ABRvS, 30-11-2022, nr. 202202156/1/V1
ECLI:NL:RVS:2022:3454
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-11-2022
- Zaaknummer
202202156/1/V1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2022:3454, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑11‑2022; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:2641, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 30‑11‑2022
Inhoudsindicatie
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
202202156/1/V1.
Datum uitspraak: 30 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022 in zaak nr. NL21.16269 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 24 maart 2022 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken een besluit op de aanvraag te nemen en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich en mr. M.R. Botman, advocaten te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, advocaat te Velp, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Bij besluit van 9 juni 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling afgewezen en vastgesteld dat de hoogte van de rechterlijke dwangsom € 2.100,00 bedraagt.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep van de staatssecretaris
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353, onder 5 tot en met 5.9, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
Incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
2. Het incidenteel hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het incidenteel hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1. Het incidenteel hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, en het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel). Het incidenteel hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
Besluit van 9 juni 2022
3. Het besluit van 9 juni 2022 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:20, derde lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Bij dit besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling heeft desgevraagd laten weten dat hij daartegen beroep heeft ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, waar tevens de beroepen aanhangig zijn tegen de besluiten op de asielaanvragen van zijn echtgenote en kinderen. De Afdeling zal de beslissing op dat van rechtswege ontstane beroep daarom, krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verwijzen.
Conclusie
4. Het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het beroep wordt verwezen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond. De staatssecretaris moet de door de vreemdeling in hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verwijst het beroep tegen het besluit van 9 juni 2022, V-[…], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.G. Nuboer, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Nuboer
griffier
716-927