Hof Den Haag, 27-05-2020, nr. 2200115620
ECLI:NL:GHDHA:2020:1131
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-05-2020
- Zaaknummer
2200115620
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:1131, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑05‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Vrijspraak diefstal bromfiets, fietstassen en kettingslot. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van vlees, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken door meerdere keren te roepen: “ik heb corona, blijf van me af”. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets en de diefstal in vereniging van gereedschap. Het hof stelt vast dat de tot op heden opgelegde straffen en maatregelen er niet toe hebben geleid dat het strafwaardige gedrag van de verdachte is geëindigd. Alleen een klinische behandeling op maat na uitgebreide diagnostiek zou die cirkel kunnen doorbreken. Oplegging maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren zonder aftrek van voorarrest.
Rolnummers: 22-001156-20, 22-000152-19,
22-004376-18 en 22-004185-18
Parketnummers: 09-083665-20, 09-179546-18,09-129482-18 en 09-819110-17
Datum uitspraak: 27 mei 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen de vonnissen van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 31 oktober 2018 (09-129482-18) en van 8 april 2020 (09-083665-20) en van de vonnissen van de meervoudige kamer in de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2018 (09-819110-17) en 2 januari 2019 (09-179546-18) in de strafzaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats]op [geboortedatum] 1974,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Rotterdam - locatie Hoogvliet te Hoogvliet Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 21 januari 2020 en 13 mei 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg zijn de volgende beslissingen genomen.
Ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer 09-819110-17 (hierna: dagvaarding I) onder 1 ten laste gelegde is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest en van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken. Voorts is een beslissing genomen over het beslag.
Ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer
09-129482-18 (hierna: dagvaarding II) ten laste gelegde is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer
09-179546-18 (hierna: dagvaarding III) ten laste gelegde is de verdachte veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Tot slot is de verdachte ter zake van het bij dagvaarding onder parketnummer 09-083665-20 (hierna: dagvaarding IV) ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen de vonnissen hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem bij dagvaarding I onder 2 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Voeging ten laste gelegde feiten
Het hof heeft ter terechtzitting de voeging bevolen van de zaken tegen verdachte, welke onder bovengenoemde vier parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen zijn aangebracht, nu deze zaken dezelfde verdachte betreffen en voeging in het belang van het onderzoek is.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
dagvaarding I:
hij op of omstreeks 02 november 2017 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een afgesloten kist met) gereedschap, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij I], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
dagvaarding II:
hij op of omstreeks 26 augustus 2017 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één bromfiets (merk Tomos met kenteken D-101-DV) en/of één of meerdere fietstas(sen) en/of een kettingslot, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij II], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
dagvaarding III:
hij op of omstreeks 26 juni 2018 te 's-Gravenhage een fiets (Giant), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij III], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
dagvaarding IV:
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te Delft diverse stukken vlees, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn (vestiging M. Nijhofflaan 15), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer I] en/of [slachtoffer II], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door bij zijn aanhouding meermalen luid te zeggen/te roepen "Ik heb corona, blijf van me af!".
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd, dat de verdachte van het bij dagvaarding II ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I, onder 1, dagvaarding III en dagvaarding IV ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
De vonnissen waarvan beroep
De vonnissen waarvan beroep kunnen niet in stand blijven reeds vanwege de voeging als voormeld.
Vrijspraak (feit dagvaarding II)
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding II is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Gevoerd verweer (feit dagvaarding IV)
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep partiële vrijspraak bepleit van het strafverzwarende onderdeel en daartoe aangevoerd dat ten aanzien van het bij dagvaarding IV ten laste gelegde niet gesproken kan worden van geweld noch van bedreiging met geweld alsmede dat het oogmerk om hiermee de vlucht mogelijk te maken ontbreekt.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen het volgende. De verdachte werd door supermarktpersoneel op heterdaad betrapt bij winkeldiefstal. Uit onderzoek van camerabeelden in combinatie met de verklaringen van beveiligingsmedewerker [getuige] en AH-medewerkers [slachtoffer I] en [slachtoffer II] blijkt dat de verdachte na betrapping probeerde weg te rennen en zich aan de greep van [getuige] wilde onttrekken en daarom door personeelsleden waaronder [slachtoffer I] in bedwang moest worden gehouden. Tijdens deze aanhouding heeft de verdachte de hem verweten uitlatingen “Ik heb corona, blijf van me af” gedaan.
