Bijlage 6 herzieningsverzoek.
HR, 22-11-2011, nr. 10/04633 H
ECLI:NL:HR:2011:BS7977
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-11-2011
- Zaaknummer
10/04633 H
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BS7977
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BS7977, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑11‑2011; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BS7977
ECLI:NL:PHR:2011:BS7977, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑08‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BS7977
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Herziening. De aanvrage is gegrond op in de conclusie van de Advocaat-Generaal genoemde gronden.
22 november 2011
Strafkamer
nr. 10/04633 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 29 december 2006, nummer 09/755139-04, ingediend door mr. E.J.P. Nolet, advocaat te 's-Gravenhage namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van "diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren subsidiair 17 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat het onderzoek van de zaak destijds tot vrijspraak zou hebben geleid indien de rechter bekend was geweest met de aan de aanvrage ten grondslag gelegde informatie waaruit blijkt dat de aanvrager niet degene is geweest die de in de bewezenverklaring genoemde betalingen heeft verricht.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. De Rechtbank heeft ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat hij:
"op 26 november 2002 te 's-Gravenhage, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (opgenomen/gepind vanaf bankrekening [001] bij de Postbank),
- bij [A] BV een geldbedrag van € 2.073,= en
- een geldbedrag van € 2.000,= toebehorende aan [betrokkene 1], zulks na die geldbedragen onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, zijnde het oneigenlijk gebruikmaken van de giropas van voornoemde [betrokkene 1]."
4.3. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
"(...)
Uit de onderzochte computergegevens van [A] BV (proces-verbaal van 13 juli 2005, p.86-88) is naar voren gekomen dat verdachte op 26 november 2002 een televisietoestel van het merk Bang & Olufsen heeft gekocht bij [A] BV aan de [a-straat 1] te Den Haag. Hij heeft hiervoor bedragen van € 2.073,- en € 1.640,- contant betaald. Tijdens zijn verhoor door de politie op 22 februari 2006 (proces-verbaal p.509) heeft verdachte bevestigd dat hij één of twee jaar na 2000 een televisie van het merk Bang & Olufsen bij [A] heeft gekocht. Deze televisie zou hij contant hebben betaald voor ongeveer f 4.000,- (naar de rechtbank begrijpt: euro).
Voorts blijkt uit onderzoek van de Postbankrekening van [betrokkene 1] dat op 26 november 2002 met haar giropas een pinbetaling van € 2.073,- bij [A] BV is verricht en dat op diezelfde dag met genoemde pas een bedrag van € 2.000,- is opgenomen bij een geldautomaat in de Theresiastraat te Den Haag, derhalve in de directe nabijheid van [A] BV. Eerder stelde de rechtbank al vast dat [betrokkene 2] en de echtgenote van verdachte de beschikking hadden over de pinpas van [betrokkene 1]. Tenslotte is bij verdachte thuis tijdens de doorzoeking een Bang & Olufsen televisie in beslag genomen.
Al deze feiten vragen om een eenduidige en sluitende verklaring van verdachte dat hij zich de bedoelde geldbedragen niet wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank constateert echter dat verdachte op dit punt wisselende verklaringen heeft afgelegd.
Tijdens voornoemd verhoor op 22 februari 2006 heeft hij verklaard dat hij de televisie had betaald met geld dat hij van zijn moeder had gekregen. In een uitgeluisterd telefoongesprek dat verdachte op 25 januari 2006 voerde met zijn echtgenote suggereerde hij evenwel dat hij het geld uit de nalatenschap van zijn vader zou hebben gekregen. Toen zijn vrouw hem hierop voorhield dat deze verklaring niet op gaat, omdat zijn vader toentertijd nog niet overleden was, stelde verdachte dat zijn vader hem het geld natuurlijk van tevoren had geschonken. Met deze uitgeluisterde telefoongesprekken geconfronteerd, heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij voor het overlijden van zijn vader ook wel geld kreeg.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de bewuste televisie niet voor hem, maar voor zijn moeder was en dat het een schenking van [betrokkene 1] zou hebben betroffen. Ter staving van deze stelling heeft hij een brief van [A] van 8 december 2006 overlegd, waarin is vermeld dat deze televisie op 29 november (volgens de verdediging van het jaar 2002) is afgeleverd bij zijn moeder. Volgens verdachte zou als een gevolg van een fout in de administratie van [A] deze aankoop op zijn naam in plaats van op de naam van zijn moeder geregistreerd zijn.
