Ik laat voetnoten achterwege.
HR, 25-08-2020, nr. 19/03330
ECLI:NL:HR:2020:1333
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-08-2020
- Zaaknummer
19/03330
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1333, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑08‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:658
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2019:5560
ECLI:NL:PHR:2020:658, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1333
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Liquidatiepoging op klaarlichte dag in woonwijk in De Meern in 2014. Medeplegen poging tot moord (art. 289 Sr) en medeplegen voorhanden hebben vuurwapen en munitie (art. 26.1 WWM). 1. Afwijzing ttz. in h.b. voorwaardelijk gedaan getuigenverzoek (moeder van medeverdachte, die eerder bij RC is gehoord). 2. Uos dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op plaats delict door slachtoffer is aangereden. 3. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. en 2. HR: art. 81.1 RO. Ad 3. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichting opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemd slachtoffer in arrest vermeld bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03330
Datum 25 augustus 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juli 2019, nummer 21-006847-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben M.E. van der Werf en D. Bektesevic, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
3.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2020.
Conclusie 30‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Poging tot liquidatie in De Meern. Middelen over afwijzing getuigenverzoek en over bewijs. De AG geeft de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO te verwerpen.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03330
Zitting 30 juni 2020
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 8 juli 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “medeplegen van poging tot moord” en 2. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar en zes maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Het hof heeft voorts beslissingen genomen ter zake van in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en heeft de vordering van de benadeelde partij, die is overgegaan op zijn erfgenamen, deels toegewezen en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mrs. M.E. van der Werf en D. Bektesevic, advocaten te Amsterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Deze zaak gaat over het volgende. Op 27 juni 2014 is op klaarlichte dag midden in een woonwijk in De Meern geprobeerd [slachtoffer] te liquideren door hem in zijn auto klem te rijden en meerdere keren met een machinepistool op hem te schieten. Het slachtoffer is daarbij vier keer geraakt. Doordat het slachtoffer de schutter vervolgens heeft aangereden, heeft hij kunnen ontkomen. Het slachtoffer heeft zijn verwondingen na medisch ingrijpen overleefd. Er is (forensisch) onderzoek verricht naar de auto van het slachtoffer en een geparkeerde witte Peugeot. Uit de schade aan die voertuigen is afgeleid dat het aannemelijk is dat de persoon die door het slachtoffer is aangereden, ernstig beenletsel heeft opgelopen. Bij de verdachte is ernstig beenletsel vastgesteld dat blijkens het rapport van een forensisch geneeskundige verklaard kan worden door een aanrijding zoals die heeft plaatsgevonden met de schutter. De verdediging heeft aangevoerd dat het letsel bij de verdachte, dat is veroorzaakt op dezelfde dag als waarop is geprobeerd het slachtoffer te liquideren, is ontstaan doordat verdachte tijdens het hardlopen in Frankrijk is aangereden en de verdachte niet de schutter is.
4. Ten laste van de verdachte is door het hof bewezen verklaard dat:
“1.
hij 27 juni 2014 te De Meern, in de gemeente Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] zijn gedrongen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
hij op 27 juni 2014 te De Meern, in de gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander een vuurwapen van categorie II of III en munitie van categorie II of III voorhanden heeft gehad.”
4.2. Het door het hof gebezigde bewijs is in het Promis-arrest als volgt weergegeven:1.
“Het schietincident
Op 27 juni 2014 omstreeks 11.15 uur vond in de [a-straat] te De Meern een schietincident plaats. De persoon op wie geschoten werd, betrof [slachtoffer] (hierna: aangever).
[getuige 1] was getuige van het incident. Zij bevond zich in haar slaapkamer aan de straatkant van de [a-straat] toen zij twee auto’s op elkaar hoorde knallen. De auto’s waren een Golf, die zij meende te herkennen als de auto die hoort bij de woning aan het begin van de straat, en een grijze BMW, Zij zag dat uit de grijze BMW een man stapte die naar de Golf liep. De man stapte uit de BMW vanaf de bijrijderskant en was gekleed in het zwart. Deze man had iets ronds, waar een soort buis aan vastzat, in zijn handen. [getuige 1] zag dat de man dat ding wat hij vasthad tegen het autoraam van de Golf zette. Zij hoorde dat er minimaal twee keer werd geschoten. Getuige is toen naar beneden gerend. Zij zag dat beide auto’s heel hard doorreden in de richting van de hoek van de straat, in de richting van de [b-straat] . Toen hoorde zij de BMW opnieuw de [a-straat] inrijden. De BMW reed naar de geparkeerde witte auto. Zij zag dat er een man op de grond lag. Deze man was in het zwart gekleed. Hij lag in het gras bij de geparkeerde witte auto. De man had een blanke huidskleur. Zij zag dat de bestuurder van de BMW uitstapte. De bestuurder sleurde de man die op de grond lag in de BMW en legde hem op de achterbank. Zij zag dat de BMW vervolgens hard achteruit reed, weer in de richting van de [c-straat] . De getuige is samen met haar vader naar buiten gelopen. Daar waar de man had gelegen zag zij een sleutel in het gras liggen.
Verbalisanten troffen aangever aan op het perceel [b-straat 1] (het hof begrijpt: in De Meern). Op de kleding van aangever, ter hoogte van de buik, zat een grote bloedvlek. Een verbalisant zag voorts dat er op de rechterarm een grote bloedvlek zat. In de ambulance verklaarde aangever dat bij door de daders klemgereden was en dat een van de daders uitgestapt was. Deze dader beschoot aangever met een automatisch wapen. Aangever heeft deze persoon aangereden, waardoor de dader ten val kwam.
Uit de geneeskundige verklaring betreffende aangever blijkt dat aangever schotwonden in de borstkas, hals, rechterarm, buik en linkerbovenarm had. Er moest een uitgebreide operatie plaatsvinden wegens de schotwonden. Er was sprake van bloedverlies in de buik. Er zijn vier kogels het lichaam ingegaan, drie kogels zijn verwijderd.
