Het hof heeft kennelijk abusievelijk verwezen naar de verklaring van de aangeefster bij de politie van 27 december 2007 in plaats van de verklaring van 26 december 2007. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt dat in het proces-verbaal van de politie slechts één verklaring van aangeefster is opgenomen, namelijk de aangifte van 26 december 2007. Daarnaast heeft aangeefster ter terechtzitting in hoger beroep haar verklaring bij de politie van 26 december 2007 gehandhaafd (p. 2 van proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 5 januari 2010).
HR, 10-01-2012, nr. S 10/01951
ECLI:NL:HR:2012:BU3474
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-01-2012
- Zaaknummer
S 10/01951
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BU3474
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU3474, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU3474
ECLI:NL:PHR:2012:BU3474, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU3474
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0018
Uitspraak 10‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Noodweer(exces). Voor zover het middel klaagt dat niet is voldaan aan het motiveringsvoorschrift van art. 359.2, tweede volzin, Sv miskent het dat het beroep op noodweer(exces) een verweer betreft waarop ex art. 358.3 Sv bepaaldelijk moet worden beslist. Voor die beslissing geldt het motiveringsvoorschrift van de eerste volzin van art. 359.2 Sv (vgl. HR LJN BB8977). Het hof heeft geoordeeld dat verdachtes stelling dat X hem tijdens het dichtduwen van de deur naar de keel heeft gegrepen - gelet op verklaringen van verdachte en van X - niet geloofwaardig is. Voor zover het middel betoogt dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd omdat het hof slechts heeft verwezen naar die verklaringen als geheel en niet naar een specifiek gedeelte daarvan, faalt het omdat de hieraan ten grondslag liggende opvatting in haar algemeenheid geen steun vindt in het recht. ’s Hofs oordeel is toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.
10 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/01951
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 januari 2010, nummer 22/000570-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer(exces).
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 26 december 2007 te Rotterdam opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft mishandeld door
- met kracht een deur tegen haar aan te duwen en
- met zijn hand een klap in het gezicht te geven, waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Subsidiair ben ik van mening dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe voer ik het volgende aan. Doordat aangeefster met kracht tegen de deur duwde, kwam de voet van de verdachte klem te zitten tussen de deur. Vervolgens pakte aangeefster de verdachte bij zijn keel. Om zich hiertegen te verweren gaf de verdachte een duw tegen de deur."
2.3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Doordat aangeefster met kracht tegen de deur duwde, kwam de voet van de verdachte klem te zitten tussen de deur. Vervolgens pakte aangeefster de verdachte bij zijn keel. Om zich hiertegen te verweren gaf de verdachte een duw tegen de deur.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan worden afgeleid dat de verdachte zijn voet tussen de deur van de woning van de aangeefster heeft gezet, toen de aangeefster tegen de deur heeft geduwd om deze dicht te doen. Naar het oordeel van het hof kan dit handelen van aangeefster niet worden aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. En voor zover namens de verdachte is aangevoerd dat de aangeefster tijdens het dichtduwen van de deur de verdachte naar de keel heeft gegrepen, is deze lezing niet geloofwaardig, gelet op de verklaring van de verdachte bij de politie van 26 december 2007 te 20:25 uur en de verklaring van de aangeefster [slachtoffer] bij de politie d.d. 27 december 2007, welke verklaring zij ter terechtzitting in hoger beroep onder ede heeft gehandhaafd. Mitsdien wordt het beroep op noodweer/noodweerexces verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte en het bewezenverklaarde feit uitsluit. De verdachte en het feit zijn dus strafbaar."
2.3.3. Bij de stukken bevinden zich de door het Hof genoemde verklaringen die de verdachte en de aangeefster [slachtoffer] bij de politie hebben afgelegd.
a. De verklaring van de verdachte houdt het volgende in:
"U vertelt mij dat ik niet tot antwoorden ben verplicht. Dit begrijp ik. Ik zal antwoord geven op uw vragen.
U vraagt mij waar ik mijn post van justitie en/of politie wil ontvangen.
Ik wil mijn post ontvangen aan [adres]. Dit is het woonadres van mijn ouders.
U vraagt mij of ik eerder met justitie en/of politie in aanraking ben gekomen.
Nee, nog nooit.
U vraagt mij om wat te vertellen over mijn persoonlijke omstandigheden.
