Rb. Den Haag, 07-06-2013, nr. C/09/404812 / HA RK 11-620
ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3162
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
07-06-2013
- Zaaknummer
C/09/404812 / HA RK 11-620
- LJN
CA3162
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3162, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 07‑06‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 07‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Rijkswet op het Nederlanderschap. De in de geboorteakte van verzoekers vermelde (biologische) vader kan niet worden gezien als de juridische vader aangezien de moeder ten tijde van de geboorten met een andere man is gehuwd. Beroep op bezit van staat afgewezen.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/404812 / HA RK 11-620
Beschikking van 7 juni 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
1) [A],
(verder te noemen ‘[A]’),
2) [B],
(verder te noemen ‘[B]’),
3) [X],
(verder te noemen ‘[X]’),
ten behoeve van de minderjarige:
[C],
(verder te noemen ‘[C]’),
allen verblijvende te Ghana,
verzoekers,
advocaat mr. C.F. Wassenaar te Rotterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen: ‘de IND’)
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het op 11 oktober 2011 ingekomen verzoekschrift,
- -
de brieven van mr. Wassenaar van 15 maart 2012, 5 en 10 april 2012, 29 juni 2012, 1 augustus 2012, 14 augustus 2012, 6 september 2012, 28 december 2012, 31 januari 2013 en 15 mei 2013,
- -
de brieven van de IND van 6 december 2011, 23 april 2012, 14 augustus 2012 en 25 februari 2013,
- -
de brief van de officier van justitie van 12 april 2013.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013. Namens verzoekers is mr. Wassenaar verschenen en namens de IND mr. Pesch. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling van de zaak ter zitting.
2.
De feiten
2.1.
[A] is op [geboortedatum] 1992 in [plaatsnaam] ([staat], Verenigde Staten van Amerika) geboren. [B] is geboren op [geboortedatum] 1994 eveneens in [plaatsnaam] en [C] is op [geboortedatum] 1997 te [plaatsnaam] (Ivoorkust) geboren. In alle geboorteakten staat [X], geboren op [geboortedatum] 1956 te [plaatsnaam], als vader vermeld. Als moeder staat vermeld [Y] (verder te noemen ‘[Y]’), geboren op [geboortedatum] 1965 te [plaatsnaam] (Ghana). Ten tijde van voormelde geboorten was [Y] niet gehuwd met [X], maar met een Amerikaan (de heer [Z]). [X] en [Y] zijn nimmer met elkaar gehuwd. DNA onderzoek heeft uitgewezen dat [X] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [B] en [C] en dat hij niet de biologische vader kan zijn van [A].
2.2.
[X] is vanaf zijn geboorte in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Hij is niet (tevens) in het bezit van de Amerikaanse nationaliteit. [A], [B] en [C] zijn in het bezit van de Amerikaanse nationaliteit.
2.3. Aan [A], [B] en [C] zijn in de jaren 90 Nederlandse paspoorten afgegeven door het Nederlandse consulaat generaal in Washington. In augustus 2001 heeft de Nederlandse ambassade in Washington aan [X] medegedeeld dat [A], [B] en [C] geen Nederlanders zijn, omdat niet zou zijn bewezen dat met zijn vermelding als vader op de betreffende geboorteakten hij ook het juridisch vaderschap van die kinderen heeft verworven. Afgifte van nieuwe Nederlandse paspoorten is daarom geweigerd. De Nederlandse ambassade in Accra (Ghana) heeft bij brief van 14 augustus 2006 voormelde zienswijze bevestigd en daarbij tevens aangegeven dat een eventuele erkenning niet rechtsgeldig is, omdat niet bekend is of de Amerikaanse echtgenoot van de moeder toestemming heeft verleend voor erkenning.
- 3.
Het verzoek
- 3.1.
Verzoekers verzoeken de rechtbank vast te stellen dat [A], [B] en [C] in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Zij voeren daartoe het volgende aan.
- 3.2.
De authenticiteit van de geboorteakten van [A], [B] en [C] is nimmer ontkend. Naar Amerikaans recht geldt de hoofdregel dat degene die in een geboorteakte als vader staat vermeld, geacht wordt daadwerkelijk de vader te zijn. Eventuele uitzonderingen gaan niet op, omdat er geen sprake is van betwisting van het vaderschap van [X]. Dit betekent dat er een rechtens vaststaande juridische band en afstammingsrelatie tussen [X] enerzijds en [A], [B] en [C] anderzijds bestaat. Dit rechtsfeit komt voor erkenning in aanmerking.
- 3.3.
