Hof Den Haag, 26-02-2021, nr. 2200079620
ECLI:NL:GHDHA:2021:296
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
26-02-2021
- Zaaknummer
2200079620
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:296, Uitspraak, Hof Den Haag, 26‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1198
Uitspraak 26‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Eendaadse samenloop van afpersing (art. 317 Sr) en diefstal met geweld (art. 312 Sr). Bewijsoverweging: Getuige heeft bivakmuts van het hoofd van de overvaller getrokken. Het op de bivakmuts aangetroffen DNA-spoor betreft daderspoor. DNA database match met verdachte. Geen regel van bewijsrecht die inhoudt dat het daderschap van de verdachte niet mag worden gebaseerd op uitsluitend DNA-bewijs. Geen reden voor twijfel aan betrouwbaarheid van DNA-(voor)onderzoek. Voorts veroordeling wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen en schuldheling. Het hof legt op een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Rolnummer: 22-000796-20
Parketnummer: 10-257163-19
Datum uitspraak: 26 februari 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in
PI Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 2, 4 primair en 5 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, waarbij bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, zoals in het vonnis waarvan beroep omschreven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep/ Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep
Blijkens de akte rechtsmiddel is het hoger beroep door de officier van justitie onbeperkt ingesteld. In de appelmemorie heeft de officier van justitie uitdrukkelijk te kennen gegeven het appel te beperken tot de beslissing ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde. Voor de omvang van het hoger beroep is echter de akte rechtsmiddel en niet het gestelde in de appelmemorie doorslaggevend. Het hoger beroep is evenmin gedeeltelijk ingetrokken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het hoger beroep enkel is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde en gevorderd dat de officier van justitie - met toepassing van art. 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - niet-ontvankelijk in het hoger beroep zal worden verklaard ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Bij de formulering van zijn eis heeft de advocaat-generaal echter ook de feiten 3 en 4 betrokken, zoals hierna in de rubriek ‘Vordering van de advocaat-generaal’ weergegeven.
Nu grieven noch bezwaren zijn opgegeven tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, en het hof evenmin ambtshalve redenen ziet voor een inhoudelijke behandeling van die feiten in hoger beroep, zal het hof de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv, niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Deze beslissingen zijn daarmee onherroepelijk geworden en in hoger beroep niet meer aan de orde.
Het hof ziet echter geen aanleiding de advocaat-generaal te volgen in zijn vordering om de officier van justitie ook ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in het hoger beroep te verklaren en daardoor de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten buiten de omvang van het beroep te laten.
In hoger beroep zijn thans dus nog de in eerste aanleg gegeven beslissingen ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
3.hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2019 tot en met 24 oktober 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, in elk geval in Nederland een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type Bbm Olympic 38, kaliber .22 lr en/of (daarbij behorende) kogelpatronen van categorie III van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad;
4.hij op of omstreeks 20 oktober 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard in/uit een woning gelegen aan de [adres slachtoffer1], paspoorten en/of whiskeyflessen en/of sieraden en/of een laptop en/of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer1] en/of zijn gezinsleden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2019 tot en met 25 oktober 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, althans in Nederland meerdere goederen te weten 6 paspoorten ten name van [slachtoffer1] en/of zijn familieleden heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
5.
A.
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slijterij] en/of [slachtoffer2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde,
en/of/althans,
B.
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slijterij] en/of [slachtoffer2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welke geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte op die [slachtoffer2] is afgerend met gestrekte arm met daarin een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp met een bivakmuts op zijn hoofd en/of dit wapen heeft gericht op die [slachtoffer2] en/of (daarbij) heeft gezegd en/of geroepen 'Maak de lade open, ik wil geld, snel snel, als je snel bent dan vallen er geen gewonden", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) het wapen (hard) tegen de arm, althans het lichaam van die [slachtoffer2] heeft gedrukt/geduwd en/of geslagen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op het onder 5 tenlastegelegde zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 3, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met dien verstande dat ter zake van het onder 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde de straf - gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering - zal worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en dat ter zake van het onder 5 tenlastegelegde een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 23 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat hetgeen aan de verdachte onder 4 primair is tenlastegelegd, niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3. hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2019 tot en met 24 oktober 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, in elk geval in Nederland een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type Bbm Olympic 38, kaliber .22 lr en/of (daarbij behorende) kogelpatronen van categorie III van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad;
4. hij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2019 tot en met 25 oktober 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, althans in Nederland meerdere goederen te weten 6 paspoorten ten name van [slachtoffer1] en/of zijn familieleden heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
5.A.
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slijterij] en/of [slachtoffer2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde,
en/of/althans,
B.