Het hof acht van algemene bekendheid dat op 27 maart 2020 in het collectieve bewustzijn sprake was van besef dat het coronavirus, waartegen geen vaccin voorhanden is, een ernstige infectie kan veroorzaken die fataal af kan lopen, alsmede dat de kans op besmetting bij het niet in acht nemen van voorzorgsmaatregelen reëel is en dat er nog geen specifieke medicijnen of behandeling beschikbaar zijn.
Op grond daarvan is het hof van oordeel dat de kans op besmetting met dit virus bij het niet in acht kunnen nemen van de hiervoor bedoelde voorzorgsmaatregelen bij de betrokkene de redelijke vrees teweegbrengt dat hij in zijn gezondheid en wellicht zelfs in zijn leven getroffen zal worden, hetgeen ook naar voren komt in de aangifte van [slachtoffer I]. Het onder deze omstandigheden opzettelijk door besmetting treffen van een ander in zijn gezondheid of zelfs leven is naar het oordeel van het hof een vorm van geweld.
Het hof is van oordeel dat dergelijke uitlatingen onder de genoemde omstandigheden geen andere uitleg toelaten dan dat de verdachte de supermarktmedewerkers heeft bedreigd met besmetting met het coronavirus, zijnde geweld, teneinde hen te bewegen hem los te laten opdat hij kon wegkomen. Het oogmerk van de verdachte bij die uitlatingen was daarmee dus op die vlucht gericht.
De alternatieve uitleg die in het verweer aan de uitlating “Ik heb Corona” wordt gegeven, als zou het slechts om een goedbedoelde waarschuwing zijn gegaan, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu deze uitlating blijkens de gebezigde bewijsmiddelen is gedaan in combinatie met de oproep “blijf van mij af” en de verdachte niet gewillig meewerkte aan zijn aanhouding maar zich daaraan juist probeerde te onttrekken.
Het hof komt dan ook tot de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen is dat de diefstal waarbij de verdachte op heterdaad werd betrapt, gevolgd werd door bedreiging met geweld en dat de verdachte dit heeft gedaan met het oogmerk om aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
De verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I, onder 1, dagvaarding III en dagvaarding IV ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dagvaarding I:
hij op of omstreeks 02 november 2017 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een afgesloten kist met) gereedschap, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehorend , te weten aan [benadeelde partij I], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
dagvaarding III:
hij op of omstreeks 26 juni 2018 te ’s-Gravenhage een fiets (Giant), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehorend , te weten aan [benadeelde partij III], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich deze wederrechtelijk toe te eigenen;
dagvaarding IV:
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te Delft diverse stukken vlees, in elk geval enig goed, dat die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten aan Albert Heijn (vestiging M. Nijhofflaan 15), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer I] en/of [slachtoffer II], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door bij zijn aanhouding meermalen luid te zeggen/te roepen "Ik heb corona, blijf van me af!".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. dagvaarding I
diefstal door twee of meer verenigde personen
t.a.v. dagvaarding III
diefstal
t.a.v. dagvaarding IV
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de onder dagvaarding I, III en IV bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het hof kan zich allereerst goed vinden in de strafmaatoverweging van de politierechter met betrekking tot het op de grondslag van het bij dagvaarding IV tenlastegelegde bewezenverklaarde, te weten:
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van vlees met een verkoopwaarde van in totaal circa
