Hof Den Haag, 31-01-2023, nr. 2200216922
ECLI:NL:GHDHA:2023:136
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
31-01-2023
- Zaaknummer
2200216922
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2023:136, Uitspraak, Hof Den Haag, 31‑01‑2023; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Artikel 8, lid 5, WVW 1994. Rijden onder invloed van THC. Schuldigverklaring zonder straf of maatregel.
Rolnummer: 22-002169-22
Parketnummer: 96-275081-21
Datum uitspraak: 31 januari 2023
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van
€ 400,-, subsidiair acht dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 juni 2020 te Gorinchem een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 9,1 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd een voorwaardelijke geldboete van
€ 850,-, subsidiair zeventien dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op of omstreeks 11 juni 2020 te Gorinchem een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 9,1 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De verdachte heeft een aantal grieven naar voren gebracht tegen het bestreden vonnis, welke grieven in de kern genomen een herhaling vormen van hetgeen de verdachte in eerste aanleg ten verwere heeft aangevoerd.
Het voor de verdachte, naar eigen zeggen, belangrijkste verweer komt er op neer dat de grenswaarde genoemd in artikel 3, eerste lid, onder b, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer is gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd bij mensen die, anders dan de verdachte, geen tolerantie hebben voor THC. Nu de verdachte een gewende gebruiker is, zou een andere maatstaf moeten gelden, zo begrijpt het hof.
De politierechter heeft elk verweer van de verdachte, welke verweren verdachte, zoals hiervoor overwogen, in zijn grieven tegen het vonnis heeft herhaald, gemotiveerd verworpen. In hetgeen de verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding te komen tot een ander oordeel dan dat van de politierechter. Het hof overweegt – in lijn van hetgeen de politierechter heeft overwogen – ten aanzien van de naar voren gebrachte grieven/verweren als volgt.
1. Rechtmatigheid staandehouding
Het proces-verbaal van politie met proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer] vermeldt: "Ter controle op de
naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften hebben wij, verbalisanten, de bestuurder zijn voertuig doen stilhouden en een onderzoek
ingesteld.” In artikel 160 WVW zijn aan de in artikel
159 WVW genoemde opsporingsambtenaren verschillende bevoegdheden toegekend in het kader van toezicht op de naleving van de verkeersvoorschriften en daarmee het garanderen van verkeersveiligheid. Deze bevoegdheden betreffen onder andere het doen stilhouden
van een motorvoertuig (lid 3) en het verplichten van het verlenen van medewerking aan het doen van een voorlopig onderzoek aan speeksel (lid 5). Voor de toepassing van deze controlebevoegdheden is, anders dan door de verdachte in zijn grieven naar voren is gebracht, geen concrete verdenking van een strafbaar feit nodig. Iedere verkeersdeelnemer kan worden onderworpen aan een controle.
Dat in het antwoord op de Kamervragen over drugsgebruik in het verkeer d.d. 17 december 2021 (hierna: Kamervragen) staat dat dynamische controles - in beginsel - plaatsvinden naar aanleiding van gevaarlijk, overtredend of afwijkend rijgedrag, doet daar niet aan af.
Uit de Memorie van Toelichting bij de invoering van artikel 8 lid 5 WVW volgt bovendien dat de wetswijzing tot doel had om de aanpak van het rijden onder invloed van drugs op een effectieve en efficiënte wijze te verbeteren. Tegen die achtergrond lag het volgens de wetgever in de rede dat de politie mede zou gaan controleren op basis van de inschatting waar de kans op het aantreffen van bestuurders die onder invloed van drugs rijden het grootst zou zijn. Dat kan - volgens de wetgever - bijv. zijn op bepaalde routes waarvan bekend is dat daar veel drugsgebruikers rijden. De weg van of naar een coffeeshop zou naar het oordeel van het hof zo’n route kunnen zijn.
Dat de verdachte is stilgehouden terwijl er aan zijn rijstijl niets mankeerde, leidt niet tot de constatering dat er sprake is van enige onrechtmatigheid ter zake van de uitoefening van genoemde bevoegdheden.
Het hof ziet geen aanleiding om de werkwijze van de politie in dit geval als onrechtmatig aan te merken.
Het verweer wordt verworpen.
2. Het proces-verbaal van de politie is onvolledig
De verdachte heeft betoogd dat de politie in strijd met het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, ten onrechte niet heeft geverbaliseerd dat de speekseltest ook positief scoorde op methamfetamine. Dat was hem namelijk wel medegedeeld. Voorts hebben de verbalisanten nagelaten te verbaliseren dat zij de verdachte vanaf de coffeeshop hebben gevolgd.
Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het opsporingsambtenaren vrijstaat vermelding in het proces-verbaal van hetgeen door hem tot opsporing is verricht of bevonden achterwege
te laten indien het redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enig door de rechter te nemen beslissing.
Gelet op hetgeen bij punt 1 is overwogen en gelet op de aard van de verdenking is het hof van oordeel dat de verbalisanten de door de verdachte beschreven gebeurtenissen achterwege konden laten.
Daarbij overweegt het hof voorts dat de verdachte door het achterwege laten van de gestelde gebeurtenissen in onderhavige strafzaak naar het oordeel van het hof niet in zijn (strafvorderlijke) belangen is geschaad.
Het verweer wordt verworpen.
3. Vragen aan politie en Openbaar Ministerie niet beantwoord
Het hof kan geen oordeel vellen over de communicatie tussen de verdachte en de politie en/of het openbaar ministerie. Het hof heeft te oordelen over de vraag of sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Het hof is met de politierechter van oordeel dat zulks het geval is. In dat verband overweegt het hof dat in eerste aanleg de strafzaak van de verdachte uitvoerig is behandeld en de behandeling van de zaak is aangehouden om meer informatie met betrekking tot de uitvoering van het bloedonderzoek te verkrijgen. Die verkregen informatie is aan het dossier toegevoegd.
4. Artikel 8, vijfde lid, wegenverkeerswet is praktisch onuitvoerbaar dan wel onwerkbaar
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat dit zijn belangrijkste bezwaar is: De regelgeving is voor gewende gebruikers zoals hij, onwerkbaar en praktisch onuitvoerbaar. Dit onderdeel heeft de verdachte nader onderbouwd onder punt 6 van zijn grieven. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hierna, onder punt 6, wordt overwogen.
5. Gebruik van cannabis is medicinaal
Sinds 1 juli 2017 zijn gebruikers van medicinale cannabis die deelnemen aan het verkeer strafbaar als de concentratie in het bloed boven de grenswaarden komt die zijn opgenomen in het Besluit. Het is echter juist dat medicinale gebruikers van cannabis volgens de gangbare werkwijze bij het Openbaar Ministerie over het algemeen niet worden vervolgd (zie ook: ECLI:NL:GHARL:2021:5977). Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat voor medicinaal gebruik
van drugs vereist is dat het gaat om op voorschrift van een arts via de apotheek verstrekte drugs. Omdat de verdachte, zoals hij zelf ook heeft erkend, niet aan die vereisten voldoet, is bij de verdachte geen sprake van medicinaal gebruik. Om die reden kan het verweer niet slagen.
Het verweer wordt verworpen.
6. Artikel 8, vijfde lid, WVW is onuitvoerbaar
De verdachte stelt dat de wet is gebaseerd op inmiddels achterhaalde en onvolledige wetenschap. Voorts voert hij aan dat het restproduct dat wordt gemeten bij zowel de speeksel- als de bloedtesten, een onbetrouwbare indicator zijn voor de mate van onder invloed zijn van THC.
Bij de beoordeling van dit verweer heeft het hof een aantal bronnen betrokken.
Wetgevingsgeschiedenis
Op 1 juli 2017 is lid 5 toegevoegd aan artikel 8 WVW. Dit artikellid voorziet in de strafbaarstelling van rijden onder invloed van bepaalde drugs - waaronder cannabis -
boven in het Besluit vastgestelde grenswaarden. In voorbereiding op deze nieuwe wetgeving is in januari 2010 een adviescommissie samengesteld, bestaande uit acht
deskundigen op het gebied van rijden onder invloed, met het doel de vraag te beantwoorden of het mogelijk is om grenswaarden voor drugs vast te stellen en zo ja, om
consensus te bereiken over een lijst met drugs en grenswaarden waarboven de rijvaardigheid negatief beïnvloed wordt.
Als geen grenswaarden zouden kunnen worden vastgesteld, zou de wetgever hebben gekozen voor een nullimiet, blijkt uit de Memorie van Toelichting.