Voorts moet het juridisch vaderschap van [X] worden aangenomen conform het bezit van staat. In geval van een gebrekkige geboorteregistratie dient toch waarde te worden gehecht aan het feitelijk ouderschap voor zover deze overeenkomt met de in de geboorteakte vermelde feiten. In deze zaak staat [X] vermeld als vader en heeft hij zich daar ook altijd naar gedragen. Immers, zij hebben zich altijd gedragen als vader en kinderen en hebben als zodanig samengeleefd in achtereenvolgens Amerika, Ivoorkust en Ghana. Ook nadat de relatie tussen [X] en [Y] in Ghana was verbroken heeft [X] de zorg voor de kinderen in Ghana op zich genomen. Nu vaststaat dat er daadwerkelijk gezinsleven is moet de afstamming van [A], [B] en [C] van [X] zoals vermeld in de desbetreffende geboorteakten binnen de Nederlandse rechtsorde worden geaccepteerd.
- 3.4.
Als subsidiaire motivering voeren verzoekers aan dat [B] en [C] niet alleen de staat bezitten van kind van [X], maar ook daadwerkelijk zijn biologische kinderen zijn. Gelet op artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) hebben zij, nu er ook daadwerkelijk gezinsleven is geweest en nog altijd bestaat, het recht om in een familierechtelijke betrekking te geraken met hun biologische vader.
- 4.
Het standpunt van de IND en van de officier van justitie
- 4.1.
De IND concludeert primair dat [X] niet ontvankelijk verklaard dient te worden ten aanzien van de minderjarige [C], aangezien hij naar Ghanees recht niet de juridische vader en wettelijk vertegenwoordiger van [C] is.
- 4.2.
Subsidiair is de IND van mening dat niet kan worden vastgesteld dat [A] en [B] door erkenning vóór 1 april 2013 van rechtswege de Nederlandse nationaliteit hebben ontleend aan [X]. Indien de rechtbank van oordeel is dat zij wel de Nederlandse nationaliteit aan [X] hebben ontleend, kan er immers sprake zijn van verlies van de Nederlandse nationaliteit. Niet valt uit te sluiten dat [X] op enig moment de Ghanese nationaliteit heeft verkregen en daardoor de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. [A] en [B] hebben dan (mogelijk) eveneens de Nederlandse nationaliteit verloren.
- 4.3.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
- 5.
De beoordeling
De ontvankelijkheid ten aanzien van [C]
- 5.1.
Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift op 11 oktober 2011 waren [B] en [C] minderjarig. [B] is inmiddels meerderjarig en hij heeft mr. Wassenaar gevolmachtigd om hem in deze procedure bij te staan, zodat de rechtbank [B] thans aanmerkt als zelfstandig verzoeker.
- 5.2.
[C] is nog minderjarig, zodat met betrekking tot de ontvankelijkheid van [X] ten aanzien van [C] van belang is dat komt vast te staan welke gezagsverhouding er ten aanzien van [C] bestaat. Hierbij spelen de bepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 een rol. [C] is geboren in Ivoorkust, heeft enige tijd in Amerika gewoond en verblijft thans weer in Ghana. Artikel 16, lid 1, van genoemd verdrag bepaalt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Niet staat ter discussie dat de huidige verblijfplaats van [C] in Ghana is, zodat Ghanees recht van toepassing is.
- 5.3.
Volgens Ghanees recht heeft gedurende het huwelijk de vader het gezag over het kind. Nu niet is gebleken dat het huwelijk tussen de moeder van [C] en de heer [Z] ooit is ontbonden, gaat de rechtbank er van uit dat de moeder van [C] nog steeds met een andere man is gehuwd. Derhalve kan niet worden aangenomen dat [X] is belast met het gezag over [C]. Een door de Ghanese rechter op 1 april 2005 afgegeven – en overigens reeds in geldigheid verstreken – care order, maakt dit niet anders. [X] zal daarom in zijn verzoek met betrekking tot [C] niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het verzoek ten aanzien van [A] en [B]
- 5.4.
[X] heeft op grond van artikel 1 onder a van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI) als zoon van een Nederlandse vader bij zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit verkregen. Niet is aangetoond dat hij nadien een andere nationaliteit zou hebben verkregen op grond waarvan hij de Nederlandse nationaliteit zou hebben verloren. Bij brief van 10 april 2012 heeft mr. Wassenaar een verklaring toegezonden van de U.S. Department of Homeland Security, gedateerd 3 augustus 2012, waarin is vermeld dat niet is gebleken van een naturalisatie tot Amerikaans onderdaan van [X]. De opmerking van de IND dat [X], gelet op zijn langdurig verblijf in Ghana sinds 1999, wellicht de Ghanese nationaliteit heeft aangenomen, is niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [X] enkel in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
- 5.5.