€ 140,-. Deze diefstal vond plaats in een supermarkt. Toen hij op heterdaad werd betrapt, heeft de verdachte geprobeerd te vluchten. Dat wilden medewerkers van de supermarkt beletten, waardoor zij de verdachte in bedwang moesten houden. De verdachte heeft deze winkelmedewerkers — waarvan er één aangifte wegens bedreiging heeft gedaan — van ‘zich af willen schudden’ door meerdere keren te roepen: “Ik heb corona, blijf van me af.” Het wordt de verdachte ten eerste aangerekend dat hij, toen hij werd aangehouden, heeft willen vluchten waardoor het nodig was dat medewerkers van de supermarkt hem fysiek onder bedwang moesten houden. Daardoor kon het gezondheidsadvies van het houden van anderhalve meter afstand niet in acht worden genomen. Het wordt de verdachte ten tweede zwaar aangerekend dat hij medewerkers van de supermarkt ook nog angst heeft aangejaagd door meerdere keren te roepen dat hij corona had. Het is in het bijzonder in deze tijd van crisis van groot maatschappelijk belang dat medewerkers van een supermarkt hun werk zo veilig mogelijk kunnen doen. De verdachte heeft daar ernstig afbreuk aan gedaan. Hij heeft zich (zeer waarschijnlijk vanwege zijn verslaving) laten leiden door eigen belang en zich niets gelegen laten liggen aan de veiligheid van anderen toen hij besloot om een winkeldiefstal te plegen, met alle risico’s van dien. Door meerdere keren te roepen dat hij corona had, terwijl de medewerkers die hem aanhielden zich in zijn directe nabijheid bevonden, heeft hij vanwege het besmettingsgevaar bij [slachtoffer I] gevoelens van onzekerheid over zijn gezondheid veroorzaakt en mogelijk ook bij andere medewerkers die bij de aanhouding betrokken waren. Deze gevoelens van onrust en onzekerheid vanwege het besmettingsrisico kunnen heftig zijn omdat een besmetting ook consequenties kan hebben voor (kwetsbare) naasten van de betrokken medewerkers.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets en de diefstal in vereniging van gereedschap. Dit zijn vervelende feiten waardoor de bestolenen niet alleen schade oplopen maar ook ergernis ondervinden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Hij is onder andere ook reeds drie maal eerder veroordeeld tot een ISD-maatregel. Het meest recente feit heeft de verdachte zelfs gepleegd tijdens een lopende schorsingsperiode van de voorlopige hechtenis. Dat alles heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het, zich in het dossier bevindende, meest recente reclasseringsrapport over de verdachte, waarvan de overwegingen en conclusies hieronder zakelijk zijn weergegeven.
Reclasseringsadvies d.d. 17 april 2020 van Fivoor, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker]:
De ten laste gelegde feiten maken deel uit van een delictpatroon van vermogensdelicten die in relatie staan met zijn verslavingsproblematiek (die overigens ontkend wordt door betrokken). Betrokkene heeft reeds drie maal eerder de ISD-maatregel opgelegd gekregen. Het eerste rapport in het huidige onderzoek werd in november 2018 uitgebracht, waarbij de reclassering de rechtbank adviseerde om betrokkene bij veroordeling een onvoorwaardelijke ISD op te leggen. De rechtbank nam het advies over (het hof begrijpt in de zaak met dagvaarding III) en betrokkene ging hiertegen in hoger beroep. Naar aanleiding van dit hoger beroep werd er een reclasseringsadvies uitgebracht, waarbij de reclassering (vanwege het feit dat betrokkene mee wilde werken aan een klinische behandeling) heeft geadviseerd om betrokkene in het kader van een schorsing een klinische behandeling bij de Piet Roorda Kliniek te laten volgen. Uiteindelijk is betrokkene van 21 november 2019 tot 26 februari 2020 opgenomen geweest bij de betreffende kliniek. Betrokkene is echter tegen het advies van de kliniek in vertrokken. Buiten het patroon dat betrokkene laat zien in het plegen van vermogensdelicten laat betrokkene ook een patroon zien als het gaat om afbreken van behandelingen, waarbij betrokkene dan alsnog een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd krijgt, zoals ook nu het geval kan zijn. Ook nu heeft betrokkene wederom de kans gekregen om in een voorwaardelijk kader (in dit geval een schorsing van preventieve hechtenis) een klinische behandeling te volgen en heeft hij deze voortijdig afgebroken. Daarna valt betrokkene snel terug in oud gedrag, te weten delictpleging en middelengebruik.
