Rb. Gelderland, 05-02-2015, nr. AWB - 14 , 512
ECLI:NL:RBGEL:2015:647
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
05-02-2015
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 512
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2015:647, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 05‑02‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:1142, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AB 2015/224 met annotatie van W. den Ouden
Uitspraak 05‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Verjaring invorderingsbevoegdheid verbeurde dwangsommen.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/512 en 14/3255
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaken tussen
[BV], eiseres
(gemachtigde: mr. A.C.M. Verhoeven),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten te Druten, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder een stillegging van bouwwerkzaamheden bekrachtigd en een preventieve last onder dwangsom opgelegd (besluit 1).
Bij besluit van 4 september 2013, verzonden 5 september 2013, heeft verweerder een invorderingsbeschikking genomen ten aanzien van een verbeurde last onder dwangsom (besluit 2).
Bij besluit van 4 september 2013, verzonden 5 september 2013, heeft verweerder een nieuwe, hogere last onder dwangsom opgelegd (besluit 3).
Bij besluit van 3 december 2013 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de hiervoor opgesomde besluiten ongegrond verklaard (reg.nr. 14/512).
Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft verweerder een tweede invorderingsbeschikking genomen (besluit 4).
Bij besluit van 13 februari 2014 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 15 oktober 2013 ongegrond verklaard (reg.nr. 14/3255).
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014. Van eiseres is verschenen [naam], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E.D.T. van Zanten en M.C.M. Droomers.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 5 maart 2013 heeft verweerder aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een nieuwe bedrijfsloods op het perceel kadastraal [kadastrale aanduiding].
Een gemeentelijk toezichthouder heeft op 3 september 2013 geconstateerd dat de nieuwe loods is gebouwd in afwijking van de omgevingsvergunning. Vervolgens zijn de bouwwerkzaamheden stilgelegd op 3 september 2013 (besluit 1).
Op 4 september 2013 (besluit 2) is geconstateerd dat de bouwwerkzaamheden zijn voortgezet. Daarom is een invorderingsbeschikking verstuurd waarin verweerder een bedrag van € 50.000 vordert.
Bij een besluit van eveneens 4 september 2013 (besluit 3) is een nieuwe last onder dwangsom opgelegd van € 100.000.
Bij besluit van 15 oktober 2013 (besluit 4) is een tweede invorderingsbeschikking genomen.
2. Ingevolge artikel 5.35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verjaart in afwijking van artikel 4:104 de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van één jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
Ingevolge artikel 4:105, eerste lid, wordt de verjaring gestuit door een daad van rechtsvervolging overeenkomstig artikel 316, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Ingevolge het tweede artikellid stuit erkenning van het recht op betaling de verjaring van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.
Ingevolge artikel 4:106 kan het bestuursorgaan de verjaring ook stuiten door een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112, een beschikking tot verrekening of een dwangbevel dan wel door een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
3.De rechtbank constateert ambtshalve dat de dwangsommen met betrekking tot de voornoemde handhavingsbesluiten zijn verjaard binnen een jaar na de data van 4, dan wel 5 of 6 september 2013.
4. Ter zitting is niet gebleken dat verweerder enige invorderingshandeling - waaronder niet te verstaan de invorderingsbesluiten zelf - heeft verricht. De zogenoemde, tot eiseres gerichte herinnering, gedateerd 21 november 2013, bevat niet meer dan een overzicht van facturen - ad € 150.000 - waarvan de betalingstermijn is verstreken. Deze betalingsherinnering voldoet niet aan de eisen die artikel 4:112, derde lid, van de Awb aan een aanmaning stelt, namelijk dat vermeld wordt dat bij niet-tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.
5. Indien al, met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 12 december 2013 (ECLI:NL:RBZWB:2013:9939) - en de daar onder r.o. 3.9 genoemde parlementaire behandeling van het huidige artikel 4:112, derde lid, van de Awb, waaruit zou blijken dat de in dat artikellid van de Awb besloten liggende waarschuwing niet constitutief is voor de aanmaning -, de vraag wordt gesteld of eiseres uit andere hoofde voldoende op de hoogte was van de gevolgen van te late betaling, moet worden vastgesteld dat de gedingstukken daarvoor geen aanknopingspunt bieden. Immers, uit de gedingstukken is alleen gebleken dat in de beide invorderingsbesluiten is opgemerkt dat bij niet-voldoen aan de invordering een dwangbevel volgt, waarbij de kosten van de betekening van het deurwaardersexploot voor rekening van eiseres komen. Die mededeling houdt nog niet in dat de kosten van de overige uit te voeren invorderingsmaatregelen voor rekening van de schuldenaar komen.Ook de mededeling van burgemeester Van Riswijk in het gesprek met eiseres van 17 september 2013 (gespreksnotitie pag. 2, eerste alinea) dat beide dwangsommen daadwerkelijk zullen worden ingevorderd, biedt niet zodanig aanknopingspunt.
6. De brief van verweerder aan eiseres, van 10 oktober 2014, had de intentie de verjaring te stuiten, omdat verweerder had aangegeven te willen wachten met inning van de dwangsommen totdat de rechter zou hebben geoordeeld over de beroepen.
Wat daarvan ook zij en daargelaten of voornoemde brief als een stuitingshandeling valt te beschouwen in de zin van de artikelen 4:105 en 4:106 van de Awb, stelt de rechtbank vast dat deze brief is verstuurd na verloop van een jaar na de in r.o. 3 genoemde verbeuringsdata.
7. De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat verweerder niet meer tot invordering kan komen van de verbeurde dwangsommen.Aangezien niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang kan worden aangenomen bij een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het beroep, brengt dat met zich dat eiseres belang ontbeert bij een rechterlijke beoordeling van de bestreden besluiten waarbij de bezwaren tegen de voornoemde besluiten 1 t/m 4 ongegrond zijn verklaard.
8. Op grond van het bovenstaande is het beroep niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Niet gezegd kan immers worden dat het komen te ontbreken van procesbelang hangende de procedure is veroorzaakt doordat verweerder eiseres tegemoet heeft willen komen in het beroep.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.H. Dijkman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.