Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Venray/Gennep, proces-verbaalnummer [nummer] , gesloten d.d. 13 april 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 49.
Rb. Limburg, 05-08-2020, nr. 03.098151.20 en 16.167915.19 (tul)
ECLI:NL:RBLIM:2020:5758
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
05-08-2020
- Zaaknummer
03.098151.20 en 16.167915.19 (tul)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2020:5758, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 05‑08‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 05‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Gevangenisstraf van 1 jaar voor gekwalificeerde diefstal en bedreiging. Overwegingen ten aanzien van bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met geweld door hoesten/spugen en roepen corona, afwijzing van opleggen ISD-maatregel.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03.098151.20 + 16.167915.19 (tul)
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Vught, PPC te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.C.A. Schulpen, advocaat kantoorhoudende te
's-Gravenhage.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 juli 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: een winkeldiefstal heeft gepleegd gevolgd door bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] door te spugen/hoesten en daarbij te roepen “I have corona” en/of "corona corona";
Feit 2: [slachtoffer] heeft bedreigd door te spugen/hoesten en daarbij te roepen “I have corona”.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de aangiften en de verklaringen van [benadeelde] , [slachtoffer] en verdachte. De officier van justitie heeft erop gewezen dat sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat niet is bewezen dat verdachte heeft gespuugd en ‘I have corona’ heeft gezegd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Voor het spugen ontbreekt het bewijs. Door de enkele woorden “corona corona” is geen reële vrees voor besmetting opgewekt. Ook de raadsvrouw heeft (subsidiair) gewezen op de wettelijke bepaling inzake de eendaadse samenloop.
3.3
Het oordeel van de rechtbank1.
Bewijsmiddelen
[benadeelde] heeft namens [Schoenwinkel] aangifte2.gedaan van diefstal van schoenen gepleegd op 9 april 2020. Zij verklaarde in een nader verhoor3.dat zij op donderdag 9 april 2020 zag dat er een man de winkel [Schoenwinkel] aan de [adres] in Venray binnenkwam. De persoon droeg een rugzak. Toen de man iets later richting de uitgang liep, zag zij dat er een schoenendoos anders dan normaal in het schap lag. Zij opende de schoenendoos en zag dat de schoenen, die hiervoor in de schoenendoos zaten, ontbraken. Zij sprak de man aan en verzocht hem om zijn tas te openen. De man opende zijn rugzak en haalde twee schoenen uit zijn rugzak. De man zei: “Geen politie.” Hierop reageerde zij door haar collega aan te spreken om de toegangsdeur te sluiten. De man besloot plotseling om te vluchten. De man rukte de toegangsdeur open en wist hierdoor zijn uitweg naar buiten te vinden. Op straat werd de man door een burger tegengehouden. De burger duwde de man naar de grond en ging direct op hem zitten. Zij voegde zich bij de burger en ging ook op de man zitten om hem onder controle te houden.
[benadeelde]4.heeft aanvullend verklaard dat zij verdachte wel heeft horen hoesten gevolgd door de woorden “Corona Corona.” Ook heeft zij één van de mannen die haar hielpen met de aanhouding horen zeggen: “Als je nog een keer spuugt, sla ik je”, of woorden van gelijke strekking.
[slachtoffer] heeft verklaard5.dat hij op donderdag 9 april 2020 op de [adres] in Venray ter hoogte van de [Schoenwinkel] liep. Hij zag toen dat de deur van de [Schoenwinkel] dichtgegooid werd door een vrouw en dat er nog net een man door deze deur vanuit de winkel de [adres] in rende. De vrouw riep: “Stop, hij heeft iets gestolen.” Hij rende direct naar deze man toe en is bij deze man achter in zijn nek gesprongen zodat hij liggend op de grond terecht kwam. Hij is toen op deze man gaan liggen zodat hij niet weg kon. Hij zag toen dat de man gericht in zijn richting spuugde en hoestte. Hij voelde zijn speeksel op zijn hand terechtkomen. Hij hoorde daarbij de man zeggen: “I have Corona.” Normaal zou [slachtoffer] , zo verklaarde hij in zijn aanvullend verhoor, hier vrij nuchter onder blijven, maar in deze tijden van Corona schrok hij hier behoorlijk van. Hij was echt bang dat hij misschien wel besmet zou zijn en mensen om zich heen zou kunnen besmetten hierdoor. Hij voelde zich door deze acties van de verdachte ook bedreigd en onveilig.6.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de diefstal heeft gepleegd.7.Ook heeft hij ter terechtzitting bekend dat hij “corona, corona” heeft geroepen.
