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft, behoeft hetgeen [appellante] over de volgens haar aan de opvang ten grondslag liggende overeenkomst heeft aangevoerd geen bespreking.
5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het niet toekennen van kinderopvangtoeslag in strijd is met artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK). In dit verband voert [appellante] aan dat zij in 2013 deelnam aan een re-integratietraject en, omdat haar kinderen niet alleen thuis konden blijven en er verder niemand in haar omgeving was die op haar kinderen kon passen, professionele kinderopvang noodzakelijk was. Zonder een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, was de opvang van haar kinderen niet te betalen, aldus [appellante].
5.1. Zoals de Afdeling eerder ook over kindgebonden budget heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld haar door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1932) worden besluiten over kinderopvangtoeslag niet genomen jegens kinderen. Het gaat hier om een financiële bijdrage van het Rijk aan ouders en kinderen hebben daarop geen aanspraak. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het niet toekennen van kinderopvangtoeslag geen strijd oplevert met artikel 3, eerste lid, van het IVRK.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
735.
Verzonden: 17 augustus 2016
BIJLAGE
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het IVRK vormen de belangen van het kind bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de eerste overweging.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar, de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en de soort kinderopvang.