Bevindingen (forensisch) onderzoek
De auto van aangever - een grijze Volkswagen Polo voorzien van kenteken [kenteken 1] - is onderzocht. Er werden elf schotbeschadigingen aangetroffen in de voorruit van de auto en één in de deurstijl. Het linkervoorportier, het linkerachterportier, het linkervoorscherm en de linkerbuitenspiegel waren beschadigd. De deuk aan het linkervoorscherm was waarschijnlijk door een ander object veroorzaakt dan de schade aan het portier.
Bij het incident is ook een geparkeerde auto - een witte Peugeot - beschadigd geraakt. Gelet op de verklaring van aangever [slachtoffer] dat hij de schutter aangereden heeft en de getuigenverklaring van [getuige 1] dat er een man op de grond achter de witte Peugeot lag en deze vervolgens in de BMW werd geladen, is ook de schade van deze auto onderzocht. De schade aan de Peugeot was geconcentreerd aan de linkerachterzijde. De achterbumper van het voertuig was niet meer aanwezig. Aan het linkerachterscherm was een indeuking van het plaatmateriaal aanwezig.
Op 9 juli 2014 hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een schade-inpassingsonderzoek verricht. Uit de aangetroffen schade aan de Volkswagen Polo en de Peugeot 106, bleek dat niet alle schade als gevolg van contact tussen beide voertuigen was veroorzaakt. De indeukingen van het linkervoorscherm van de Volkswagen en het linkerachterscherm van de Peugeot hingen hier niet mee samen. De meest waarschijnlijke plaats waar de schutter tussen de voertuigen gestaan moet hebben, werd op basis van de schade geïnterpreteerd als op de locatie van de twee voornoemde indeukingen. De deuk aan het linkervoorscherm van de Volkswagen kwam overeen met de vorm van het linkerbeen van verbalisant [verbalisant 3] . Tijdens een aanrijding zal een menselijk lichaam en het plaatwerk onderhavig aan de krachten indrukken. Het is aannemelijk dat de persoon die ertussen gestaan heeft ernstig beenletsel zal hebben opgelopen.
Op de plaats delict werden negen 7.65 mm hulzen en één kogelfragment aangetroffen. De aangetroffen hulzen waren allen voorzien van een gelijksoortige bodemstempel en rode verf op het slaghoedje. De waargenomen overeenkomsten tussen sporen in de hulzen passen goed bij de hypothese dat deze met hetzelfde vuurwapen zijn verschoten. De vorm en de ligging van de systeemsporen in de hulzen vertonen sterke gelijkenis met die van een machinepistool van het type Skorpion.
De sleutelbos die werd aangetroffen in de grasstrook naast het rechter achterwiel van de witte Peugeot is veiliggesteld (SIN-nummer AAGH6044NL) en nader onderzocht. Verbalisant [verbalisant 4] kreeg het verzoek om de herkomst dan wel het bijbehorende voertuig te achterhalen aan de hand van de op de plaats delict aangetroffen autosleutel van het merk Renault. Hierop is hij naar de Renault-dealer in Utrecht gegaan. De sleutel werd middels een technisch hulpmiddel uitgelezen, waarna verbalisant zag dat de sleutel behoorde bij een auto voorzien van chassisnummer [001] , zijnde een Renault Clio. Na het invoeren van dit chassisnummer in de database van de importeur van de Renault bleek dat het nummer hoorde bij een bordeauxrode Renault Clio voorzien van kenteken [kenteken 2] .
Uit onderzoek bleek dat dit kenteken was afgegeven aan [getuige 2] (de moeder van medeverdachte [betrokkene 1] ).
Het van de sleutelbos veiliggestelde onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA- onderzoek. Op de sleutelhanger (SIN AAGH6043NL#02) werd een DNA-mengprofiel aangetroffen dat past bij minimaal twee mannen, te weten medeverdachte [betrokkene 1] en verdachte. Een monster van hetzelfde object (SIN AAGH6043NL#01) bevatte een DNA- profiel dat past bij de medeverdachte. Deze bevindingen van het DNA-onderzoek zijn waarschijnlijker als het DNA-profiel dat is aangetroffen van verdachte respectievelijk de medeverdachte is, dan dat het van een willekeurige andere persoon is, met een matchkans van kleiner dan één op één miljard.
Bevindingen BMW en kenteken
Verbalisant [verbalisant 5] relateert dat bij het schietincident door de daders gebruik is gemaakt van een grijze BMW met sportvelgen en een dakraam. De Generalist Voertuigcriminaliteit verklaart dat de auto op beschikbare beelden sprekend lijkt op een 335 M-sportedition. Een auto van dit type is gestolen op 17 februari 2014. De aangever van deze diefstal, [betrokkene 2] , verklaart zeker te weten dat zijn auto de enige BMW was van dat type met deze velgen. Over de auto op de getoonde foto verklaart [betrokkene 2] dat hij denkt dat dit zijn auto is. Hij baseert dit op de velgen.
Verbalisant [verbalisant 6] relateert op 27 juni 2014 rond 11.10 uur in de [a-straat] in De Meern een grijze BMW te hebben gezien. Kort daarvoor had hij meerdere korte, snel opvolgende geluiden achter elkaar gehoord. Hij zag dat een man zwarte spullen in de auto gooide. Het gevoel van de getuige was dat hij iemand in de auto duwde omdat hij in die richting bleef schreeuwen. De auto had kenteken [kenteken 3] .
Verbalisanten relateren op 27 juni 2014 gesproken te hebben met [betrokkene 3] , de houder van het voertuig met kenteken [kenteken 3] . Deze vertelde dat het voertuig op zijn werk stond en hij op dat moment daadwerkelijk zicht had op dit voertuig. Hij vertelde dat op 23 juni 2014 zijn kentekenplaten gestolen waren.
Bevindingen camerabeelden woning aangever
Verbalisant [verbalisant 7] beschrijft de beelden van het camerasysteem geïnstalleerd op de woning van aangever op het adres [b-straat 1] in De Meern. Tussen 11:05:18 en 11:05:30 uur is te zien dat de personenauto waarin aangever is gestapt eerst achteruit rijdt en dan de [a-straat] in rijdt. Tussen 11:06:15 en 11:06:45 uur komt deze auto weer terug en stopt voor de woning van aangever. Aangever stapt uit. Een andere verbalisant heeft geconstateerd dat de klok van dit camerasysteem 9 minuten en 42 seconden achterloopt op de tijd van de website www.wereldklok.nl.