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slijterij] en/of [slachtoffer2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte toebehoorde,
welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld en/of vergezeld door en/of gevolgd geweld en/of tegen [slachtoffer2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welke geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte op die [slachtoffer2] is afgerend met gestrekte arm met daarin een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp met een bivakmuts op zijn hoofd en/of dit wapen heeft gericht op die [slachtoffer2] en/of (daarbij) heeft gezegd en/of geroepen 'Maak de lade open, ik wil geld, snel snel, als je snel bent dan vallen er geen gewonden", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) het wapen (hard) tegen de arm, althans het lichaam van die [slachtoffer2] heeft gedrukt/geduwd en/of geslagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 5
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting overeenkomstig zijn pleitnota op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, wegens een gebrek aan bewijs.
Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat de betrouwbaarheid van het DNA-onderzoek, dat als enige bewijsmiddel in de richting van de verdachte wijst, in onvoldoende mate toetsbaar is, nu uit het dossier niet blijkt hoe de bemonstering heeft plaatsgevonden, welke methode daarvoor is gebruikt, in hoeverre die methode geaccrediteerd is en hoe betrouwbaar die methode is. Daarnaast betreft de bivakmuts een verplaatsbaar object en zijn geen sporen van anderen op de bivakmuts aangetroffen, bijvoorbeeld van getuige [getuige], terwijl dat wel te verwachten was nu deze de bivakmuts ook heeft aangeraakt. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat, aangezien de door de getuigen opgegeven signalementen van de overvaller te verschillend en te algemeen zijn om te concluderen dat de verdachte de overval heeft gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
Op 25 januari 2019 heeft een overval plaatsgevonden bij [slijterij] te Spijkenisse. De overvaller droeg een bivakmuts over het hoofd. In de slijterij heeft de overvaller onder meer geroepen: “Maak de lade open, ik wil geld, snel snel, als je snel bent dan vallen er geen gewonden". Getuige [getuige], die in de slijterij aanwezig was, heeft de bivakmuts van het hoofd van de overvaller getrokken, toen de overvaller de winkel verliet.
Uit het proces-verbaal vooronderzoek lab (PL1700-2019026241-26) blijkt dat verbalisant [verbalisant] de binnenzijde van de bivakmuts in de omgeving van de mond heeft bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van humane biologische sporen. Hij heeft op 18 april 2019 het spoor veiliggesteld, gewaarmerkt met [code] en verzegeld. Blijkens dit proces-verbaal gaat het om speeksel. De sporendrager en het veiliggestelde spoor zijn vervolgens overgedragen aan de afdeling Sporenbeheer van de Forensische Opsporing bij Eenheid Rotterdam.
Blijkens het NFI rapport d.d. 16 oktober 2019 is een match gevonden tussen het enkelvoudige DNA-profiel in de bemonstering van de bivakmuts ([code]) en het in de DNA-databank opgenomen DNA-profiel van de verdachte. De kans dat het DNA-profiel op de bivakmuts afkomstig is van een willekeurige andere persoon dan de verdachte, is kleiner dan één op één miljard.
Het hof stelt vast dat verdachte voor de aangetroffen DNA-sporen op de bivakmuts geen aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft gegeven. Dit maakt dat het hof de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waarin hij iedere betrokkenheid bij de overval ontkent, als ongeloofwaardig terzijde schuift.
De verklaring van de verdachte dat hij in die periode vaker bivakmutsen droeg, waaronder bivakmutsen van zijn broertje, acht het hof geen plausibele alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van de aangetroffen sporen op de bivakmuts die van het hoofd van de overvaller is afgetrokken. Daartoe overweegt het hof in het bijzonder dat de overvaller tijdens de overval heeft geroepen/gesproken zodat het voor de hand ligt dat de rondom de mondopening aangetroffen DNA-sporen afkomstig zijn van de overvaller. Het rondom de mondopening aan de binnenzijde van de bivakmuts aangetroffen DNA-profiel matchend met het DNA-profiel van de verdachte is voorts een enkelvoudig profiel en geen mengprofiel met DNA-sporen van – zoals te verwachten in de lezing van de verdachte – ook de werkelijke overvaller. Het hof concludeert dan ook dat het de verdachte is geweest die de overval heeft gepleegd.
Voorzover de raadsman heeft betoogd dat voor de vaststelling van daderschap steunbewijs nodig is naast de databankmatch overweegt het hof dat er geen regel van bewijsrecht is die inhoudt dat het daderschap van de verdachte niet mag worden gebaseerd op uitsluitend DNA-bewijs.
Het hof overweegt voorts dat de door de getuigen opgegeven signalementen weliswaar niet heel specifiek zijn, maar stelt vast dat zij evenmin een contra-indicatie vormen dat het de verdachte is geweest die de overval heeft gepleegd. Dat de getuigen geen specifieke kenmerken hebben kunnen opgeven, acht het hof niet onbegrijpelijk, gelet op de zeer hectische en beangstigende omstandigheden waaronder zij de waarnemingen hebben gedaan. Daarnaast droeg de overvaller donkere kleding en heeft de overvaller, direct nadat de bivakmuts van zijn hoofd werd getrokken, met zijn handen zijn gezicht bedekt.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de bivakmuts een verplaatsbaar voorwerp betreft en dat het daarom niet zondermeer een daderspoor is, verwerpt het hof dit verweer. Hoewel een bivakmuts op zich een verplaatsbaar object kan zijn, stelt het hof vast dat de bivakmuts in de onderhavige zaak bij de overval is gebruikt en dus delict gerelateerd is, aangezien getuige [getuige] de bivakmuts direct na de overval van het hoofd van de overvaller heeft getrokken. Het is hiermee ook duidelijk dat de bivakmuts aan de overvaller kan worden gelinkt en dat het op de bivakmuts aangetroffen DNA-spoor dus een daderspoor is.