Ik ben vader van drie kinderen. Ik heb twee zonen en een dochter. Ik ben gescheiden en heb geen eigen woning. Ik ben ruim drie jaar gescheiden na een huwelijk van ongeveer 8 a 9 jaar. Ik was getrouwd met met [slachtoffer]. Ik zal haar in mijn verdere verklaring [slachtoffer] noemen.
Ik heb geen inkomen, omdat ik geen werk heb. Ik heb wel een WAO-uitkering. Dit bedraagt ongeveer 700 euro per maand.
U vraagt mij wat er vandaag is gebeurd.
In het verleden kwam ik de kinderen halen en stond ik buiten. Zij probeerde altijd wel aan mij te vragen of ik binnen kwam. Als ik dan binnen kwam lokte ze mij uit en daagde ze me uit. Om dit te voorkomen ga ik steeds weg. De laatste tijd ben ik ook niet naar binnen gegaan.
Gisteren heb ik haar gebeld om te zeggen dat ik de kinderen tussen 16:00 uur en 17:00 uur kwam halen. Ik heb haar gevraagd dat ze de jongens de witte pakken moest aantrekken en mijn dochter haar prinsessenjurkje.
Vandaag ging ik de kinderen ophalen om bij mijn ouders 2e kerstdag te gaan vieren. Toen ik voor de deur stond ging de deur open en kwamen de kinderen naar buiten. Ik hield de deur voor ze open en hield een voet over de drempel tegen de deur. Kennelijk besefte [slachtoffer] niet dat de kinderen nog niet geheel buiten stonden omdat ze de deur dicht deed. Ik zat met mijn voet vast tussen de deur en de drempel. Ik wilde namelijk nog wat vragen aan [slachtoffer]. Ik vroeg haar waarom ze de kleding van de kinderen niet had aangetrokken. Ik bedoelde hiermee de witte pakken voor mijn zonen en het jurkje voor mijn dochter. Ik had namelijk deze kleding speciaal gekocht voor 2e kerstdag. Ze bleef de deur dicht duwen. Ik kreeg mijn voet niet weg en kreeg pijn aan mijn voet. Ze ging ook gillen waarvan de kinderen schrokken. Uit zelfverdediging en om ongelukken te voorkomen gaf ik [slachtoffer] een duw tegen haar schouder. Ik heb haar geen klap in het gezicht gegeven zoals zij beweert. Ik heb haar een duw gegeven waardoor ze uit balans kwam zodat ik mijn voet kon weghalen. Vervolgens viel ze mij aan en greep mij bij de keel. Ze krabte mij ook. Ik viel bijna achterover. Ik heb haar toen weg moeten duwen zodat er geen ongelukken konden gebeuren met de deur die ze aan het duwen was. Zij is toen naar binnen gegaan en heeft de politie gebeld. Ik ben toen naar de gang gelopen. Ik heb nog geroepen dat het niet leuk was om op zo een dag zo te reageren. Ik zag dat de kinderen in de kou stonden en ben met ze in de auto gestapt. Ik heb haar toen nog teruggebeld om te zeggen wat ik ervan vond. Toen nam de politie de telefoon over en vroeg mij om terug te komen. Dit heb ik ook gedaan. Ik werd toen aangehouden. Ik heb haar niet geslagen. Ik heb haar alleen een duw gegeven tegen haar schouder.
U vraagt mij of ik in het verleden, tijdens mijn huwelijk, mijn ex-vrouw mishandeld.
Er waren ruzies en duwtjes, maar ik heb mijn ex-vrouw nooit mishandeld. We hebben elkaar wel geslagen. Dat is over en weer geweest. Bij twee incidenten is er politie aan te pas gekomen. Dit was omdat ze alles overtrok. De laatste keer was tijdens de scheiding. Ik heb nooit haar geslagen, ik heb me alleen maar verdedigd als zij mij sloeg. Een man is sterker als een vrouw en om dan je kracht tegen een vrouw te gebruiken... dat kan je niet doen als man zijnde."
Ik ben niet bereid de schade aan de benadeelde te vergoeden.
Ik ben financieel niet in staat de schade te vergoeden.
Nadat de verdachte zijn verklaring had doorgelezen, volhardde hij daarbij en ondertekende deze."
b. De verklaring van [slachtoffer] houdt het volgende in:
"Tussen woensdag 26 december 2007 te 16.28 uur en woensdag 26 december 2007 te 17.45 uur werd op de [a-straat 1], [plaats], het in de aanhef vermelde feit gepleegd.