De adviescommissie was het er in 2010 over eens dat risicogerelateerde grenswaarden op basis van de destijds geldende wetenschappelijke inzichten niet konden worden bepaald. Er was op dat moment onvoldoende wetenschappelijke kennis om te kunnen bepalen bij welke concentratie van een bepaalde drug het risico op een ongeval significant toeneemt. Wel heeft de adviescommissie op basis van wetenschappelijk onderzoek consensus bereikt over te stellen gedragsgerelateerde grenswaarden voor diverse drugs. Het gaat hier o.a. om cannabis. De gedragsgerelateerde grenswaarden zijn volgens de MvT zodanig vastgesteld dat wanneer in het bloed een hogere concentratie van de meetbare stof wordt
aangetroffen dan die grenswaarde, er sprake is van recent gebruik én een reële beïnvloeding van de betrokken bestuurder als gevolg waarvan zijn rijvaardigheid kan
verminderen.
Daarbij verdient vermelding dat de grenswaarden uitgaan van niet-gewende gebruikers. In antwoord op de Kamervragen - waarin de minister werd gevraagd naar bekendheid met een recent onderzoek van Yale waaruit zou blijken dat THC-concentratie die in het bloed wordt aangetoond geen consistente voorspeller is voor verminderde rijvaardigheid - wordt dit punt als volgt geadresseerd: Zoals bij gebruik van elk medicijn kunnen verschillende factoren van invloed zijn op de werking van het medicijn. Hierbij kunt u denken aan gewenning die na enkele weken of maanden kan optreden, het tijdsinterval van het gebruik, de manier van inname of de impact van de onderliggende aandoening op de persoon. Het is ónmogelijk om als wetgever met al deze individuele factoren rekening te houden. Om misbruik van (medicinale) drugs in het verkeer te voorkomen, zijn daarom uniforme limieten voor gebruik in de wet vastgelegd.
Jurisprudentie
Een aantal uitspraken met betrekking tot het gebruik van cannabis in het verkeer zijn het vermelden waard. Daarbij zijn met name relevant de bevindingen van de in die zaken betrokken deskundigen:
HR 29 januari 2019. ECLI:NL:HR:2019:110, waarin passages uit een toxicologisch rapport worden geciteerd, waaronder: Er bestaat internationaal consensus over de
concentratie THC in serum waarboven nadelige effecten op de rijvaardigheid beginnen op te treden. Tevens wordt in deze uitspraak verwezen naar een rapport van het NFI van 23 maart 2016, waarin kennelijk wordt vermeld: De rijvaardigheid is bij gewende gebruikers van cannabis nadelig beïnvloed na recent gebruik van cannabis, maar in mindere mate dan bij niet-gewende gebruikers. Een bloedconcentratie waarboven de rijvaardigheid voor gewende gebruikers nadelig is beïnvloed, kan niet worden aangegeven.
Hof ’s-Hertogenbosch 9 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:680, waarin passages
uit een toxicologisch onderzoek door twee toxicologen van het NFI worden geciteerd. Het ging in deze zaak om een gewende gebruiker die 7,4 ug/1 THC in zijn bloed had, nadat hij naar eigen zeggen zijn laatste joint 13,5 uur eerder had gerookt, een situatie die zich laat vergelijken met de onderhavige strafzaak. Met betrekking tot deze waarde luidden de bevindingen van de toxicologen als volgt: Het is mogelijk dat eventueel regelmatig cannabisgebruik van vóór 8 september 2018 14:00 uur nog zichtbaar is in het bloed dat op 9 september 2018 om 06:25 uur is afgenomen. Het is echter niet waarschijnlijk dat de totale gemeten THC -concentratie van 7,4 microgram per liter bloed afkomstig is van cannabisgebruik van vóór 8 september 2018 14:00 uur.
Onderzoek
Er is in binnen- en buitenland al vele jaren veel onderzoek verricht naar de effecten van THC op de rijvaardigheid. Een deel van die onderzoeken worden besproken in het artikel “Stoned achter het stuur” (NJB 2019/1201):
Voor dit artikel zijn de resultaten van een groot aantal van die onderzoeken bestudeerd, met name om de vraag te kunnen beantwoorden of voor een niet-ervaren gebruiker een hogere dosis THC (boven de grenswaarden) betekent dat hij steeds minder tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Een bevestigend antwoord op die vraag is gevonden in de volgende onderzoeken. Uit een door de Universiteit van Maastricht in 2006 uitgevoerd onderzoek blijkt dat er een verband bestaat tussen de dosis THC en de rijvaardigheid, in die zin dat bij een toename van de dosis een negatief effect op neuropsychologische prestaties werd gemeten. Tot eenzelfde conclusie kwamen onderzoekers van de Universiteit van Keulen in 1995. Zij schrijven dat hoe hoger de dosis THC, hoe duidelijker het negatieve effect op de rijvaardigheden. Ook Canadees onderzoek uit 2017 wijst uit dat: ‘The negative
impact of cannabis use upon driving performance is dose-related, increasing with increased dosage of cannabis.’