Verklaringen [getuige 2] (moeder medeverdachte [betrokkene 1] )
Op 25 juli 2014 is [getuige 2] als getuige gehoord. Zij heeft als volgt verklaard:
“Ik wil maar een ding zeggen. [betrokkene 1] is betrokken bij die liquidatie in De Meern. Dat heeft hij mij zelf verteld. [betrokkene 1] (het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 1] ) heeft een kleine rode auto, een Renault. Die auto heeft hij in gebruik, maar die auto staat op mijn naam. U vertelt mij dat de liquidatiepoging in De Meern op vrijdagochtend 27 juni 2014 heeft plaatsgehad. Die dag was ik aan het werk. [betrokkene 1] lag nog te slapen toen ik naar mijn werk ging, om ongeveer 07.00 uur. Toen ik diezelfde dag thuiskwam, rond 13:00 uur was [betrokkene 1] er ook. Hij was heel gehaast en gestrest. [betrokkene 1] zei dat hij haast had en snel weer weg moest. Zondag 29 juni heeft [betrokkene 1] [betrokkene 4] en mij verteld dat hij ervandoor ging. Hij vertelde ons dat hij de chauffeur was bij de liquidatie in De Meern. Ik heb hem gesmeekt om zichzelf aan te geven bij de politie. [betrokkene 1] vond dat absoluut geen optie. Hij vertelde mij dat er veel te veel mensen bij betrokken zijn en dat hij zich echt niet zelf aan kon geven. Veel te gevaarlijk. [betrokkene 1] vertelde dat hij dus chauffeur was en dat het niet goed was gegaan, want degene die geschoten had, was overreden door degene die beschoten werd. De benen van de schutter waren helemaal kapot. [betrokkene 1] heeft de schutter in zijn auto geholpen en heeft hem naar een ziekenhuis in Frankrijk gebracht. Hij heeft hem daar achter de heg gelegd. [betrokkene 1] vertelde mij dat de schutter overal bloed had aan zijn benen. [betrokkene 1] vertelde ons dat hij met de bus naar Zuid-Spanje wilde en dat hij de rode Renault in Nederland zou laten staan. De avond dat [betrokkene 1] ons had verteld zei hij tegen mij dat hij dacht dat ik hem zou gaan verraden. Ik heb hem ook eerlijk gezegd dat die kans er in zat.”
Op 28 juli is [getuige 2] opnieuw gehoord. Zij heeft toen haar eerdere verklaring in die zin aangevuld dat [betrokkene 1] verteld heeft dat hij niet geschoten heeft en dat de benen van de schutter helemaal uit elkaar stonden. Hij was eerst weggereden en toen weer teruggekomen en toen heeft hij de schutter in de auto getrokken. De schutter heeft hij op een landweggetje gelegd.
Verklaring getuige [getuige 3]
Getuige [getuige 3] is op 9 september 2014 gehoord bij de politie en is toen geconfronteerd met een tapgesprek waarin zij tegen een zekere [betrokkene 5] zegt: "Ja... hij heeft hun genaaid voor heel veel centen. Het is een afrekening geweest. Maar hij heb het zelf niet gedaan hoor [getuige 3] (fon). Hij was erbij, hij was de berijder.” Zij heeft hierop tegen de politie gezegd dat dat is wat zij gehoord had en dat ze dat van hem zelf (het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 1]) gehoord heeft. De getuige heeft voorts verklaard dat medeverdachte [betrokkene 1] tegen haar gezegd heeft dat die jongen met zijn benen zo lag, omdat hij was aangereden.
Aantreffen verdachte in Frankrijk
Op 27 juni 2014, omstreeks 22.00 uur, is verdachte in Wasquehal (Frankrijk) aangetroffen door een bewoner die zijn hond aan het uitlaten was. Deze persoon heeft verklaard dat hij, toen hij bij de doorgaande weg de Rue de Molinel, aankwam geschreeuw hoorde. Hij zag dat er in de Charnin de Heule, aan zijn linkerkant, een persoon lag. Deze persoon had een strakke zwarte loopbroek aan en een T-shirt. De getuige zag dat de rechtervoet verdraaid, dan wel haaks op het onderbeen stond. Hij zag dat het bloed al helemaal gestold was. Het leek alsof de man in een soort stabiele zijligging lag. Zijn benen waren gestrekt en zijn hoofd lag tegen een muurtje aan.
Verdachte werd op 27 juni 2014 omstreeks 23.20 uur binnengebracht op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis in Lille, waar het volgende letsel werd vastgesteld: Letsel aan onderste extremiteit (voet, teen), letsel aan het bovenbeen, meervoudig hevig letsel, letsel aan de enkel, open fractuur en luxatie rechterenkel, open distale tibia fractuur Cauchoix III, luxatie linkerknie, tibiaplateaufractuur, hematoom dijbeen, rechterknie: niet-gedisloceerde fractuur fibulakop.
Onderzoek letsel verdachte
Door forensisch geneeskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg is een rapportage opgesteld inzake het letsel van verdachte. Samengevat had verdachte botbreuken met ontwrichting van de rechterenkel en van de linkerknie met verdenking op kniebandletsel en een breuk van het kuitbeen ter hoogte van de rechterknie, waarvoor hij werd opgenomen in het ziekenhuis in Lille.
Samengevat kan volgens deze deskundige het geheel van fracturen worden verklaard door een situatie waarin botsend geweld heeft plaatsgevonden op de zijkant van de rechterknie, ter hoogte van het fibulakopje. Dit verklaart de dwarse breuk van het fibulakopje. De breuk van de enkel kan verklaard worden doordat bij deze geweld inwerking torsie op het onderbeen ten opzichte van de gefixeerde rechtervoet optrad. De breuken aan de linkerknie kunnen in deze dynamiek worden verklaard door de gelijktijdig op deze (gestrekte) knie inwerkende ‘variserende’ kracht, waarbij de binnenzijde van de knie wordt samengedrukt en de kniebanden aan de buitenzijde worden uitgerekt, waardoor aan de binnenzijde een ‘samendrukkingsfractuur’ (compressiefractuur) ontstaan en een ‘uitrekkingsfractuur’ (avulsiefractuur) aan de buitenzijde van de knie.