Overwegingen ten aanzien van de bedreiging
De verdachte heeft aangevoerd dat hij niemand heeft willen bedreigen, maar dat hij slechts heeft geprobeerd los te komen omdat hij pijn had aan zijn handen. Het roepen van ‘corona corona’ was het enige wat hij kon bedenken om vrij te komen. Hij zou bij zijn aanhouding door de burgers niet hebben gespuugd.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte niet alleen heeft gehoest en “corona corona” en/of “I have corona” heeft geroepen, maar daarnaast wel degelijk ook heeft gespuugd in de richting van [slachtoffer] . Dat deed verdachte op een moment waarop Nederland in een crisis verkeert vanwege de uitbraak van het coronavirus. Een virus dat uiterst besmettelijk is en waartegen geen vaccin bestaat. Om te voorkomen dat mensen ziek worden van dit virus of, nog erger, daardoor komen te overlijden, heeft de overheid allerlei bijzondere en verstrekkende maatregelen opgelegd die ook op het moment van de aanhouding van verdachte bekend waren. Verdachte wist ook van het coronavirus en deze bijzondere omstandigheden. Doordat de verdachte in die omstandigheden tegen [slachtoffer] ‘corona, corona’ en/of ‘I have corona’ riep en daarbij hoestte en in zijn richting spuugde, kon bij [slachtoffer] dan ook redelijkerwijs de vrees ontstaan dat hij besmet zou raken met het coronavirus. De rechtbank is daarom, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat sprake is van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het gaat hier om een bedreiging met zware mishandeling. Het virus kan immers heel ernstige klachten veroorzaken, waarbij medisch ingrijpen vereist is en het herstel lange tijd in beslag neemt.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat dergelijke uitlatingen, in combinatie met het hoesten en spugen, onder de genoemde omstandigheden geen andere uitleg toelaten dan dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met besmetting met het coronavirus teneinde hem te bewegen hem los te laten opdat hij kon wegkomen. Het oogmerk van de verdachte bij die uitlatingen was, anders dan de verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard, kennelijk op die vlucht gericht. Daarmee valt zijn gedraging onder ‘bedreiging met geweld’ in de zin van artikel 312 Sr (zie onder meer Gerechtshof Den Haag 27 mei 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1131.)
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Op de feiten is de eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 9 april 2020 in de gemeente Venray schoenen, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [Schoenwinkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, op de hand van die [slachtoffer] heeft gespuugd en in de richting van die [slachtoffer] heeft gehoest en daarbij tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "I have corona" en "corona corona";
2.
op 9 april 2020 in de gemeente Venray [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door
- op de hand van die [slachtoffer] te spugen en in de richting van die [slachtoffer] te hoesten en
- vervolgens tegen die [slachtoffer] te zeggen: "I have corona".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken
en
bedreiging met zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf en/of de maatregel
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, met het oog op de beveiliging van de maatschappij en beperking van recidive, gevorderd aan verdachte de onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van twee jaar. Hiertoe heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte in 2018 en 2019 een aantal keren is veroordeeld voor soortgelijke feiten, terwijl hij nog relatief kort in Nederland verblijft. Verdachte voelt kennelijk de behoefte om door het hele land op pad te gaan en diefstallen te plegen. Voorts heeft de reclassering gerapporteerd dat er geen contra-indicatie bestaat voor het opleggen van de ISD-maatregel. Er bestaan volgens de reclassering geen mogelijkheden om verdachte te begeleiden en er is een groot gevaar voor herhaling. Aan alle vereisten voor het opleggen van een ISD-maatregel is voldaan. De grote frequentie en hardnekkigheid van het handelen van verdachte rechtvaardigen het opleggen van de ISD-maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de aanhouding van de verdachte met buitenproportioneel geweld is gepaard gegaan en heeft de rechtbank verzocht hiermee bij de strafoplegging rekening te houden.
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering tot het opleggen van de ISD-maatregel af te wijzen, nu deze heeft te gelden als een ultimum remedium, terwijl niet is gebleken dat de ISD-maatregel het enige middel is om de gewenste gedragsverandering te bewerkstelligen. Weliswaar is voldaan aan de harde criteria, maar aan de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel is niet voldaan. Er is niet eerder reclasseringstoezicht opgelegd of op een andere manier getracht de verdachte ambulant te begeleiden. Verdachte heeft werk in Nederland en is bereid en gemotiveerd om verandering in zijn leven aan te brengen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, in combinatie met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Verdachte zit reeds vier maanden gedetineerd, waardoor de detentie al langer is dan in vergelijkbare zaken en volgens de oriëntatiepunten van de rechtbank wordt opgelegd. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan eventueel gecombineerd worden met een voorwaardelijke gevangenisstraf waarbij reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde kan worden opgelegd.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van een jaar, gelet op de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Van disproportioneel geweld bij de aanhouding van de verdachte is de rechtbank niet gebleken. Dat de burgers boven op de verdachte zijn gaan zitten om hem de vlucht onmogelijk te maken, is niet zonder meer disproportioneel.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zorgen voor schade en overlast. Ze dragen bij aan een gevoel van angst en onveiligheid onder winkeliers, winkelpersoneel en klanten. Bovendien heeft verdachte met zijn handelen blijk gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen.
