Rb. Zeeland-West-Brabant, 12-12-2013, nr. C/02/273246 / KG ZA 13-738
ECLI:NL:RBZWB:2013:9939
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
12-12-2013
- Zaaknummer
C/02/273246 / KG ZA 13-738
- Roepnaam
Gemeente Zundert
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2013:9939, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12‑12‑2013
Uitspraak 12‑12‑2013
Inhoudsindicatie
“Bevoegdheid tot invordering bestuurlijke dwangsommen verjaard. Aanmaning bevat niet de waarschuwing als bedoeld in artikel 4:112 lid 3 Awb. Dwangbevel onbevoegd uitgevaardigd”.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/273246 / KG ZA 13-738
Vonnis in kort geding van 12 december 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.A.A. van de Westelaken te Breda,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE ZUNDERT,
zetelend te Zundert,
gedaagde,
advocaat mr. A.F.M. de Rooij te Breda.
Partijen zullen hierna [eiseres]’ en ‘de gemeente Zundert’ genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 22 november 2013 met producties 1 tot en met 8,
- -
de brief van de gemeente Zundert van 27 november 2013 met producties 1 tot en met 18,
- -
het faxbericht van de gemeente Zundert van 29 november 2013 met productie 19,
- -
de akte houdende rectificatie van [eiseres],
- -
de mondelinge behandeling op 2 december 2013,
- -
de pleitnota van [eiseres]
- -
de pleitnota van de gemeente Zundert.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis – samengevat – een verbod voor de gemeente Zundert om de na de dwangsombeschikking van 17 maart 2011 verbeurde dwangsommen te innen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van de gemeente Zundert in de proceskosten, vermeerderd met rente.
2.2.
De gemeente Zundert voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. [eiseres] is eigenaresse van het perceel kadastraal bekend [adres] gelegen aan de [adres].
b. Bij brief van 17 maart 2011, verzonden op 23 maart 2011, heeft de gemeente Zundert [eiseres] een last onder dwangsom opgelegd, omdat [eiseres] in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan op haar perceel bouwmaterialen en afvalstoffen had opgeslagen (hierna: de dwangsombeschikking). De gemeente Zundert heeft [eiseres] gelast om binnen vier weken na verzenddatum van de brief de overtreding te beëindigen door de genoemde materialen van haar perceel te verwijderen bij gebreke waarvan [eiseres] een dwangsom van € 1.000,00 per week zou verbeuren, met een maximum van € 10.000,00.
c. Bij brief van 19 augustus 2011, verzonden op 22 augustus 2011, heeft de gemeente Zundert [eiseres] te kennen gegeven dat zij van rechtswege een dwangsom van € 10.000,00 heeft verbeurd, omdat niet (volledig) is voldaan aan de lastgeving. De gemeente Zundert heeft [eiseres] daarop verzocht genoemd bedrag aan de gemeente over te maken.
d. Bij brief van 16 januari 2012, verzonden op 17 januari 2012, heeft de gemeente Zundert [eiseres] aangemaand om het bedrag van € 10.000,00 binnen twee weken na verzenddatum van de brief te voldoen. De gemeente Zundert heeft [eiseres] erop gewezen dat zij bij niet tijdige betaling de betaling bij dwangbevel kan en zal afdwingen.
e. Bij besluit van 26 januari 2012 is het door [eiseres] tegen de dwangsombeschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
f. Bij besluit van 26 januari 2012 heeft de gemeente Zundert een totaalbedrag van
€ 10.000,00 aan verbeurde dwangsommen ingevorderd (hierna: de invorderingsbeschikking), waartegen [eiseres] bezwaar heeft gemaakt.
g. Bij brief van 1 mei 2012, verzonden op 1 mei 2012, heeft de gemeente Zundert [eiseres] aangemaand om het bedrag van € 10.000,00 binnen twee weken na verzenddatum van de brief te voldoen. De gemeente Zundert heeft [eiseres] erop gewezen dat zij bij niet tijdige betaling de betaling bij dwangbevel kan en zal afdwingen.
h. Op 6 november 2012 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank het beroep van [eiseres] voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen de invorderingsbeschikking gegrond verklaard. De bestuursrechter heeft daarop het totaalbedrag aan verbeurde dwangsommen vastgesteld op € 8.000,00 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde invorderingsbeschikking.