De raadsman van de verdachte heeft (voorwaardelijk) verzocht om verbalisant [verbalisant] als getuige te horen. Het hof ziet hiertoe geen noodzaak. Het verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant] wordt afgewezen.
Uit het dossier en met het name het eerdergenoemde Proces-verbaal biologisch vooronderzoek van het Team Forensische Opsporing (PL1700-2019026241-26) blijkt voldoende duidelijk op welke wijze het DNA-spoor is veiliggesteld door [verbalisant] als operationeel specialist A (DNA vooronderzoek). Het hof gaat er van uit dat het verrichte sporenonderzoek aan de bivakmuts voldoet aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen (de FO-normen). Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van concrete aanwijzingen die duiden op eventueel onbetrouwbaar onderzoek of een fout in de onderzoeksketen, noch is dit aangevoerd door de verdediging. Dat geen sporen van getuige [getuige] op de bivakmuts zijn aangetroffen, brengt het hof niet tot een ander oordeel. De bemonstering heeft immers slechts plaatsgevonden aan de binnenzijde van de bivakmuts, rondom de mondopening terwijl getuige [getuige] de bivakmuts van het hoofd van de overvaller heeft afgepakt en daarmee dus de muts aan de buitenzijde heeft aangeraakt. Het hof twijfelt dan ook niet aan de betrouwbaarheid van het DNA-(voor)onderzoek.
Het hof acht op grond van voornoemde feiten en
omstandigheden, in onderling verband en samenhang
bezien, de onder 5 tenlastegelegde afpersing en diefstal met geweld dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
afpersing
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van het slachtoffer [slachtoffer2] en diefstal met (bedreiging van) geweld, door de slijterij waar [slachtoffer2] werkzaam was gewapend te overvallen. Een dergelijke brutale overval, waarbij gebruik is gemaakt van een vuurwapen, is een buitengewoon naar feit en veroorzaakt niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer en de omstanders maar heeft ook zijn weerslag op de samenleving in het algemeen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als zeer traumatisch ervaren en nog geruime tijd te kampen kunnen hebben met de gevolgen van deze vreesaanjagende ervaringen. De verdachte heeft kennelijk uitsluitend oog heeft gehad voor eigen financieel gewin.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde en onbevoegde bezit van vuurwapens en daarbij behorende munitie is verontrustend omdat het gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Het brengt ook gevoelens van onveiligheid teweeg in de maatschappij.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling van zes paspoorten. Door zijn handelen heeft de verdachte eraan bijgedragen dat deze belangrijke reis- en identiteitsbewijzen buiten het bereik van de houders bleven.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
27 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten alleen eerder in 2017 onherroepelijk tot een werkstraf is veroordeeld voor een overtreding van de Wet Wapens en Munitie.
In eerste aanleg is over de verdachte een reclasseringsrapport opgemaakt waarin is geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen in combinatie met een aantal bijzondere voorwaarden. De reclassering was toen echter niet op de hoogte van de verdenking inzake feit 5.
Op 27 oktober 2020 is de verdachte door de Rotterdamse rechtbank voor een flink aantal feiten veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 jaar (parketnummer 10/711039-20). De verdachte heeft hoger beroep aangetekend tegen deze veroordeling en bij de terechtzitting van onderhavige zaak was er nog geen inhoudelijke zittingsdatum bij het hof bekend (rolnummer 22-003108-20).
In een e-mail d.d. 17 december 2020 heeft de reclassering
gezien de hoge strafeisen (in eerste aanleg) in zowel onderhavige zaak als in de zaak onder parketnummer 10.711039-20, een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Opgemerkt wordt dat de verdachte in het kader van detentiefasering opnieuw in contact kan komen met de reclassering, waarbij er gekeken zal worden naar bijzondere voorwaarden voor tijdens het Penitentiaire Programma en/of de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is en dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.110,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep
niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten, door hen tot aan deze
uitspraak in verband met de vordering gemaakt, dienen te dragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 55, 57, 63, 312, 317 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer1]
niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij
[slachtoffer1] ieder de eigen kosten, door hen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering tot schadevergoeding gemaakt, dienen te dragen.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman,
mr. C.M. Derijks en mr. A.M. Hol A.M, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Marsman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 februari 2021.
Mr. A.M. Hol is buiten staat dit arrest te ondertekenen.