Verdachte heeft het echter niet gelaten bij alleen een winkeldiefstal, maar heeft daarnaast de burger die hem aanhield, bedreigd. Daardoor heeft verdachte bij die burger gevoelens van onzekerheid over zijn gezondheid veroorzaakt, en vanwege het besmettingsgevaar ook voor de gezondheid van diens (kwetsbare) naasten. Verdachte heeft zich daar niet om bekommerd en enkel en alleen aan zichzelf gedacht, omdat hij wilde ontkomen aan aanhouding na een winkeldiefstal. Hij heeft doelbewust gebruik gemaakt van de angst en onzekerheid in de maatschappij over het coronavirus. Dit gedrag in deze bijzondere tijd rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat de gepleegde diefstal er één in een reeks van vele is en dat hij hiervoor al vele malen tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld.
De rechtbank kan tot oplegging van een ISD-maatregel overgaan, indien is voldaan aan de vier vereisten gesteld in artikel 38m, eerste en vierde lid, Sr. Daarnaast moet zijn voldaan aan het aanvullende vereiste dat volgt uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie. De rechtbank stelt vast dat de verdachte aan al deze criteria voldoet.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het opleggen van een ISD-maatregel passend is. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de inhoud van de reclasseringsrapporten van 28 februari en 19 juni 2020.
Uit de reclasseringsrapporten blijkt het volgende. Verdachte ontkent financiële en/of verslavingsproblematiek te hebben. Concreet uitzicht op stabiel werk en huisvesting heeft hij volgens de reclassering niet. Aangezien verdachte de Letse nationaliteit heeft en geen duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft, is hij zelf verantwoordelijk voor een toereikend inkomen, zorgverzekering en geregistreerde huisvesting. Zolang verdachte rechtmatig in Nederland verblijft, is het zijn keuze om hier te blijven, maar is het voor de reclassering niet mogelijk om invulling te geven aan een traject dat concreet en doelgericht de integratiekansen van verdachte vergroot en de kans op recidive reduceert. Behandeling in een forensisch kader is niet haalbaar omdat verdachte het bestaan van gedrags- of verslavingsproblematiek ontkent. Ook vanwege het feit dat verdachte geen Nederlands spreekt, lijkt behandeling niet of nauwelijks uitvoerbaar. De reclassering ziet geen mogelijkheden om in het kader van een voorwaardelijke straf of voorwaardelijke ISD- maatregel, middels bijzondere voorwaarden, het hoge recidiverisico in te perken. De reclassering kan – buiten nader onderzoek naar eventuele vaardigheidstekorten – op dit moment geen ‘op zorg en gedrag gerichte interventies’ indiceren, die tijdens een ISD-maatregel kunnen worden ingezet.
De rechtbank constateert dat uit de reclasseringsrapporten blijkt dat geen mogelijkheden worden gezien om inhoudelijk invulling te geven aan de ISD-maatregel en om door behandeling dan wel begeleiding het recidiverisico te verminderen. Dit wordt mede veroorzaakt doordat verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, geen duurzaam verblijfsrecht heeft en de Nederlandse taal niet machtig is.
De rechtbank overweegt dat de door de reclassering geschetste omstandigheid dat voor de verdachte geen passende voorwaarden zijn te bedenken waarmee het recidiverisico zou kunnen worden ingeperkt, meebrengt dat verdachte door oplegging van de ISD-maatregel in feite twee jaar zonder enige begeleiding of uitzicht op ondersteuning bij terugkeer naar de maatschappij in detentie zal verblijven. De mogelijkheid dat de verdachte ongewenst wordt verklaard waarna de ISD-maatregel kan worden omgezet naar een zogenoemde ‘ISD-VRIS’ (een maatregel die vooral is gericht op uitzetting van vreemdelingen zonder verblijfstitel) is onvoldoende concreet aan de orde om hiermee reeds nu rekening te houden. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor (winkel)diefstallen, maar nog niet tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf: het betreft veroordelingen van enkele dagen tot zes weken gevangenisstraf. Mede gelet op de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank het opleggen van een ISD-maatregel op dit moment daarom niet passend.