Ik ben sinds 2005 gescheiden van mijn ex-man genaamd [verdachte]. Ik zal hem in mijn verdere verklaring [verdachte] noemen. Uit deze relatie zijn drie kinderen voortgekomen. Tijdens mijn huwelijk die 8 jaar heeft geduurd heeft hij mij meerdere malen mishandeld. Ik heb een beschadigde zenuw in mijn nek. Ik ben meerdere malen bewusteloos geslagen. Ik heb gekneusde ribben gehad. Toen ik zwanger was van de jongste heeft hij me dusdanig in elkaar geslagen dat ik een geneusde heup had. Er zijn toen ook echo's genomen van mijn buik omdat ze bang waren dat er iets met de baby was. Hij heeft ook een aantal kiezen eruit geslagen. Ik heb toen nooit aangifte gedaan van de mishandelingen. Ik heb het wel gemeld bij de politie. Mijn huisarts heeft wel een dossier bijgehouden. U krijgt van mij de toestemming om mijn medische gegevens bij mijn huisarts Ik ben al die tijd ook bij het RIAGG geweest voor behandelingen.
Sinds de scheiding wordt ik regelmatig door hem lastig gevallen. Ik heb die keren dat dit voorkwam ook de politie gebeld. Ik heb een gedeelde voogdij over de kinderen. Dit is geregeld in een overeenkomst. Alles gaat in principe prima. We bespreken veel dingen samen die de kinderen aangaan. Ik woon samen met mijn kinderen in en flat aan de [a-straat 1] te [plaats]. De toegang tot de flat gaat via een gedeelde portiekdeur. Deze deur kan je middels een knop vanuit mijn woning openen.
Op woensdag 26/12/2007, omstreeks 16:00 uur, zou [verdachte] de kinderen komen ophalen. De kinderen zouden tweede kerstdag bij de familie van mijn ex-man gaan vieren. Toen hij de kinderen kwam halen was het inmiddels al 16:30 uur en belde hij aan de deur. Ik nam afscheid van de kinderen en liep naar de deur. Ik liet ze een (1) voor een (1) naar buiten. Ik zag dat hij plotseling voor de deur stond. Kennelijk had mijn zoon [betrokkene 1] de gezamelijke deur geopend zodat hij binnen is gekomen.
Nadat de kinderen buiten waren wilde ik de deur sluiten. Ik kon de deur niet sluiten omdat [verdachte] zijn voet tussen de deur had gezet. Ik hoorde dat hij zei: "Waarom heeft hij zijn pak niet aan?" Hij wees naar mijn oudste zoon [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] heeft een wit kostuum van zijn vader gekregen afgelopen zomer.
Ik heb gisteren nog kontakt met [verdachte] gehad en hij had mij niet gezegd dat hij wilde dat [betrokkene 1] het witte kostuum aan zou doen. Ik wist dus van niets. Ik heb de keuze gelaten bij de kinderen wat ze wilden dragen. Ze waren netjes gekleed voor tweede kerstdag.
Ik zei tegen [verdachte] dat ik het niet wist. Ik vertelde hem dit ook. Ik hoorde dat hij zei: "Waar ben je met je hoofd? Ik heb je het toch al een keer gezegd, heb je het niet gehoord ofzo?" Of woorden van gelijke strekking. Hij was boos en zei heel veel dingen. Ik legde hem uit dat ze gingen spelen met hun neefjes en nichtjes. Dat het zonde zou zijn om [betrokkene 1] een wit pak aan te laten trekken. Het maakte voor mij ook niet uit. Ik had het pak nog gepakt en tegen [verdachte] gezegd dat hij het kon meenemen. Hij bleef maar door gaan met schelden. Ik zei tegen hem: "Doe niet zo onbeschoft."
Ik zag en voelde dat hij de deur met kracht en veel snelheid open duwde terwijl ik er nog achter stond. Hierbij kwam de voordeur tegen mijn linker jukbeen aan. Ik heb hier pijn en heb last van mijn kaak. Ik kwam namelijk tussen de voordeur en de badkamerdeur terecht met mijn hoofd. Ik heb ook last van mijn rechterhand. Deze kwam klem te zitten tussen de deurkrukken van de voordeur en de badkamerdeur. Mijn bril was van mijn gezicht geslagen door de deur en hing nog aan een (1) oor. Vervolgens probeerde hij binnen te komen. Ik probeerde hem weg te duwen. Ik kreeg hem de deur niet uit. Ik zag dat hij zijn hand ophief en mij een klap gaf met mijn rechter hand. Dit deed hij met een vlakke hand. Ik voelde pijn aan de rechterzijde van mij gezicht.