i. [eiseres] heeft daarop tegen de uitspraak van 6 november 2012 tevergeefs hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
j. Op 7 januari 2013 heeft de gemeente Zundert een dwangbevel uitgevaardigd tegen [eiseres] tot betaling van € 8.000,00, vermeerderd met rente en kosten. Dit dwangbevel is bij deurwaardersexploot van 7 februari 2013 aan [eiseres] betekend met bevel tot betaling van € 8.000,00, vermeerderd met rente en kosten onder aanzegging van verdere tenuitvoerlegging van het dwangbevel van
7 januari 2013.
k. Op 30 oktober 2013 heeft de gemeente Zundert uit kracht van het dwangbevel van 7 januari 2013 ten laste van [eiseres] executoriaal beslag doen leggen onder de Sociale Verzekeringsbank. Het proces-verbaal van beslaglegging is op
8 november 2013 aan [eiseres] betekend.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de invorderingsbevoegdheid van de gemeente Zundert voor wat betreft de door [eiseres] op grond van de dwangsombeschikking van 17 maart 2011 verbeurde dwangsommen is verjaard. Zij heeft de gemeente Zundert daarom verzocht de reeds ingezette executie te staken, maar daartoe was de gemeente Zundert niet bereid. Reden waarom zij recht en spoedeisend belang bij toewijzing van de gevraagde voorziening heeft, aldus [eiseres].
3.3.
De gemeente Zundert voert primair aan dat [eiseres] niet kan worden ontvangen in haar vordering, omdat de invorderingsbeschikking van 26 januari 2012, op grond waarvan – volgens de gemeente – de verbeurde dwangsommen worden geïnd, formele rechtskracht heeft gekregen. De civiele rechter mag daarom het innen van verbeurde dwangsommen niet verbieden, aldus de gemeente Zundert.
3.4.
Ingevolge artikel 5:35 Awb verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij (van rechtswege) is verbeurd. Ingevolge artikel 4:106 Awb kan het bestuursorgaan de verjaring stuiten door een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb, een beschikking tot verrekening of een dwangbevel dan wel door een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is (pas) sprake van invordering in de zin van artikel 5:35 Awb, als het bestuursorgaan feitelijke maatregelen treft om de verbeurde dwangsommen daadwerkelijk te incasseren. Immers, zou het nemen van een invorderingsbeschikking een invordering zijn in de zin van artikel 5:35 Awb, dan kan de aanmaning, die ingevolge artikel 5:37 lid 1 Awb ná de invorderingsbeschikking dient plaats te vinden, onmogelijk een stuitingshandeling zijn in de zin van artikel 4:106 Awb.
Dat de invorderingsbeschikking formele rechtskracht heeft gekregen laat dan ook onverlet dat in het feitelijke incassotraject steeds getoetst moet kunnen worden of de bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen is verjaard. Het dwangbevel verschaft het bestuursorgaan een executoriale titel om verbeurde dwangsommen in te vorderen (artikel 5:10 lid 2 Awb). Bezwaar en beroep tegen het dwangbevel is ingevolge artikel 8:4 sub b Awb uitgesloten. Om het dwangbevel van 7 januari 2013 aan te vechten rest uitsluitend een executiegeschil bij de civiele rechter op grond van artikel 438 Rv. [eiseres] kan daarom in haar vordering worden ontvangen.
3.5.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de gevraagde voorziening en wordt door de gemeente Zundert overigens niet betwist.
3.6.
In dit geschil dient de voorzieningenrechter uit te gaan van de formele rechtskracht van de invorderingsbeschikking van 26 januari 2012, zoals verbeterd door de bestuursrechter. In beginsel is daarmee het bestaan en de omvang van de schuld gegeven. Dit laat onverlet dat de voorzieningenrechter kan toetsen of het dwangbevel bevoegd is uitgevaardigd en of de invorderingsbevoegdheid van de verbeurde dwangsommen is verjaard.
3.7.
De gemeente Zundert stelt dat zij de verjaring heeft gestuit door haar aanmaningsbrieven van 16 januari 2012 en 1 mei 2012 en door uitvaardiging van het dwangbevel van 7 januari 2013.