Een scenario waarbij verdachte voor een stilstaande auto zou hebben gestaan, waardoor (met name) zijn rechtervoet gefixeerd was, waarna hij door een andere auto zijwaarts werd aangereden tegen de benen, kan derhalve een goede verklaring vormen voor het geheel aan botbreuken.
Het tweede scenario waarbij verdachte nabij het achterwiel van een stilstaande auto zou hebben gestaan, waarbij hij bekneld raakte nadat een andere auto schuin tegen hem zou zijn aangereden dan wel hij over die auto werd heen gedrukt kan ook een verklaring vormen voor het geheel aan botbreuken.
Een scenario waarbij verdachte als voetganger zou zijn aangereden door een voertuig, zoals tijdens het joggen vormt, gezien het hierbij ontbreken van krachtsinwerking op het been waarbij de voet gefixeerd is, geen goede verklaring voor het geheel aan botbreuken.”
5. Het eerste middel
5.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane (voorwaardelijke) verzoek tot het horen van [getuige 2] als getuige.
5.2.
De aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 24 juni 2019 gehechte pleitnotities van de raadsman, aan de hand waarvan hij blijkens dat proces-verbaal het woord heeft gevoerd, vermelden omtrent het in het middel bedoelde verzoek het volgende:2.
“Verklaringen [getuige 2]
De verklaringen van de moeder van [betrokkene 1] zijn veelvuldig onderwerp van gesprek geweest in deze zaak.
Op 25 juli 2014 heeft zij kennelijk met de politie gesproken en aangegeven dat haar zoon tegenover haar zou hebben bekend dat hij de chauffeur is geweest bij de poging liquidatie. Ook zou haar zoon haar hebben gezegd dat de schutter zwaargewond was aan zijn benen en dat hij hem naar een ziekenhuis, in Frankrijk zou hebben gebracht, dan wel op een landweggetje in Frankrijk zou hebben achtergelaten, achter een heg, en dat hij de ambulance zou hebben gebeld.
Bij de rechter-commissaris, op 19 maart 2015 wilde [getuige 2] over de inhoud van de zaak niet meer verklaren.
Op 16 oktober 2015 heeft zij bij de rechter-commissaris verklaard dat haar politieverklaring - kort gezegd - onjuist is, dat zij niets van haar zoon heeft vernomen omtrent zijn betrokkenheid bij de poging tot liquidatie en dat zij de wetenschap die zij had op 25 juli 2014 had opgepikt uit het geruchtencircuit en van ene [betrokkene 6] . De Rechtbank heeft die laatste verklaring ongeloofwaardig geacht, omdat volgens de rechtbank haar motief om belastend over haar zoon te verklaren door diens aanhouding was weggevallen.
De politieverklaring van [getuige 2] is tot stand gekomen in een voor haar moeilijke periode. Zij was haar zoon kwijt, ze was depressief en overspannen, ze leed aan waanideeën en gebruikte daar ook medicijnen voor (slaaptabletten en oxazepam). De depressiviteit, overspannenheid en de waanideeën zullen geen verzinsels geweest zijn van mevrouw, omdat zij niet zomaar het zware medicijn oxazepam voorgeschreven gekregen kan hebben.
Op de avond van het verhoor had ze stevig alcohol gebruikt, zes of zeven halve liters bier, of zelfs 10 of 11 halve liters bier. Ook had ze die dag oxazepam geslikt. De gebruiksvoorschriften van oxazepam raden dat sterk af, omdat het gebruik van dit medicijn de werking van alcohol sterk versterkt. Andere bijwerkingen van oxazepam zijn bijvoorbeeld sufheid, verminderde coördinatie en geheugenproblemen. Alcoholgebruik bevordert die bijwerkingen. Al met al is dat natuurlijk een verre van ideale conditie om een getuigenverklaring af te leggen.
Bijkomende complicatie is dat de verklaring niet is opgenomen of is meegetypt. De verbalisanten hebben [getuige 2] aangehoord, pas later proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en dat op 28 juli aan haar voorgehouden. Uw Hof kan dus niet zien hoe de verklaring van deze depressieve en kennelijk aan waanideeën lijdende dronken vrouw tot stand gekomen is. Dat zij op 28 juli haar eerdere verklaring nauwelijks heeft tegengesproken maakt dat niet wezenlijk anders. Met uitzondering van het excessieve alcoholgebruik was de situatie van [getuige 2] immers niet veranderd.
Bovendien is goed voorstelbaar dat zij min of meer echt geloofde in haar verhaal. Haar zoon was immers sinds eind juni spoorloos verdwenen, uit het geruchtencircuit - onder andere van [betrokkene 6] , zo verklaarde zij later - heeft ze gehoord dat hij betrokken was bij de aanslag op [slachtoffer] , in de media waren ondertussen diverse publicaties verschenen over dit feit en over de mogelijke toedracht. Ze verklaart ook zelf dat ze op internet heeft gelezen over de zaak. Zij zat ook dicht bij de kennissenkring van [verdachte] . Haar broer bijvoorbeeld ( [betrokkene 7] ) zat in hetzelfde hardloopclubje, terwijl [betrokkene 7] en [verdachte] diverse gemeenschappelijke kennissen hebben, die ook gehoord zijn. [betrokkene 7] kent bijvoorbeeld [betrokkene 8] , de zwager van [verdachte] . [betrokkene 8] wist natuurlijk al snel dat [verdachte] in een Frans ziekenhuis lag en is daar waarschijnlijk ook op bezoek geweest. Dat [verdachte] aangereden in een Frans ziekenhuis had gelegen en inmiddels naar Nederland was overgebracht en daar was aangehouden was op 25 juli 2014 binnen de kennissenkring van [betrokkene 7] en [getuige 2] algemeen bekend. De informatie die zij heeft gegeven tijdens haar politieverhoor (over Frankrijk, over een landweggetje etc) is dus geen informatie die zij alleen van [betrokkene 1] zelf gehad kan hebben. Zij kan deze in de maand voorafgaand aan haar verhoor uit vele bronnen en van vele personen gekregen hebben.