Ik zei tegen hem dat hij de deur uit moest. Hij daagde mij uit en zei: "Ik ga er niet uit het is mijn huis." Ik zei tegen hem dat ik de politie ging bellen. Hij zei: "Bel ze maar, ga ze maar bellen dan, dat zullen we wel zien. Ik blijf wel." Ik ben toen naar de slaapkamer gegaan en heb de telefoon gepakt. [Verdachte] liep mee. Ik heb toen de politie gebeld. [Verdachte] stond naast mij en luisterde mee. Ik wilde hem niet in huis hebben en heb na lang aandringen hem zover gekregen dat hij de woning verliet. Hij is toen samen met de kinderen naar de auto gelopen. Ik heb toen de politie gebeld en hen verteld dat hij de woning uit was.
Toen de politie arriveerde was hij inmiddels weggereden met de kinderen. [Verdachte] belde mij op mijn mobiel en de politie heeft hem gevraagd terug te komen. Hij is nadat hij terugkwam aangehouden door de politie.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Terwee gegevens
Schadeverhaal op verdachte: Ja
Verzekerd: Ja bij Zilveren Kruis Nv
Bericht afdoening: Ja
Wenst slachtofferhulp: Nee
Bezw. doorgeven personalia: Ja
Voegen terzitting: Ja
Medewerker slachtofferzorg: [betrokkene 2]"
Nadat ik, [betrokkene 3], de verklaring van de aangeefster had voorgelezen, volhardde zij daarbij, waarna wij ondertekenden."
2.4. Voor zover het middel klaagt dat 's Hofs motivering niet voldoet aan het in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv gegeven motiveringsvoorschrift ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, miskent het dat het hier een verweer betreft waarop ingevolge art. 358, derde lid, Sv bepaaldelijk moet worden beslist. Voor die beslissing geldt het motiveringsvoorschrift van de eerste volzin van eerstgenoemde bepaling (vgl. HR 29 april 2008, LJN BB8977,NJ 2009/130, rov. 6.3). In zoverre faalt het middel.
2.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de stelling van de verdachte dat de aangeefster hem tijdens het dichtduwen van de deur naar de keel heeft gegrepen - gelet op de verklaringen van de verdachte en de aangeefster bij de politie - niet geloofwaardig is. Voor zover het middel strekt ten betoge dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd aangezien het Hof ten onrechte slechts heeft verwezen "naar voornoemde verklaringen (...) als geheel en niet naar een specifiek concreet gedeelte van voornoemde verklaringen", faalt het eveneens omdat de aan deze stelling ten grondslag liggende opvatting in haar algemeenheid geen steun vindt in het recht. 's Hofs oordeel is toereikend gemotiveerd en is, gelet op de hiervoor onder 2.3.3 weergegeven inhoud van de door het Hof genoemde verklaringen, niet onbegrijpelijk.
2.6. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 januari 2012.
Conclusie 01‑11‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 19 januari 2010 verdachte ter zake van ‘mishandeling’ veroordeeld tot een geldboete van 250 euro.
2.
Mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat te Rotterdam, heeft beroep in cassatie ingesteld en heeft een schriftuur ingediend, houdende één middel van cassatie.
3.1
Ik lees het middel, in samenhang met de toelichting daarop, aldus dat het klaagt dat het hof in strijd met art. 358, derde lid, Sv juncto art. 359, tweede lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv onvoldoende gemotiveerd het door de verdediging gedane beroep op noodweer(exces) heeft verworpen.
3.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 5 januari 2010 houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘(…)
De raadsman toont aan het hof kleurenfoto's, genomen van de verdachte, om de stelling van de verdachte te onderbouwen dat hij bij zijn keel is vastgepakt door aangeefster. Op de vraag van de voorzitter waaruit blijkt op welk tijdstip de foto's genomen zijn antwoordt de raadsman dat zijn cliënt hem heeft medegedeeld dat de foto's zijn gemaakt op 26 december 2007 na het tijdstip van de hem verweten gedragingen.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij voert daartoe — zakelijk weergegeven — het navolgende aan:
‘(…)
Subsidiair ben ik van mening dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe voer ik het volgende aan. Doordat aangeefster met kracht tegen de deur duwde, kwam de voet van de verdachte klem te zitten tussen de deur. Vervolgens pakte aangeefster de verdachte bij zijn keel. Om zich hiertegen te verweren gaf de verdachte een duw tegen de deur.