De vraag die in de onderhavige zaak centraal staat is of de in de geboorteakte vermelde (biologische) vader, ondanks het huwelijk van de moeder met een andere man, gezien kan worden als de juridische vader, waardoor [A] en [B] in het bezit zouden zijn van de Nederlandse nationaliteit. [A] en [B] gaan er van uit dat zij bij hun geboorte zijn erkend door [X] en dat dit blijkt uit de vermelding van [X] in hun geboorteakten. De vraag of erkenning in Amerika op deze wijze kan plaatsvinden is naar het oordeel van de rechtbank in deze specifieke zaak niet van belang. Vast staat immers dat de moeder ten tijde van de geboorte van [A] en [B] getrouwd was met een andere man dan [X]. Op grond van artikel 1:204, lid 1 aanhef en onder f, BW is erkenning nietig indien zij is gedaan terwijl er twee ouders zijn. Indien moet worden uitgegaan van geboorteakten die in Amerika door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften zijn opgemaakt, kunnen deze akten wegens kennelijke onverenigbaarheid met de Nederlandse openbare orde in Nederland niet worden erkend. Artikel 10:101, lid 2 aanhef en onder a, BW bepaalt immers dat erkenning van de akten in elk geval wordt geweigerd, indien de erkenning is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen. Nu in deze zaak sprake is van een (mogelijke) erkenning door een Nederlander terwijl er reeds twee ouders zijn, en niet is gebleken dat het vaderschap door de heer [Z] rechtsgeldig is ontkend, kan de eventuele erkenning door [X] in Nederland niet worden erkend. Hierbij neemt de rechtbank tevens in overweging dat evenmin is gebleken van de in artikel 1:204, lid 1 aanhef en onder c, BW voorgeschreven voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder.
- 5.6.
[A] en [B] beroepen zich voorts op het bezit van staat als bedoeld in artikel 1:209 BW. Bezit van staat doet zich voor indien de wijze waarop iemand met een zekere duurzaamheid aan het maatschappelijk verkeer deelneemt, er naar zijn uiterlijke vorm op duidt dat hij in een bepaalde familiebetrekking staat ten opzichte van een ander (Hoge Raad 9 maart 2012, LJN: BU9884). In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat [A] en [B] altijd de achternaam van [X] hebben gedragen en nog steeds dragen en dat [X] zowel [A] als [B] vanaf hun geboorten als zijn kinderen behandelt, als zodanig opvoedt en in hun onderhoud voorziet. Bezit van staat dient er voor te zorgen dat de feitelijke situatie gelijk wordt getrokken aan de meest in aanmerking komende rechtsfiguur. Voor een geslaagd beroep op deze in beginsel slechts in uitzonderingssituaties toe te passen Nederlandse wetsbepaling van art. 1:209 BW moet echter naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende aanknoping bestaan met de Nederlandse rechtssfeer. Nu [A] en [B] buiten Nederland zijn geboren, nooit woonachtig zijn geweest in Nederland en momenteel in Ghana (of voor wat [A] betreft sinds kort wegens een studie wellicht mede in Groot-Brittannië, zoals zijn advocaat pas ter zitting van 16 mei 2013 stelde) verblijven, ontbreekt die voldoende aanknoping met de Nederlandse rechtssfeer. Voorts mag een beroep op bezit van staat als bedoeld in art. 1:209 BW naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd komen met de Nederlandse rechtsorde. Nu [X] volgens de Nederlandse rechtsorde op dit moment [A] en [B] niet als zijn kinderen kan erkennen omdat zij een andere juridische vader hebben (de Amerikaan [Z], zie nader het hiervoor in 5.5 overwogene) zou toepassing van de zeldzame rechtsfiguur van bezit van staat ertoe leiden dat [A] en [B] twee juridische vaders krijgen, hetgeen in strijd moet worden geacht met de Nederlandse rechtsorde. Tenslotte dreigt geen statenloosheid van [A] en [B] (welke statenloosheid de hier primair ingeroepen RWN als belang mede beoogt te voorkomen), omdat [A] en [B] in ieder geval de Amerikaanse nationaliteit bezitten. Daarom komt de rechtbank alles afwegende tot het oordeel dat het beroep op artikel 1:209 BW in verbinding met art. 17 RWN in dit geval niet kan slagen.
- 5.7.
Ten slotte overweegt de rechtbank onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2012 (LJN: BV9435), dat aan geen enkele bepaling van het EVRM een recht op een bepaalde nationaliteit kan worden ontleend. Een beroep op artikel 8 EVRM kan er daarom niet toe leiden dat vastgesteld kan worden dat [A] en [B], die – zoals hiervoor is overwogen – nimmer de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, toch in het bezit zijn gekomen van de Nederlandse nationaliteit.
- 5.8.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [X] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek ten aanzien van [C] en dat het verzoek ten aanzien van [A] en [B] dient te worden afgewezen.
- 6.
De beslissingen
De rechtbank:
- -
verklaart [X] niet-ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien van [C],
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Wien, mr. J.J. van der Helm en mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2013.