In haar toestand van depressie en waanideeën is het niet onwaarschijnlijk dat [getuige 2] al deze informatie uit verschillende bronnen heeft gecombineerd tot de conclusie dat haar zoon erbij betrokken was. Zeker nu zij bezorgd was om de verblijfplaats en de veiligheid van haar zoon en zij kennelijk de bedoeling had om hem via de politie thuis te laten bezorgen is goed denkbaar dat zij haar eigen conclusies tot mededelingen van haar zoon heeft gemaakt.
Onder die omstandigheden moet een politieverhoor uiteraard uiterst zorgvuldig verlopen, hetgeen hier niet bepaald is gebeurd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat mevrouw bij de rechter-commissaris later anders heeft verklaard.
Een opmerkelijk feit, dat wat onderbelicht is gebleven, is het volgende. [verdachte] is op 27 juni om ongeveer 22:00 uur gevonden door iemand die zijn hond uitliet. Uit de telefoongegevens van de telefoon die in het dossier aan [betrokkene 1] wordt toegeschreven (- [telefoonnummer] ) blijkt dat die telefoon om 21.21 uur in Utrecht was. Volgens het dossier is het van Wasquehal naar Utrecht ongeveer tweeënhalf uur rijden. Als [betrokkene 1] [verdachte] daarheen heeft gebracht en heeft neergelegd, moet hij dus uiterlijk om 18.50 uur uit Wasquehal vertrokken zijn om om 21.21 uur in Utrecht te kunnen zijn. Dat is bijzonder onwaarschijnlijk. Dan zou [verdachte] immers meer dan drie uur ongezien in de Chemin de Heule hebben gelegen. De Chemin de Heule is geen achterafsteegje, maar een straat in Wasquehal met diverse woningen eraan en een kinderdagverblijf. Voor auto’s is de straat doodlopend, maar voor overig verkeer niet. Vanuit de Chemin de Heule kan men per fiets of lopend nog twee richtingen kiezen. Op de huidige versie van Google Maps zijn spelende kinderen zichtbaar in straat. Het is dus vrijwel ondenkbaar dat men ongezien een gewonde man op straat kan achterlaten tegen zeven uur ‘s avonds. Het is ook ondenkbaar dat iemand daar drie uur lang ongezien kan liggen. Het is veel waarschijnlijker dat [verdachte] daar vlak voor 22:00 uur is gedumpt. Hij wilde daar niet blijven; hij wilde naar het ziekenhuis; hij heeft geschreeuwd om hulp. Hij heeft echt wel laten weten dat hij daar gedumpt was. [betrokkene 1] kan dat dus nooit gedaan hebben. Waarom zou hij dat verhaal dan aan zijn moeder vertellen? Ook hier lijkt het erop dat moeder conclusies heeft getrokken.
Tussenconclusie
De politieverklaring van [getuige 2] is niet betrouwbaar, onder dubieuze omstandigheden tot stand gekomen en later door haar tegengesproken. Bovendien bevat deze verklaring veel algemene informatie die zij uit diverse bronnen kan hebben verkregen, alsmede informatie die onjuist lijkt te zijn.
Primair is het verzoek aan Uw Hof dan ook om deze verklaring van het bewijs uit te sluiten. Voor zover Uw Hof deze verklaring desalniettemin voor het bewijs zou willen gebruiken, verzoek ik u de behandeling ter terechtzitting te heropenen [getuige 2] als getuige te horen.”
5.3.
Het arrest van het hof houdt omtrent dat verzoek het volgende in:
“Nu het hof de verklaringen van [getuige 2] voor het bewijs zal bezigen, komt het toe aan het door de verdediging voorwaardelijk gedane verzoek tot heropening van het onderzoek teneinde [getuige 2] te kunnen horen.
Het hof zal het verzoek toetsen aan het noodzakelijkheidscriterium.
Nu de getuige reeds eerder bij de rechter-commissaris gehoord is over de wijze van totstandkoming van haar eerdere verklaringen bij de politie, haar verklaring daarnaast niet het enige bewijsmiddel is waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit rechtstreeks kan volgen en het hof ook overigens niet de noodzaak ziet om de getuige ter terechtzitting of bij de raadsheer-commissaris te horen, wijst het hof het verzoek af.”
5.4.
Niet wordt betwist dat het hof ter beoordeling van het verzoek de juiste maatstaf (het noodzaakscriterium) heeft toegepast. De motivering van de afwijzing van het verzoek is volgens de toelichting op het middel echter onbegrijpelijk, gelet op (i) het uitgangspunt van het EHRM dat de getuige ter zitting wordt gehoord, terwijl dit in de onderhavige zaak niet is gebeurd, (ii) het indringende en uitgebreide verweer in dit verband, (iii) de inhoud van en discrepanties tussen de verklaringen van [getuige 2] , (iv) het belang van deze verklaring voor het bewijs en (v) de summiere motivering van de afwijzing.
5.5.
De Hoge Raad heeft in het overzichtsarrest van 1 juli 2014 over het oproepen en horen van getuigen ter zake van het noodzakelijkheidscriterium het volgende beoordelingskader geschetst:3.
“2.8. Het noodzakelijkheidscriterium, dat oorspronkelijk alleen in art. 315 Sv voorkwam, houdt verband met de taak en de verantwoordelijkheid van de strafrechter voor de volledigheid van het onderzoek van de zaak. Met het oog daarop is hem de bevoegdheid toegekend om ambtshalve onder meer de oproeping van getuigen te bevelen voor het geval hem de noodzakelijkheid blijkt van dat verhoor, ongeacht wat de procespartijen daarvan vinden. Vanuit deze gezichtshoek bezien is bij de beoordeling van een gemotiveerd, duidelijk en stellig verzoek van de verdediging aan de rechter om ambtshalve gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf getuigen op te roepen, slechts van belang of hij het horen van die getuigen noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Dit betekent dat zo een verzoek kan worden afgewezen op de grond dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. Van een aldus gemotiveerde afwijzing kan niet worden gezegd dat die ervan blijk geeft dat de rechter op ontoelaatbare wijze is vooruitgelopen op hetgeen de getuigen zouden kunnen verklaren.