(…)’’
3.3
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 26 december 2007 te Rotterdam opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft mishandeld door
- —
met kracht een deur tegen haar aan te duwen en
- —
met zijn hand een klap in het gezicht te geven, waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.’
3.4
Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen tot het bewijs gebezigd:
- 1.
Het proces-verbaal van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007433720-1, d.d. 26 december 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
‘als de op genoemde datum tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer], die aangifte deed:
‘Op 26 december 2007 te Rotterdam had mijn ex-man, genaamd [verdachte], zijn voet tussen de deur gezet, zodat ik de deur niet kon sluiten. lk zag dat hij de deur met kracht open duwde, terwijl ik er nog achter stond. Hierbij kwam de voordeur tegen mijn linker jukbeen aan. lk heb hier pijn en heb ook last van mijn kaak, omdat ik met mijn hoofd tussen de voordeur en de badkamerdeur terecht kwam. Ik heb ook last van mijn rechterhand. Deze kwam klem te zitten tussen de deurkrukken van de voordeur en de badkamerdeur. Ik zag dat hij zijn hand ophief en mij een klap gaf met zijn vlakke hand. lk voelde pijn aan de rechterzijde van mijn gezicht.’’
- 2.
De verklaring van de getuige [slachtoffer].
Deze getuige heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2010 verklaard —zakelijk weergegeven—:
‘lk heb bij de politie op 26 december 2007 naar waarheid verklaard over hetgeen mijn ex-echtgenoot [verdachte] mij op die datum heeft aangedaan. Als gevolg hiervan heb ik nog steeds een beschadiging aan mijn hand. Ik heb bij de huisarts een spalk aan mijn rechterhand gekregen.’
- 3.
Het proces-verbaal van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007433720-9, d.d. 27 december 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
‘als de op genoemde datum tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de verdachte:
‘Ik heb tegen de deur geduwd.’’
- 4.
Het proces-verbaal van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007433720-4, d.d. 26 december 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven —:
‘als relaas van deze opsporingsambtenaren:
‘Op 26 december 2007 omstreeks 16:30 uur werden wij, verbalisanten, verzocht naar de [a-straat 1] te [plaats] te gaan, waar de meldster onenigheid zou hebben met haar ex-man. Ter plaatse werden wij aangesproken door de meldster, [slachtoffer]. Zij verklaarde dat zij zojuist onenigheid had gehad met haar ex-man. Wij zagen dat op de linker wang van [slachtoffer] een rode striem zichtbaar was.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat haar wang enigszins opgezwollen was.’’
- 5.
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 11 januari 2008, opgemaakt en ondertekend door de forensisch arts J.R. van Leeuwen. Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
‘Volgens informatie huisarts:
‘Bevindingen op 27 december 2007: verdenking op breuk van botje in de handwortel, op röntgenfoto's werd geen breuk gezien, maar vanwege de verdenking werd een spalk aangelegd en voor twee weken later een controle afgesproken. Genezingsduur: minimaal 2 weken.’’
3.5
Het hof heeft het door de verdediging gevoerde verweer inhoudende dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces als volgt samengevat en verworpen:
‘Beslissing op door de verdediging gevoerd verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Doordat aangeefster met kracht tegen de deur duwde, kwam de voet van de verdachte klem te zitten tussen de deur. Vervolgens pakte aangeefster de verdachte bij zijn keel. Om zich hiertegen te verweren gaf de verdachte een duw tegen de deur.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan worden afgeleid dat de verdachte zijn voet tussen de deur van de woning van de aangeefster heeft gezet, toen de aangeefster tegen de deur heeft geduwd om deze dicht te doen. Naar het oordeel van het hof kan dit handelen van aangeefster niet worden aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. En voor zover namens de verdachte is aangevoerd dat de aangeefster tijdens het dichtduwen van de deur de verdachte naar de keel heeft gegrepen, is deze lezing niet geloofwaardig, gelet op de verklaring van de verdachte bij de politie van 26 december 2007 te 20:25 uur en de verklaring van de aangeefster [slachtoffer] bij de politie d.d. 27 december 2007, welke verklaring zij ter terechtzitting in hoger beroep onder ede heeft gehandhaafd.1. Mitsdien wordt het beroep op noodweer/noodweerexces verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte en het bewezenverklaarde feit uitsluit. De verdachte en het feit zijn dus strafbaar.’