Door alle wisselende verklaringen van verdachte heeft de rechtbank, in het licht van de hierboven genoemde vaststaande feiten, de overtuiging bekomen dat verdachte de bankpas van [betrokkene 1], waarover hij via zijn moeder of zijn echtgenote kon beschikken, op 26 november 2002 heeft gebruikt om daarmee een bedrag van € 2.073, te pinnen bij [A] BV.
Voorts heeft hij bij dezelfde gelegenheid een contant betaling van € 1.640,- gedaan. Vast staat dat met de pas van [betrokkene 1] op diezelfde dag uit een giromaat in de buurt van [A] BV een bedrag van € 2.000,- is opgenomen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit bedrag heeft gepind om de betaling van € 1.640,- mee te kunnen voldoen, dan wel om deze uitgave nadien aan te zuiveren.
Mitsdien acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 26 november 2002 geldbedragen van € 2073,- en € 2.000,- met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen van [betrokkene 1]."
4.4. Op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal uiteengezette gronden moet worden geoordeeld dat sprake is van een omstandigheid als hiervoor onder 4.1 bedoeld.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 29 december 2006;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 november 2011.
Conclusie 30‑08‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te 's‑Gravenhage van 29 december 2006 is aanvrager van herziening wegens ‘diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 17 dagen hechtenis.
2.
Namens de verdachte heeft mr. E.J.P. Nolet, advocaat te 's‑Gravenhage, herziening gevraagd van het onherroepelijke vonnis van de rechtbank.
3.1.
De aanvrage steunt op de stelling dat het onderzoek van de zaak destijds tot vrijspraak zou hebben geleid indien de rechter bekend was geweest met de informatie van [A] B.V. omtrent de aankoop. Ter staving van deze stelling wordt onder meer verwezen naar het volgende1.:
- (i)
een ongedateerde verklaring van verkoper [betrokkene 3], destijds verkoper bij de firma [A], inhoudende dat deze zich transacties herinnert van zowel aanvrager als [betrokkene 2], aanvrager altijd contant betaalde en [betrokkene 2] (aanvragers moeder, D.A.) haar televisie, een Bang & Olufsen MX 7000 heeft gepind en hij zich deze transactie nog kan herinneren omdat de uiteindelijke tenaamstelling van de factuur op aanvragers naam kwam te staan terwijl die op naam van zijn moeder, [betrokkene 2], had moeten staan;
- (ii)
een verklaring van [A] B.V. gedateerd op 10 augustus 2010, waaruit volgt dat de levering met factuurnummer [002] op naam van aanvrager is afgeleverd op het adres [b-straat 1] te Den Haag, bij [betrokkene 2];
- (iii)
een nota van 31 juli 2011 met factuurnummer [003], betreffende een factuur van de aankoop van onder meer een Bang & Olufsen MX7000 televisie;
- (iv)
een schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] van 14 oktober 2009, inhoudende dat zij op 26 november 2006 een televisie van het merk Bang & Olufsen — hetzelfde merk en type als haar vriendin [betrokkene 1] en haar zoon — heeft aangeschaft met gebruikmaking van de pinpas van [betrokkene 1];
- (v)
een tijdregistratie overzicht van de werkgever van aanvrager waaruit volgt dat aanvrager op 26 november 2002 van 9.00 uur tot 17.30 uur in Rotterdam werkzaam is geweest.
3.2.
De Rechtbank heeft ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat hij:
‘op 26 november 2002 te 's‑Gravenhage, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (opgenomen/gepind vanaf bankrekening 557299 bij de Postbank),
- —
bij [A] BV een geldbedrag van € 2.073,= en
- —
een geldbedrag van € 2.000,= toebehorende aan [betrokkene 1], zulks na die geldbedragen onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, zijnde het oneigenlijk gebruikmaken van de giropas van voornoemde [betrokkene 1]’
3.4.
Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:
‘(…)
Uit de onderzochte computergegevens van [A] BV (proces-verbaal van 13 juli 2005, p.86–88) is naar voren gekomen dat verdachte op 26 november 2002 een televisietoestel van het merk Bang & Olufsen heeft gekocht bij [A] BV aan de [a-straat 1] te Den Haag. Hij heeft hiervoor bedragen van € 2.073,- en € 1.640,- contant betaald. Tijdens zijn verhoor door de politie op 22 februari 2006 (proces-verbaal p.509) heeft verdachte bevestigd dat hij één of twee jaar na 2000 een televisie van het merk Bang & Olufsen bij [A] heeft gekocht. Deze televisie zou hij contant hebben betaald voor ongeveer f 4.000,- (naar de rechtbank begrijpt: euro).
Voorts blijkt uit onderzoek van de Postbankrekening van [betrokkene 1] dat op 26 november 2002 met haar giropas een pinbetaling van € 2.073,- bij [A] BV is verricht en dat op diezelfde dag met genoemde pas een bedrag van € 2.000,- is opgenomen bij een geldautomaat in de Theresiastraat te Den Haag, derhalve in de directe nabijheid van [A] BV. Eerder stelde de rechtbank al vast dat [betrokkene 2] en de echtgenote van verdachte de beschikking hadden over de pinpas van [betrokkene 1]. Tenslotte is bij verdachte thuis tijdens de doorzoeking een Bang & Olufsen televisie in beslag genomen.
Al deze feiten vragen om een eenduidige en sluitende verklaring van verdachte dat hij zich de bedoelde geldbedragen niet wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank constateert echter dat verdachte op dit punt wisselende verklaringen heeft afgelegd.
Tijdens voornoemd verhoor op 22 februari 2006 heeft hij verklaard dat hij de televisie had betaald met geld dat hij van zijn moeder had gekregen. In een uitgeluisterd telefoongesprek dat verdachte op 25 januari 2006 voerde met zijn echtgenote suggereerde hij evenwel dat hij het geld uit de nalatenschap van zijn vader zou hebben gekregen. Toen zijn vrouw hem hierop voorhield dat deze verklaring niet op gaat, omdat zijn vader toentertijd nog niet overleden was, stelde verdachte dat zijn vader hem het geld natuurlijk van tevoren had geschonken. Met deze uitgeluisterde telefoongesprekken geconfronteerd, heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij voor het overlijden van zijn vader ook wel geld kreeg.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de bewuste televisie niet voor hem, maar voor zijn moeder was en dat het een schenking van [betrokkene 1] zou hebben betroffen. Ter staving van deze stelling heeft hij een brief van [A] van 8 december 2006 overlegd, waarin is vermeld dat deze televisie op 29 november (volgens de verdediging van het jaar 2002) is afgeleverd bij zijn moeder. Volgens verdachte zou als een gevolg van een fout in de administratie van [A] deze aankoop op zijn naam in plaats van op de naam van zijn moeder geregistreerd zijn.
Door alle wisselende verklaringen van verdachte heeft de rechtbank, in het licht van de hierboven genoemde vaststaande feiten, de overtuiging bekomen dat verdachte de bankpas van [betrokkene 1], waarover hij via zijn moeder of zijn echtgenote kon beschikken, op 26 november 2002 heeft gebruikt om daarmee een bedrag van € 2.073,- te pinnen bij [A] BV.
Voorts heeft hij bij dezelfde gelegenheid een contant betaling van € 1.640,- gedaan. Vast staat dat met de pas van [betrokkene 1] op diezelfde dag uit een giromaat in de buurt van [A] BV een bedrag van € 2.000,- is opgenomen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit bedrag heeft gepind om de betaling van € 1.640,- mee te kunnen voldoen, dan wel om deze uitgave nadien aan te zuiveren.
Mitsdien acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 26 november 2002 geldbedragen van € 2073,- en € 2.000,- met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen van [betrokkene 1].’
3.3.
Bij de beoordeling van de aanvrage moet het volgende worden vooropgesteld. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2o van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.4.