2.9. Omtrent de gevallen en de mate waarin een afwijzing nader dient te worden gemotiveerd, zijn wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen algemene regels te geven, ook niet omtrent de vraag of onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld bij onvoorziene ontwikkelingen, eisen van een eerlijke procesvoering zich verzetten tegen een afwijzing. Wel zijn daarbij de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren van belang alsmede de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen."
5.6.
In het overzichtsarrest van 4 juli 2017 heeft de Hoge Raad een nadere beschouwing gewijd aan onder meer de onderbouwing van een getuigenverzoek door de verdediging en de motiveringsplicht van de rechter.4.De rechter moet het verzoek – met inachtneming van het toepasselijke criterium – in het licht van alle omstandigheden van het geval te beoordelen. Indien hij het verzoek afwijst, moet hij de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust in het proces-verbaal van de zitting of de uitspraak vermelden. Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen gaat het in cassatie om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.
5.7.
De verdediging heeft aan het hof een gemotiveerd, duidelijk en stellig verzoek gedaan om [getuige 2] als getuige op te roepen om haar ter zitting te horen. Uit de hierboven passage uit de pleitnotities van de verdediging leid ik af dat de verdediging de door haar bij de politie op 25 juli 2014 afgelegde verklaring – die op 28 juli 2014 is aangevuld5.– in twijfel trekt. De getuige is daarna nog twee keer voor de rechter-commissaris verschenen, waar zij op 19 maart 2015 niet meer wilde verklaren over de inhoud van de zaak en zij op 16 oktober 2015 is teruggekomen op haar bij de politie afgelegde verklaring.
5.8.
Het hof heeft het verzoek om de getuige te horen afgewezen omdat de getuige bij de rechter-commissaris al is gehoord over de wijze van totstandkoming van de politieverklaringen en haar verklaring ook niet het enige bewijsmiddel is waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit rechtstreeks kan volgen. Het hof heeft de bij de politie afgelegde verklaringen voor het bewijs gebruikt en heeft dus kennelijk geen geloof gehecht aan de op 16 oktober 2015 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring. De betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit heeft het hof niet alleen uit deze getuigenverklaring afgeleid, maar onder meer ook uit het DNA-materiaal van de verdachte dat is aangetroffen op een sleutelbos die is aangetroffen in de grasstrook naast het rechter achterwiel van de geparkeerde witte Peugeot die bij het incident beschadigd raakte, de verklaring van getuige [getuige 3] en het letsel dat bij de verdachte is vastgesteld. Ook overigens zag het hof de noodzaak niet om de getuige ter zitting of bij de rechter-commissaris te horen. Het hof achtte zich dus voldoende ingelicht. Het hiervoor vermelde in aanmerking genomen, acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk en ook voldoende gemotiveerd.
5.9.
Het middel faalt.
6. Het tweede middel
6.1.
Het middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359, lid 2, tweede volzin, Sv heeft verzuimd toereikend gemotiveerd de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, dat inhoudt dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op het plaats delict door het slachtoffer is aangereden.
6.2.
Gelet op de omvang van het ter zake van dit standpunt door de verdediging gevoerde pleidooi, volsta ik met een beknopte samenvatting hiervan en verwijs ik voor een volledige weergave naar de aan het proces-verbaal van de zitting van 24 juni 2019 gehechte pleitnotities. In de kern genomen heeft de verdediging betoogd dat op grond van de verklaringen van getuigen en de verklaringen van het slachtoffer niet de exacte toedracht van de aanrijding met de schutter kan worden vastgesteld. Volgens de verkeersongevallenanalyse van de politie stond de schutter tussen de twee auto’s in, op de plaats waar deze zijn ingedeukt. Volgens de verdediging passen de verwondingen van de verdachte niet binnen dat scenario. Ook zou het onwaarschijnlijk zijn dat er als gevolg van de aanrijding geen DNA-sporen en/of kledingvezels zijn achtergebleven op de plaats delict.
6.3.
Het hof heeft het in het middel bedoelde standpunt in zijn Promis-arrest als volgt weergegeven en verworpen:6.
“De verdediging heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de aan hem ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte vanaf het begin consequent en fanatiek ontkend heeft. Verdachte stelt dat hij tijdens het hardlopen in Frankrijk aangereden is en dat zijn verwondingen niet bij de tenlastegelegde poging tot moord zijn ontstaan. Het DNA-spoor op de sleutelhanger die is gevonden op de plaats delict kan niet leiden tot de conclusie dat verdachte de schutter is geweest. De belastende verklaring van de moeder van de medeverdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Hieronder zullen deze verweren zo nodig uitvoeriger worden weergegeven.
De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat het opvallend is hoeveel bewijs en hoeveel ‘te verwachten sporen’ ontbreken. Zo zijn er geen biologische sporen van verdachte op de plaats delict aangetroffen. Dit is opvallend omdat de schutter blijkbaar ernstig gewond is geraakt. Bij verkeersongevallen blijven altijd bloed- en DNA-sporen achter. De BMW en het vuurwapen zijn zoek, waardoor hieraan geen onderzoek kan worden gedaan. De kleding die verdachte droeg in Frankrijk klopt niet met de kleding van de schutter, terwijl het hoogst onwaarschijnlijk is dat hij zich met zijn verwondingen kan hebben omgekleed. Op zijn kleding zijn bovendien geen sporen van het delict aangetroffen. Niet bekend is hoe verdachte - als hij de schutter zou zijn - in Frankrijk terecht is gekomen. Niet vastgesteld is dat verdachte enige beloning heeft ontvangen. Het motief van verdachte is nooit gebleken.