Voor de op te leggen straf overweegt de rechtbank verder als volgt. Verdachte is als gezegd al vaak veroordeeld voor vermogensdelicten, terwijl hij pas korte tijd (sinds februari 2017) in Nederland verblijft. Deze straffen hebben de verdachte kennelijk niet weerhouden van het opnieuw plegen van een winkeldiefstal, in dit geval ook gevolgd door een bedreiging om aan zijn aanhouding te ontkomen. Daar komt nog bij dat verdachte in een proeftijd liep en hij zich na zijn vrijlating in maart 2020 binnen enkele weken wederom schuldig heeft gemaakt aan een winkeldiefstal. Gelet hierop is nu een forse gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank zal alles afwegende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van één jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
Verdachte is bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 20 augustus 2019 met parketnummer 16/167915-19 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 september 2019.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in verband met de gevorderde ISD-maatregel tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gerekwireerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat toewijzing van de vordering in strijd is met het recht op een eerlijk proces. Tegen toewijzing van de beslissing op de vordering staat sinds de wetswijziging geen hoger beroep open. Daarnaast verblijft verdachte al geruime tijd in voorarrest en heeft verdachte in januari 2020 nog vastgezeten. Vanwege deze recente bestraffingen acht de raadsvrouw het onredelijk om de vordering toe te wijzen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw overweegt de rechtbank als volgt.
Omtrent de door de raadsvrouw bedoelde wijziging heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 6 maart 20208.overwogen dat met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (hierna: wet USB) – in het bijzonder artikel 6:6:7 en artikel 6:6:22 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – geen wijziging is gebracht in de wettelijke bepalingen die van belang zijn voor (de omvang van) het hoger beroep, in het bijzonder de artikelen 361a, 404 en 407 Sv. Op grond van artikel 407 Sv geldt dat door het instellen van hoger beroep tegen het vonnis met betrekking tot het nieuwe strafbare feit tevens aan het oordeel van de rechter in hoger beroep is onderworpen de op grond van artikel 361a Sv bij die uitspraak gegeven beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging wegens niet-naleving van de algemene voorwaarde. Dit betekent dat, indien de vordering wordt toegewezen en hoger beroep wordt ingesteld, het hoger beroep zich tevens uitstrekt tot de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde sanctie wegens niet-naleving van de daarbij gestelde algemene voorwaarde.
Van de door de raadsvrouw gestelde schending van het recht op een eerlijk proces is dan ook geen sprake.
De verdachte heeft zich gedurende de proeftijd schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, te weten de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten. Daarmee heeft verdachte de algemene voorwaarde overtreden. De rechtbank ziet geen aanleiding van de tenuitvoerlegging af te zien. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie toewijzen en de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 14 dagen. Dat de verdachte recent is bestraft, maakt dit niet anders.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 55, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- -
spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- -
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- -
veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf van 1 (één) jaar;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tot tenuitvoerlegging
- gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland van 20 augustus 2019, gewezen onder parketnummer 16/167915-19, te weten: een gevangenisstraf van 14 (veertien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H. Broier, voorzitter, mr. K.G. Witteman en mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.G. Taranto, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 augustus 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 9 april 2020 in de gemeente Venray een of meer
schoenen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [Schoenwinkel] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de
vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte, op/tegen de hand, van die [slachtoffer] , althans in de
richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gespuugd
en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft gehoest en/of
(daarbij) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "I have corona"
en/of "corona corona", althans woorden van gelijke aard en/of
strekking;
2.
hij op of omstreeks 9 april 2020 in de gemeente Venray [slachtoffer]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor
de algemene veiligheid van personen ontstaat, door
- op/tegen de hand, van die [slachtoffer] , althans in de richting
van het lichaam van die [slachtoffer] te spugen en/of in de
richting van die [slachtoffer] te hoesten en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer] te zeggen: "I have corona",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑08‑2020
Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] namens [Schoenwinkel] d.d. 9 april 2020, pagina 7-14.
Proces-verbaal van verhoor getuige van [benadeelde] d.d. 9 april 2020, pagina 15-16.
Proces-verbaal van verhoor getuige van [benadeelde] d.d. 10 april 2020, pagina 37-38.
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 9 april 2020, pagina 33-34.
Proces-verbaal van verhoor aangever van [slachtoffer] d.d. 10 april 2020, pagina 35-36.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 juli 2020.
HR 6 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:389.