3.6
Het beroep op noodweer(exces) is een verweer waarop de rechter ingevolge art. 358, derde lid, Sv juncto art. 359, tweede lid, eerste volzin, Sv in verbinding met art. 415 Sv gemotiveerd moet beslissen.2. Het oordeel over dat verweer kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst.
3.7
Ter terechtzitting van het hof van 5 januari 2010 heeft de raadsman van verdachte het verweer gevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer(exces). Hiertoe heeft de raadsman van verdachte in hoger beroep aangevoerd dat, doordat aangeefster met kracht tegen de deur duwde, de voet van verdachte klem kwam te zitten tussen de deur en dat aangeefster hem vervolgens bij zijn keel heeft vastgepakt. Om zich hiertegen te verweren heeft verdachte een duw tegen de deur gegeven.
Het hof heeft het beroep op noodweer(exces) verworpen en heeft daartoe onder meer overwogen dat de lezing van verdachte dat aangeefster hem bij zijn keel heeft gepakt niet geloofwaardig is en heeft daarbij verwezen naar een tweetal verklaringen welke door de verdachte en aangeefster bij de politie zijn afgelegd.
3.8
Voor zover de steller van het middel heeft aangevoerd dat 's hofs verwerping van het beroep op noodweer(exces) in het ongewisse laat of het hof de feiten en omstandigheden die de raadsman in hoger beroep aan het gevoerde verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk heeft geacht, dan wel dat naar het oordeel van het hof die feiten en omstandigheden een beroep op noodweer(exces) niet rechtvaardigen, merk ik het volgende op. Het hof heeft overwogen dat het de lezing van verdachte inhoudende dat aangeefster tijdens het dichtduwen van de deur verdachte naar de keel heeft gegrepen niet geloofwaardig acht. Hieruit volgt ondubbelzinnig dat het hof de feiten en omstandigheden die de raadsman in hoger beroep aan het gevoerde verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk heeft geacht. In zoverre mist het middel dan ook feitelijke grondslag.
3.9
In de toelichting op het middel wordt er voorts over geklaagd dat het hof ter onderbouwing van zijn oordeel dat het de lezing van verdachte, inhoudende dat de aangeefster tijdens het dichtduwen van de deur verdachte naar de keel heeft gegrepen, niet geloofwaardig acht, heeft verwezen naar de gehele verklaringen van de verdachte bij de politie van 26 december 2007 te 20.25 uur en van de aangeefster bij de politie van, ik (AM) lees, 26 december 2007 en niet naar specifieke onderdelen daarvan. Uiterst welwillend gelezen heeft het middel de strekking te betogen dat in de gehele verklaring die verdachte op 26 december 2007 heeft afgelegd geen onderdeel te vinden is waaruit is af te leiden dat de verdachte niet bij zijn keel is gegrepen.
Mijns inziens heeft het hof zich niet, anders dan — gelet op de inhoud — heeft te gelden voor voornoemde verklaring van aangeefster3., met deze argumentatie kunnen beroepen op voornoemde verklaring van de verdachte. De verklaring van de verdachte waarnaar het hof verwijst, houdt, kort gezegd, in dat de voet van verdachte klem is komen te zitten, doordat aangeefster de deur dicht deed. Verdachte heeft aangeefster een duw tegen haar schouder gegeven, waardoor zij uit balans is geraakt en verdachte zijn voet heeft kunnen weghalen. Vervolgens heeft aangeefster verdachte bij zijn keel gegrepen, waarop verdachte aangeefster heeft weggeduwd. Deze verklaring ondersteunt de lezing van de verdachte dat de aangeefster tijdens het dichtduwen van de deur de verdachte naar de keel heeft gegrepen en aldus is het onbegrijpelijk dat het hof naar deze verklaring (in zijn geheel) heeft verwezen ter onderbouwing van zijn oordeel dat het de lezing van verdachte niet geloofwaardig acht.
In zoverre slaagt het middel dan ook.
4.
Het voorgestelde middel slaagt. Gronden waarop uw Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑11‑2011
De steller van het middel beroept zich op artikel 359, tweede lid, Sv en stelt dat het hof geen recht heeft gedaan aan het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. Aldus wordt er aan voorbij gezien dat een beroep op een strafuitsluitingsgrond niet wordt beheerst door het tweede lid van artikel 359 Sv, maar door het derde lid van artikel 358 Sv. Zie bijvoorbeeld HR 20 februari 2007, LJN AZ5717.
Het hof heeft deze verklaring overigens gedeeltelijk tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 1)