(…)
Bewijsoverwegingen
(…)
Beoordeling letselonderzoek in combinatie met overige bewijsmiddelen
De verdediging heeft aangevoerd dat op grond van de zich in het dossier bevindende verklaringen van getuigen en de verklaringen van het slachtoffer de exacte toedracht van de aanrijding met de schutter niet kan worden vastgesteld. Überhaupt kan niet met zekerheid vastgesteld worden dat de schutter daadwerkelijk is aangereden. De verkeersongevallenanalyse omschrijft een mogelijk scenario van hoe de aanrijding zou hebben plaatsgevonden, maar dit scenario behoeft niet juist te zijn. Als de verkeersongevallenanalyse het wel bij het juiste eind heeft, dan past verdachte op grond van zijn verwondingen niet binnen dat scenario. Immers, gelet op de conclusie van de deskundige Oude Grotebevelsborg ten aanzien van het letsel, zou verdachte - als hij de schutter was - van achteren zijn aangereden. Het slachtoffer heeft juist verklaard dat de schutter hem aankeek toen hij de schutter aanreed. Het letsel van verdachte is tegengesteld aan het letsel dat de schutter opgelopen zou moeten hebben.
Het hof overweegt dat op basis van de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] vastgesteld kan worden dat de schutter aangereden is en dat hij vervolgens niet meer zelfstandig in de BMW kon geraken. De bestuurder van de BMW heeft hem immers de auto in moeten tillen.
Uit de inhoud van het forensisch geneeskundig rapport van Oude Grote Bevelsborg volgt dat het bij verdachte geconstateerde letsel verklaard kan worden door een aanrijding zoals die heeft plaatsgevonden met de schutter. Dat de aanrijding moet hebben plaatsgevonden op een wijze die niet in overeenstemming is met de conclusies in dit rapport, is niet komen vast te staan. Het hof merkt hiertoe op dat het rapport - anders dan de raadsman lijkt te suggereren - niet concludeert dat het botsende geweld dat is uitgeoefend op de rechterknie afkomstig moet zijn van een aanrijdende auto. Een andere geweldsinwerking is eveneens mogelijk. Oude Grote Bevelsborg heeft bovendien in het verhoor bij de raadsheer- commissaris op 1 juni 2016 verklaard (blz. 4) dat er botsend geweld heeft plaatsgevonden op de buitenzijde van de rechterknie, maar dat zij op basis van het ter beschikking staande materiaal niet kan zeggen of dat de eerste geweldsinwerking is geweest, of een latere.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.”
6.4.
Het forensisch geneeskundig rapport van Oude Grote Bevelsborg dat door het hof wordt aangehaald, vermeldt omtrent het letsel het volgende (foto’s laat ik weg):
“5 Bespreking en Interpretatie
Uitwendige letsels
De bij [verdachte] uitwendig waargenomen letsels bestaan uit schaaf- en kraswonden en uit bloeduitstortingen.
Schaafwonden en kraswonden zijn oppervlakkige huidbeschadigingen die ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch afschavend geweld en/of frictie, zoals door (zich) bewegen langs een ruw voorwerp of oppervlak, of (zich) krassen met of aan een hard puntig voorwerp, lichaamsdeel of uitsteeksel. Omdat een auto deze kenmerken ook kan hebben, kan deze (mede) in aanmerking komen als veroorzakend voorwerp/oppervlak.
Bloeduitstortingen ontstaan door de inwerking van uitwendig botsend en/of samendrukkend mechanisch geweid, zoals door (zich) slaan of stoten met of tegen een hard voorwerp, lichaamsdeel of hard uitsteeksel, en/of door hard samendrukken van weefsels zoals bijvoorbeeld door krachtig vastpakken of knijpen. Bloeduitstortingen kunnen zowel in de onderhuidse weefsels als in de huid optreden en manifesteren zich als meer of minder scherp omschreven huidverkleuringen, zogenaamde 'blauwe plekken'.
Daarnaast bevond zich een scherprandige huidklieving (C.) ter hoogte van de rechterenkel voorzien van chirurgisch hechtmateriaal, passend bij een chirurgische behandeling.
De onder A., B., D., E., F., G., H., en L, beschreven huidbeschadigingen aan beide benen, de linkerelleboog en het achterhoofd, berusten op huidafschavingen. Deze huidafschavingen zijn dermate aspecifiek dat zij niet nader kunnen worden toegeschreven aan een specifiek voorwerp en/of oppervlak.
De huidafschaving aan de binnenzijde van het linkerbovenbeen (G.) onderscheidt zich van de overige huidafschavingen omdat deze, mede gezien de zwarte verkleuring, mogelijk duidend op plaatselijk weefselversterf en de scherpere begrenzing aan met name de kruinwaartse zijde, relatief dieper lijkt dan de overige huidafschavingen. Een dergelijke, tamelijk abrupte, diepere huidafschaving kan worden verklaard door bijvoorbeeld een lokale, langduriger inwerking van afschavend geweld of frictie op de huid, door bijvoorbeeld een ruw voorwerp of oppervlak dat zich gedurende langere tijd beweegt op of langs eenzelfde huidgebied. Een ten opzichte van het contactpunt (op de huid) bewegend (roterend en/of wrijvend) voorwerp kan derhalve een goede verklaring vormen voor dit letsel.
De onder I. beschreven bruine verkleuringen aan de voorzijde van de rechterbekkenkam kunnen op basis van het fotomateriaal niet goed worden geduid. Deze kunnen passen bij plaatselijke pigmentaties alsmede bij lokale huidbeschadigingen met korstvorming.
De onder J. beschreven huidbeschadiging aan de voorzijde van de linkerbekkenkam kan verklaard worden door een oppervlakkige huidafschaving, in combinatie met een onderhuidse bloeduitstorting, opgeleverd door een combinatie van afschavend en stomp botsend geweld en/of frictie.
De onder K. beschreven paarsblauwe verkleuring aan de linkerbil is, mede omdat deze kennelijk niet zichtbaar was ten tijde van het forensisch medisch onderzoek in Frankrijk, passend bij een onder invloed van de zwaartekracht uitgezakte bloeduitstorting, opgeleverd door al dan niet lokaal stomp botsend geweld.
Medisch dossier en radiologisch beeldmateriaal
De bij onderzoek op 28-06-2014 gediagnosticeerde botbreuken bevonden zich ter hoogte van beide knieën en van de rechterenkel.
De breuken aan de linkerknie toonden zowel tekenen van samendrukking ('compressie') aan de binnenwaartse zijde als uitrekking ('tractie') met afscheuring van bot door trekkracht van de kniebanden ('avulsie') aan de buitenwaartse zijde.
