Zie ook bewijsmiddel 1 voor een schematisch overzicht.
HR, 21-01-2020, nr. 18/04621
ECLI:NL:HR:2020:86
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-01-2020
- Zaaknummer
18/04621
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:86, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑01‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1404
ECLI:NL:PHR:2019:1404, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑11‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:86
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen witwassen (art. 420bis.1.a en 420bis.1.b Sr) en medeplegen van valsheid in geschrift (art. 225.1 Sr) en medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift (art. 225.2 Sr). Criminele organisatie heeft uit oplichting van banken verkregen geldbedragen witgewassen door deze weg te sluizen naar verschillende rekeningen in binnen- en buitenland, geldbedragen contant op te nemen, daarvan goudstaven te kopen en door achteraf valselijk papieren op te maken. Bewezenverklaarde witwassen – i.h.b. dat de gelden uit misdrijf verkregen zijn – toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/03173, 18/03438, 18/03440, 18/03465, 18/04210, 18/04618, 18/04619, 18/04620 en 19/00047.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/04621
Datum 21 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juli 2018, nummer 23/001482-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.A. Krikke, advocaat te Baarn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2020.
Conclusie 26‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen witwassen (art. 420bis.1.a en 420bis.1.b Sr) en medeplegen van valsheid in geschrift (art. 225.1 Sr) en medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift (art. 225.2 Sr). Criminele organisatie heeft uit oplichting van banken verkregen geldbedragen witgewassen door deze weg te sluizen naar verschillende rekeningen in binnen- en buitenland, geldbedragen contant op te nemen, daarvan goudstaven te kopen en door achteraf valselijk papieren op te maken. Bewezenverklaarde witwassen – i.h.b. dat de gelden uit misdrijf verkregen zijn – toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/03173, 18/03438, 18/03440, 18/03465, 18/04210, 18/04618, 18/04619, 18/04620 en 19/00047.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/04621
Zitting 26 november 2019
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 18 juli 2018 door het gerechtshof Amsterdam wegens onder 1 “medeplegen van witwassen” en onder 2 “medeplegen van valsheid in schrift en medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/03173 ( [medeverdachte 1] ), 18/03438 ( [medeverdachte 2] ), 18/03440 ( [medeverdachte 3] ) 18/03465 ( [medeverdachte 4] ), 18/04210 ( [medeverdachte 5] ), 18/04618 ( [medeverdachte 6] ), 18/04619 ( [medeverdachte 7] ), 18/04620 ( [medeverdachte 8] ) en 19/00047 ( [medeverdachte 10] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het gaat in deze zaak en de samenhangende zaken kort gezegd om de volgende feiten en omstandigheden. Vastgesteld is dat sprake was van een criminele organisatie die uit oplichting verkregen geldbedragen wit waste door deze weg te sluizen via verschillende rekeningen in het binnen- en buitenland en vervolgens contant op te nemen, door daarmee goudstaven te kopen en door achteraf valselijk papieren waarheden te construeren om de gelden een legale herkomst te doen geven. De constructie ziet er volgens de bewijsvoering van het hof als volgt uit.1.
Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft in een tijdsbestek van achttien maanden meerdere malen de Rabobank en de ABN AMRO bank opgelicht. Door het misbruiken van een ‘bug’ in de systemen van de banken wist hij telkens de banken ertoe te bewegen tijdelijk zeer grote geldbedragen, in totaal ruim € 44.000.0002., beschikbaar te stellen op bankrekeningen waarover hij feitelijk beschikte, waarna hij in een zeer kort tijdbestek deze bedragen (of delen daarvan) overboekte naar rekeningen van andere personen of bedrijven (katvangers). Van deze rekeningen werden onder meer grote geldbedragen contant opgenomen en afgedragen aan de verdachten.