Gezien het bovenstaande ziet de reclassering geen andere mogelijkheden meer om in een ander kader dan dat van een onvoorwaardelijke ISD de hoge kans op recidive te verkleinen.
Ter terechtzitting heeft [reclasseringsmedewerker] haar eerder gerapporteerde conclusies bevestigd.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële Documentatie in de vijf jaren voorafgaande aan de bewezen verklaarde feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf en/of een taakstraf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er dient, met name gelet op de verslavingsproblematiek van de verdachte, ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Het hof stelt voorts vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen en maatregelen er niet toe hebben geleid dat het strafwaardige gedrag van de verdachte is geëindigd. Het is niet zozeer onwil maar de hoge mate van onmacht bij de verdachte die maakt dat er telkens door hem wordt gerecidiveerd. Alleen een klinische behandeling op maat na uitgebreide diagnostiek zou die cirkel kunnen doorbreken.
Het hof onderschrijft dus de bovengenoemde conclusie van de reclassering dat oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel is aangewezen en overweegt hieromtrent nog het volgende. Gelet op de overlast en de schade die de verdachte telkens heeft veroorzaakt, staat thans het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen of goederen vereist dan ook dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd. Aan de daartoe geldende wettelijke vereisten is voldaan.
Het hof overweegt dat de vordering van de advocaat-generaal voor zover inhoudende dat in het kader van de op te leggen ISD-maatregel alle nog lopende reclasseringstoezichten in andere strafzaken worden opgeheven, niet voor inwilliging vatbaar is. Voor een dergelijke beslissing, die dus betrekking zou hebben op thans niet aan het oordeel van het hof onderworpen zijnde strafzaken, bestaat immers geen wettelijke grondslag.
Het hof zal – alles afwegende - een geheel onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij II] (dagvaarding II)
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij II] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het bij dagvaarding II ten laste gelegde, zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat omtrent de in de met dagvaarding I ingeleide zaak inbeslaggenomen voorwerpen overeenkomstig het bestreden vonnis in die zaak zal worden beslist.
Het hof komt tot een ander oordeel nu niet is komen vast te staan dat met behulp van de inbeslaggenomen voorwerpen het feit (dagvaarding I) is begaan of voorbereid.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder nummer 1, 2, 3 en 6 van de beslaglijst zijn echter wel vatbaar voor onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 36d Sr. Deze gereedschappen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar deze zaak (feit dagvaarding I) aangetroffen bij verdachte tijdens de insluitingsfouillering en behoren aan de verdachte toe.
De gereedschappen moeten in gezamenlijkheid als een set inbrekerswerktuig worden beschouwd en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en zijn dus van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemene belang.
Het hof zal voorts de teruggave aan verdachte gelasten van het slot en de sleutels aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder de verdachte in beslag zijn genomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt de vonnissen waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 09-129482-18 (dagvaarding II) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het bij onder parketnummer 09-819110-17 (dagvaarding I), 09-179546-18 (dagvaarding III) en 09-083665-20 (dagvaarding IV) laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten aanzien van dagvaarding I, dagvaarding III en dagvaarding IV bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren zonder aftrek van voorarrest.
Vordering van [benadeelde partij II] (dagvaarding II)
Verklaart de [benadeelde partij II] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Tang, Nijptang Knipex;
2. 1.00 STK Gereedschap, Gedore;
3. 1.00 STK Gereedschap, Handgereedschap Powerfix;
6. 1.00 STK Schaar.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4. 1.00 STK Slot;
5. 4.00 STK Sleutel;
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. T.B. Trotman,
in bijzijn van de griffier mr. C.M. Jellema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 mei 2020.
mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. C.M. Jellema zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.