Een dergelijke combinatie van botbreuken kan worden verklaard door een krachtsinwerking waarbij verdraaiing ('torsie') van de knie optreedt, in combinatie met samendrukken van de binnenzijde van de knie en 'uitrekking' van de buitenzijde van de knie. (Zie afbeelding 7, waarin de rode pijlen de richtingen van de krachtsinwerking op het kniegewricht aangeven).
De breuk aan de rechterknie bestond uit een lijnvormige breuk van het bovenste deel van het kuitbeen ('fibulakopje'), zonder verplaatsing van botdelen. Een dergelijke breuk, loodrecht op de lengterichting van het bot, wordt doorgaans opgelopen door een krachtsinwerking loodrecht op de lengterichting van het bot, zoals door direct botsend geweld. (Zie afbeelding 8, waarin de rode pijl de richting van de geweldsinwerking op de zijkant van de knie aangeeft).
[Afbeelding 7] [Afbeelding 8]
De 'bimalleolaire luxatiefractuur' van de rechterenkel bestond uit een breuk van het rechterkuitbeen ('distale fibula') en van het rechterscheenbeen ('distale tibia') , juist boven het sprongbeen, met verplaatsing van het rechterscheenbeen ten opzichte van het sprongbeen naar rugwaarts. Een dergelijke breuk, met verschuiving van het onderbeen naar middenwaarts en voorwaarts ten opzichte van de voetwortel, kan worden opgeleverd door een krachtsinwerking vanuit rechts zijwaarts op het been met draaiing ('torsie'), bij een gefixeerde voet. De richting van de veroorzakende krachtsinwerkingen is op afbeelding 9 aangeduid met de rode pijlen.
[afbeelding 9]
De combinatie van deze breuken kan derhalve verklaard worden door een geweldinwerking vanuit de rechterzijde op de zijkant van de rechterknie ter hoogte van het fibulakopje, waarbij een torsiekracht op het rechterbeen wordt uitgeoefend door een gefixeerde rechtervoet (bijvoorbeeld op de ondergrond).
Samengevat kan het geheel aan fracturen worden verklaard door een situatie waarin botsend geweld heeft plaatsgevonden op de zijkant van de rechterknie, ter hoogte van het fibulakopje. Dit verklaart de dwarse breuk van het fibulakopje. De breuk van de enkel kan verklaard worden doordat bij deze geweldinwerking torsie op het onderbeen ten opzichte van de gefixeerde rechtervoet optrad.
De breuken aan de linkerknie kunnen in deze dynamiek worden verklaard door de gelijktijdig op deze (gestekte) knie inwerkende 'variserende' kracht, waarbij de binnenzijde van de knie wordt samengedrukt en de kniebanden aan de buitenzijde worden uitgerekt, waardoor aan de binnenzijde een 'samendrukkingsfractuur' (compressiefractuur) ontstaan en een 'uitrekkingsfractuur' (avulsiefractuur) aan de buitenzijde van de knie.
Een scenario waarbij [verdachte] voor een stilstaande auto zou hebben gestaan, waardoor (met name) zijn rechtervoet gefixeerd was, waarna hij door een andere auto zijwaarts werd aangereden tegen de benen, kan derhalve een goede verklaring vormen voor het geheel aan botbreuken.
Of [verdachte] vervolgens tevens zou zijn overreden door het voertuig, kan op basis van de vastgestelde breuken en overige letsels niet worden vastgesteld.
Het tweede scenario, waarbij [verdachte] nabij het achterwiel van een stilstaande auto zou hebben gestaan, waarbij hij bekneld raakte nadat een andere auto schuin tegen hem zou zijn aangereden dan wel dat hij over die auto werd heen gedrukt komt qua geweldinwerkingen op de benen vrijwel overeen met het eerder genoemde scenario, en kan derhalve óók een verklaring vormen voor het geheel aan botbreuken.
Een scenario waarbij [verdachte] als voetganger zou zijn aangereden door een voertuig, zoals tijdens het joggen vormt, gezien het hierbij ontbreken van een krachtsinwerking op het been waarbij de voet gefixeerd is, geen goede verklaring voor het geheel aan botbreuken. Ook een scenario waarbij met stokken geslagen zou zijn op de benen, is gezien het hierbij doorgaans ontbreken van torderende kracht op het rechterbeen geen goede verklaring voor het geheel aan botbreuken.”
6.5.
Het door de verdediging ter zitting van het hof ingenomen standpunt is duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren gebracht. Het hof is afgeweken van het standpunt dat de verdachte op het plaats delict niet door het slachtoffer is aangereden. Het hof heeft bij dat oordeel in aanmerking genomen dat op basis van de verklaringen van het slachtoffer en getuige [getuige 1] kan worden vastgesteld dat de schutter is aangereden en vervolgens niet meer zelfstandig in de BMW kon geraken en uit de inhoud van het forensisch geneeskundig rapport van Oude Grote Bevelsborg volgt dat het bij de verdachte geconstateerde letsel verklaard kan worden door een aanrijding zoals die heeft plaatsgevonden met de schutter. De raadsman van de verdachte leek volgens het hof te suggereren dat in dat rapport wordt geconcludeerd dat het botsende geweld dat is uitgeoefend op de rechterknie afkomstig moet zijn van een aanrijdende auto. Het hof volgt hem daarin niet en leidt uit het rapport en een bij de rechter-commissaris door Oude Grote Bevelsborg afgelegde verklaring af dat een andere geweldsinwerking eveneens mogelijk is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft daarmee het standpunt van de verdediging toereikend gemotiveerd verworpen.
6.6.
Het middel faalt.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Beide middelen falen en kunnen met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑06‑2020
Ik laat voetnoten achterwege.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers. Dit is herhaald in het overzichtsarrest van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1219, NJ 2017/441 m.nt. Kooijmans).
HR 4 juli 2017 ECLI:NL:HR:2017:1219, NJ 2017/441 m.nt. Kooijmans, r.o. 3.8.1 en 3.8.2.
Zie p. 7 van het arrest van het hof.
Ik laat voetnoten achterwege.