In de aanvrage wordt gesteld dat sprake is van een novum als bedoeld in voormelde bepaling. Van het vonnis is eerder herziening gevraagd, welke aanvraag door de Hoge Raad destijds is afgewezen omdat de enkele omstandigheid dat aanvrager — die in feitelijke aanleg niet heeft bestreden bij de aankoop van de apparatuur bij [A] B.V. te Den Haag op 26 november 2002 aanwezig te zijn geweest — op 26 november 2002 blijkens de urenregistratie van zijn werkgever van 9.00 uur tot 17.30 uur in Rotterdam als werkzaam geregistreerd stond, mede in aanmerking genomen dat aanvrager omtrent zijn betrokkenheid bij het bewezenverklaarde wisselende verklaringen heeft afgelegd.2.
3.5.
In onderhavige aanvraag is, naast de urenregistratie van aanvragers werkgever onder (v), een aantal andere stukken overgelegd. Uit deze stukken in onderlinge samenhang bezien kan thans het volgende worden afgeleid. Blijkens de onder (iii) genoemde nota van 31 juli 2001 heeft aanvrager die dag bij [A] B.V. onder meer een Bang & Olufsen MX 7000 televisie gekocht en heeft aanvrager de rekening daarvan (factuurnummer [003]), op 7 augustus 2001 voldaan, zulks — gelet op de onder (i) genoemde verklaring van verkoper [betrokkene 3] — kennelijk contant. Uit de onder (iv) genoemde verklaring van de moeder van aanvrager, [betrokkene 2], kan vooralsnog worden afgeleid dat zij op 26 november 2002 hetzelfde televisietoestel als aanvrager bij [A] B.V. heeft aangeschaft en deze heeft afgerekend met de pinpas van haar vriendin Haas-Kooiman. Omdat zij het model televisie niet bij naam wist heeft de verkoper dit opgezocht in de gegevens van haar zoon, waardoor de aankoop abusievelijk op zijn naam zou zijn komen te staan. Zowel de omstandigheid dat [betrokkene 2] een Bang & Olufsen televisie MX 7000 heeft gekocht en heeft gepind als de omstandigheid dat de uiteindelijke tenaamstelling van de factuur op de naam van de zoon van [betrokkene 2], aanvrager, kwam te staan vindt bevestiging in de onder (i) genoemde verklaring van verkoper [betrokkene 3]. Uit de onder (ii) genoemde verklaring kan worden opgemaakt dat de geleverde Bang & Olufsen televisie, factuurnummer [002], op naam van aanvrager, bij [betrokkene 2] is afgeleverd op de [b-straat 1] te Den Haag.
3.6.
Aldus is vooralsnog aannemelijk dat (voor zover thans relevant) op twee verschillende momenten een Bang & Olufsen MX 7000 (‘Beovision’) televisie is aangekocht, te weten:
- (1)
de aankoop door aanvrager op 31 juli 2001, factuurnummer [003], contant betaald, (welke televisie waarschijnlijk in beslag is genomen), en
- (2)
de met de pinpas van [betrokkene 1] afgerekende aankoop door aanvragers moeder, [betrokkene 2], factuurnummer [002], op 26 november 2002.
De door aanvrager afgelegde wisselende verklaringen moeten aldus in dit licht worden bezien en stroken met de hiervoor beschreven, uit de stukken afgeleide gang van zaken.
3.7.
De door de rechtbank gepresenteerde bewijsconstructie berust hoofdzakelijk op computergegevens van [A] B.V. Daaruit volgde namelijk dat de factuur van de aankoop van 26 november 2002 op naam van aanvrager staat. Thans kan bepaald niet worden uitgesloten dat zulks ten onrechte heeft plaatsgehad. De lezing van de aanvrager heeft daardoor aan plausibiliteit gewonnen, terwijl de redengevendheid van de tenaamstelling van de factuur goeddeels is weggevallen. Een en ander wekt het ernstige vermoeden dat de rechter aanvrager zou hebben vrijgesproken indien hij met deze omstandigheden rekening had kunnen houden.
4.
Gelet op het vorenstaande stel ik mij dan ook op het standpunt dat de namens aanvrager overgelegde stukken een novum opleveren en de aanvraag gegrond verklaard dient te worden.
5.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv, is voorzien.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑08‑2011
HR 25 maart 2008, LJN BC7569.