Op 19 maart 2010 heeft de medeverdachte [medeverdachte 7] wederom de ABN-AMRO bank opgelicht en een deel van het daarmee verkregen geldbedrag van in totaal € 5.279.000,- overgemaakt naar twee bankrekeningen in Hongarije die op naam stonden van twee Hongaarse BV’s, waarvan medeverdachte [medeverdachte 10] de directeur enig aandeelhouder was. Op 22 maart 2010 werd medeverdachte [medeverdachte 10] aangehouden ter zake van een andere zaak, waardoor hij niet meer in staat was over deze gelden te beschikken. Medeverdachte [medeverdachte 3] is vervolgens samen met medeverdachte [medeverdachte 4] naar het huis van ene [betrokkene 1] gegaan, die de bankpassen en inloggegevens voor het internetbankieren van de rekeningen van de twee Hongaarse BV’s in beheer had. Met behulp van deze [betrokkene 1] zijn vervolgens verschillende overschrijvingen gedaan, onder meer een bedrag van € 100.000 naar [betrokkene 1] , € 175.000 naar medeverdachte [medeverdachte 1] , € 1.950.000 naar ene [betrokkene 6] , € 1.260.000 naar [A] BV en € 352.000 naar de verdachte.
In de onderhavige zaak is vastgesteld dat de verdachte voor een deel van dit geld (€ 280.000) een bestelling bij zijn bank heeft gedaan om het contant op te nemen. Als dekmantel voor deze overboeking is een valse verkoopovereenkomst opgemaakt van een restaurant dat de verdachte aan de Hongaarse BV zou hebben verkocht.
1.4.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. K.A. Krikke, advocaat te Baarn, heeft één middel van cassatie voorgesteld, dat zich richt tegen het bewezen verklaarde (medeplegen van) witwassen.
2. Het middel
2.1.
Het middel houdt in dat de verdachte ten onrechte is veroordeeld voor witwassen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 16 april 2010 tot en met 31 mei 2010, te Soest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader van geldbedragen, te weten
- een geldbedrag van in totaal EUR 352.000,00, zijnde het totale geldbedrag dat op of omstreeks
16 april 2010 in twee delen van elk EUR 176.000,00 is ontvangen op de bankrekeningen ten name van verdachte en
- -
een geldbedrag van in totaal EUR 280.000,00, zijnde het deel van het bovengenoemde geldbedrag ad EUR 352.000,00 dat hij, verdachte, - in twee delen van elk EUR 140.000,00 - contant heeft opgenomen en vervolgens vermeerderd met een bedrag van EUR 1.600,00 (dus totaal
- -
EUR 281.600,00) heeft overgedragen aan een mededader en
- -
een geldbedrag van in totaal EUR 70.400,00, zijnde het deel van het bovengenoemde geldbedrag ad EUR 352.000,00 dat resteerde na de overdracht van het bovengenoemde bedrag ad EUR 281.600,00,
- -
(te weten ongeveer 20 procent van EUR 352.000,00) en zijnde het geldbedrag dat verdachte heeft aangewend ten behoeve van overboekingen en schuldaflossingen aan anderen,
- -
de werkelijke aard en de herkomst verhuld, en voorhanden gehad en (gedeeltelijk) overgedragen en (gedeeltelijk) omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten, dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf”
2.3.
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverweging:
“Bewijsoverweging
Algemeen
Naar aanleiding van frauduleuze overboekingen via een beleggingsrekening bij de ABN Amro-bank werd een onderzoek gestart in mei 2010. Uit dit onderzoek bleek dat een deel van het weggenomen geld was overgemaakt naar de rekening van [B] KFT (hierna: [B] ). Na verloop van tijd werd [verdachte] als verdachte aangemerkt, nadat was gebleken dat op 16 april 2010 tweemaal € 176.000,- van [B] was overgemaakt naar twee verschillende rekeningen van [verdachte] .
[verdachte] verklaarde hierover dat deze geldbedragen, van in totaal € 352.000,- zijn overgemaakt in verband met de verkoop van zijn tapasrestaurant [E] aan [B] . Bij de aankoop zou de medeverdachte [betrokkene 7] zijn opgetreden als gemachtigde van [B] .
Volgens [verdachte] werd de verkoopovereenkomst enkele dagen na het storten van de geldbedragen per brief herroepen, waarna [verdachte] de koopsom minus het in het contract opgenomen boetebeding (te weten 20% van de koopsom) contant zou hebben terugbetaald aan [betrokkene 7] .