Het NFI heeft op 21 mei 2019 een Informatieblad "Drugs in het verkeer” gepubliceerd. Volgens het NFI kan het gebruik van cannabis de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden. Daarbij heeft het NFI ook aandacht besteed aan de gewende gebruiker: Bij langdurig frequent gebruik van drugs kunnen personen gewend raken aan, of tolerant worden voor, de effecten van een stof. (…). Gewenning aan een stof betekent niet dat men tolerant raakt voor
alle effecten van een stof. De rijvaardigheid kan nadelig beïnvloed zijn als er sprake is van gewenning.
In antwoord op de Kamervragen refereert de minister aan een onderzoek van 1 december 2020 van de Universiteit van Maastricht. Uit dit onderzoek blijkt dat er na recent gebruik een grote kans is op slingergedrag op de weg.
Na vier uur is er geen tot weinig beïnvloeding meer merkbaar van cannabisproducten met 9-tetrahydrocannabinol (THC), of combinaties van THC en cannabidiol (CBD), de twee belangrijkste werkzame stoffen van cannabis.
Heden wordt nog steeds veel onderzoek gedaan naar de materie; de verdachte heeft ook naar deze onderzoeken verwezen.
Conclusie
Op basis van het voorgaande komt het hof tot een aantal conclusies:
Bij de totstandkoming van artikel 8, vijfde lid, WVW was er volgens door de wetgever aangestelde onderzoekers wetenschappelijke consensus over het feit dat er een verband bestond tussen het gebruik van cannabis - te bepalen door meting van de THC-concentratie in het bloed - boven een bepaalde grenswaarde en de vermindering van de rijvaardigheid. Er zijn na invoering van de wet nieuwe wetenschappelijke onderzoeken gepubliceerd. Deze onderzoeken hebben geen wijziging gebracht in de lijn van het NFI tot in ieder geval mei 2019. Van een brede wetenschappelijke consensus voor het door de verdachte ingenomen standpunt dat THC in het bloed geen goede indicator is voor vermindering van de rijvaardigheid is het hof niet gebleken.
Het voorgaande laat onverlet dat de wet uitgaat van niet-gewende gebruikers. Differentiatie staat echter in de
weg aan een effectieve en efficiënte bestrijding van rijden onder invloed van drugs.
Het hof dient te oordelen op grond van de wettelijke voorschriften zoals die thans gelden. Zelfs indien in de (nabije) toekomst de wetenschappelijke consensus zou wijzigen, - hetgeen allerminst vaststaat - is het aan de wetgever om de regelgeving aan te passen. Ook de rechter is aan de wet gebonden.
Tot slot acht het hof het in het onderhavige geval van belang dat in het bloed van de verdachte een hoeveelheid THC is aangetroffen die (iets meer dan) drie keer de toegestane grenswaarde betrof. Dat deze hoeveelheid THC in zijn bloed zijn rijgedrag niet heeft beïnvloed, is niet gebleken. Negatieve invloed op het rijgedrag kan naar het oordeel van het hof niet worden uitgesloten. Daarbij betrekt het hof dat de verbalisant die bij de verdachte de speekseltest heeft afgenomen, heeft waargenomen dat de ogen van de verdachte waterig/wazig waren.
De verweren worden op alle onderdelen verworpen. Dit betekent dat het hof komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Het hof acht aannemelijk geworden dat, zoals de verdachte in zijn schriftuur en ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, de onderhavige zaak een enorme impact op zijn leven heeft gehad. De zaak heeft voor veel stress bij de verdachte gezorgd. Die stress heeft een negatieve invloed op de toch al kwetsbare fysieke en mentale gezondheid van de verdachte. Naar eigen zeggen is hij niet meer in het bezit van zijn rijbewijs. Als gevolg daarvan heeft de verdachte geen uitvoering kunnen geven aan zijn plan om een door hem ontworpen incassosysteem voor kleine ondernemers op de markt te brengen. Hoewel de verdachte werk heeft, is hij er in zijn inkomen enorm op achteruit gegaan. Het vertrouwen in de politie is hij volledig kwijt.
Gelet op de impact die de onderhavige zaak op de verdachte heeft gehad en nog steeds heeft, acht het hof het raadzaam te bepalen dat aan de verdachte in dit geval geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. J.A. van Dorp en mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 januari 2023.