Bij een doorzoeking bij [verdachte] werd een verkoopovereenkomst van het restaurant [E] aangetroffen, die was ondertekend door [verdachte] en [betrokkene 7] . Tevens werd een kwitantie van € 281.600,- (€ 352.000,- minus 20%) met opschrift ‘ [verdachte] inzake [E] Restaurant teruggave inzake [B] KFT’ aangetroffen. Daarnaast werden drie brieven met respectievelijk de data 18, 23 en 28 april 2010 van [betrokkene 7] aan [verdachte] gevonden, die betrekking hadden op de herroeping van de genoemde koopovereenkomst en het terugbetalen van € 281.600,-.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen waarbij en waartoe deze verkoopovereenkomst (en alle andere documenten die hierop betrekking hebben) pas achteraf zijn opgesteld om het criminele geld een legale herkomst te geven.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De door [verdachte] ondertekende verkoopovereenkomst was gedateerd ‘26 maart 2010-05-10’. Zoals door de politie is gerelateerd, volgt hieruit dat de overeenkomst niet op 26 maart 2010 is afgedrukt, maar op 10 mei 2010, dit gelet op de werking van het tekstverwerkingsprogramma Word dat een jaartal - indien daarna op enter wordt gedrukt - aanvult met dag en maand waarmee de datum van verwerken wordt weergegeven. Uit onderzoek van de politie aan de computer van [betrokkene 7] , zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, blijkt naar het oordeel van het hof tevens dat de verkoopovereenkomst en voornoemde brieven niet zijn aangemaakt op de daarop vermelde data. Deze documenten zijn pas aangemaakt op 9 en 10 mei 2010. Derhalve staat vast dat de verkoopovereenkomst en alle voornoemde brieven zijn geantedateerd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de tenlastegelegde documenten, te weten de brieven en het koopcontract, niet door [verdachte] zijn opgesteld, maar door [betrokkene 7] . Voorts stelt de raadsman dat [verdachte] niet verweten kan worden dat hij gebruik heeft gemaakt van de valse/vervalste documenten, aangezien hij niet op de hoogte was van het valse karakter. Tot slot stelt de raadsman dat is onderzocht of de instellingen van de computer ten tijde van het onderzoek juist waren ingesteld, maar dat niet is onderzocht of de instellingen ten tijde van het tenlastegelegde feit goed stonden ingesteld.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
Ten aanzien van het opstellen van de documenten - waarvan het hof hiervoor heeft vastgesteld dat ze geantedateerd en daarmee valselijk opgemaakt zijn - overweegt het hof dat het koopcontract weliswaar is opgesteld door [betrokkene 7] , echter [verdachte] heeft het koopcontract voorzien van zijn handtekening ter bevestiging van de juistheid van de daarin gedane opgave zulks met het oogmerk het koopcontract als echt en onvervalst te gebruiken. Dit ondertekenen vond plaats op een moment dat - gelet op de computergegevens in elk geval na 10 mei 2010 - [verdachte] de aan hem uitbetaalde geldbedragen reeds grotendeels contant had terugbetaald. [verdachte] heeft derhalve meegewerkt aan het valselijk opmaken van de overeenkomst en het achteraf construeren van een papieren werkelijkheid. Daarmee staat vast dat [verdachte] wetenschap had van - en dus opzet had op - het valselijk opmaken van de in de tenlastelegging onder 2 genoemde document.
Ten aanzien van de blote stelling van de raadsman dat de data- en tijdsinstellingen van de computer van [betrokkene 7] mogelijk niet goed stonden ten tijde van het plegen van het feit, overweegt het hof dat dit verweer wordt verworpen onder verwijzing naar het proces-verbaal met nummer AH0037, zoals opgenomen in de bewijsmiddelen (bewijsmiddel nr. 5), waaruit blijkt dat voorafgaand aan het digitale onderzoek is vastgesteld dat de datum en tijd van de computer correct waren ingesteld en het dossier overigens geen enkele aanwijzing bevat dat de computer van [betrokkene 7] eerder niet de juiste tijd heeft aangegeven. Daarnaast blijkt uit AH0037 (p. 300697) dat het autoherstelbestand waarin zowel de verkoopovereenkomst AH0037-Q08 als de herroepingsbrieven zijn opgenomen, dat de overeenkomst en de brieven (vrijwel) gelijktijdig zijn aangemaakt, aangezien het autoherstelbestand op 10 mei 2010 is aangemaakt en voor het laatst beschreven is op 12 mei 2010, een periode van twee dagen. Dat past niet bij de verklaring van [verdachte] dat hij in maart de verkoopovereenkomst heeft gekregen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat [verdachte] zich niet schuldig heeft gemaakt aan witwassen, omdat hij niet wist dat het geldbedrag afkomstig was van de fraude bij de ABN Amro bank. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de door [verdachte] verrichte handelingen passen binnen de normale gedragingen van [verdachte] en deze - kortgezegd - derhalve geen vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Uit de overwegingen ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde blijkt dat [verdachte] opzettelijk heeft meegewerkt aan het valselijk opmaken van een document dat betrekking heeft op de verkoop van het restaurant. Het is nooit de bedoeling van [verdachte] geweest zijn restaurant te verkopen. Evenmin is het de bedoeling geweest van [betrokkene 7] of van [B] het restaurant te kopen. Bovendien wist de boekhouder van [verdachte] wist niet van een verkoop van het restaurant en bestelde [verdachte] dezelfde dag dat het geld werd overgemaakt naar zijn rekeningen vrijwel exact het terug te betalen (namelijk € 280.000,-) kennelijk met de bedoeling dit enkele dagen later contant op te kunnen nemen en weer contant terug te kunnen betalen. [verdachte] heeft - desgevraagd, ter zitting van het hof - geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor het opnemen van zo’n groot bedrag in contanten, waarom hij dit al bestelde op het moment van ontvangst op zijn rekeningen, en waarom hij er niet voor heeft gekozen het ontvangen bedrag (eenvoudigweg) terug te boeken in plaats van te kiezen voor een meer risicovolle opname en vervoer van een substantieel contant geldbedrag. Het hof gaat er dan ook vanuit dat [verdachte] aan deze transactie meewerkte, omdat hij daarmee 20% van het gestorte bedrag mocht houden als beloning. Het hof concludeert derhalve dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] wist dat de gehele constructie diende om de criminele herkomst van het geld te verhullen, als ten laste gelegd onder 1.”
2.4.
Het middel valt uiteen in twee deelklachten. De eerste houdt in dat het de steller van het middel op is gevallen dat het arrest van het hof en de stukken die hij van de Hoge Raad mocht ontvangen, geen bewijsmiddelenoverzicht bevatten. Kennelijk heeft de steller van het middel de aanvulling op het verkort arrest over het hoofd gezien, zodat deze klacht feitelijke grondslag mist.
2.5.
Het middel faalt in zoverre.
2.6.
De tweede deelklacht komt op tegen het oordeel van het hof dat hier sprake was van uit misdrijf verkregen gelden. Gesteld wordt dat uit het arrest niet volgt dat de gelden zijn verkregen door oplichting, omdat geen listige handelingen of kunstgrepen zijn ingezet en evenmin iemand daardoor is bewogen tot afgifte van een geldbedrag.
2.7.
De steller van het middel miskent hiermee dat het hof niet heeft overwogen dat het geld afkomstig is van de oplichting van de ABN AMRO bank en dat de verdachte hiervan af wist. Het gaat om een bewezenverklaring van witwassen als bedoeld in art. 420bis lid 1 aanhef en onder a en b Sr, namelijk het verhullen van de werkelijk aard en herkomst van een groot geldbedrag en het voorhanden hebben en het omzetten en overdragen daarvan, terwijl de verdachte weet dat deze onmiddellijk of middellijk is uit enig misdrijf. Voor de strafbaarheid hiervan is vereist dat de verdachte weet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, dat zijn gedragingen betrekking hebben op een uit misdrijf afkomstig goed. Vereist is niet dat wordt aangetoond dat de verdachte kennis had van het specifieke misdrijf.3.Het hof heeft weliswaar vastgesteld dat de voorwerpen door frauduleuze overboekingen zijn verkregen, maar heeft ten aanzien van het witwassen niet bewezen verklaard dat de verdachte van deze specifieke herkomst af wist. Dat hoefde het hof ook niet.
2.8.
Ook voor het overige is de motivering van het hof niet onbegrijpelijk. Uit de bewijsoverwegingen van het hof blijkt immers dat de vastgestelde feiten en omstandigheden waaronder de verdachte de geldbedragen voorhanden heeft gehad, een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Uit de omstandigheid dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven hiervoor, trekt het hof de gevolgtrekking dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de gehele constructie diende om de criminele herkomst van het geld te verhullen. Dat oordeel is voldoende gemotiveerd.
2.9.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Conclusie
3.1.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑11‑2019
Door ingrijpen van de banken is de schade “beperkt” gebleven tot een bedrag van ruim 3 miljoen euro.
HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2124, NJ 2007/278 en HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094, NJ 2006/473.