[eiseres] heeft betwist dat door genoemde aanmaningsbrieven de verjaring is gestuit. De aanmaningsbrief van 16 januari 2012 kan niet gelden als stuiting omdat de volgens art. 5:37 Awb vereiste daaraan voorafgaande invorderingsbeschikking ontbreekt. De brief van 1 mei 2012 voldoet niet aan het bepaalde in artikel 4:112 lid 3 Awb, dat luidt: “De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen”. [eiseres] stelt dat op het moment dat het dwangbevel werd uitgevaardigd alle verbeurde dwangsommen reeds waren verjaard.
3.8.
Niet in geschil is dat de betreffende dwangsommen zijn verbeurd op 27 april 2011, 4 mei 2011, 11 mei 2011, 18 mei 2011, 25 mei 2011, 1 juni 2011, 8 juni 2011 en 15 juni 2011. Nu de betreffende invorderingsbeschikking dateert van na de aanmaningsbrief van
16 januari 2012, kan, gelet op het bepaalde in artikel 5:37 lid 1 Awb, eerst de aanmaningsbrief van 1 mei 2012 als stuitingshandeling in de zin van artikel 4:106 Awb in aanmerking komen. Dit leidt reeds tot de conclusie dat de bevoegdheid tot invordering van de op 27 april 2011 verbeurde dwangsom op 27 april 2012 is verjaard.
3.9.
Vast staat dat de aanmaningsbrief van de gemeente Zundert van 1 mei 2012 niet de waarschuwing bevat, dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen. Bij de totstandkoming van artikel 4:112 Awb is bij de behandeling in de Eerste Kamer aan de Minister de vraag gesteld:
“Wat is het rechtsgevolg van het niet vermelden in de aanmaning van hetgeen in artikel 4.4.4.1.1. derde lid ( lees: art. 4:112 lid 3 Awb) is vermeld?” (MvA, Kamerstukken I 2007/08, 29 702 C, p. 15).
De minister heeft daarop geantwoord:
“Artikel 4.4.4.1.1, derde lid, bepaalt dat de aanmaning de waarschuwing moet bevatten, dat bij niet tijdige betaling de betaling kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar te treffen uitvoeringsmaatregelen.
Het ontbreken van deze waarschuwing heeft in beginsel tot gevolg dat het bestuursorgaan (nog) niet tot dwanginvordering kan overgaan; er zal dan eerst alsnog een waarschuwing moeten worden gegeven. Een en ander kan echter uitzondering lijden, indien de schuldenaar uit andere hoofde voldoende op de hoogte is van de gevolgen van te late betaling”.
De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de mededeling van art. 4:112 lid 3 Awb geen constitutief vereiste is voor de aanmaning zelf. Kennelijk kan de waarschuwing van 4:112 lid 3 Awb worden afgesplitst van de overige eisen die aan de aanmaning worden gesteld. Het ligt dan in de rede de aanmaningsbrief van 1 mei 2012, ondanks het ontbreken van de waarschuwing als bedoeld in art. 4:112 lid 3 Awb, wel als stuitingshandeling te kwalificeren.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de verjaring van de na 27 april 2011 verbeurde dwangsommen door de aanmaningsbrief van 1 mei 2012 is gestuit, waarna een nieuwe verjaringstermijn van een jaar is gaan lopen. Ingevolge artikel 3:319 BW, dat van overeenkomstige toepassing is op artikel 5:35 Awb, begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de dag volgend op de dag waarop de stuiting plaatsvond. Dat betekent dat de nieuwe verjaringstermijn van de na 27 april 2011 verbeurde dwangsommen op 2 mei 2012 is aangevangen en op 1 mei 2013 zou aflopen. Het betreffende dwangbevel is van voor die datum. Aan de orde is de vraag of door het dwangbevel van 7 januari 2013 de verjaringstermijn rechtsgeldig is gestuit. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.11.
Ingevolge artikel 4:115 Awb bestaat de bevoegdheid tot uitvaardiging van een dwangbevel slechts indien zij bij de wet is toegekend. Ingevolge artikel 4:117 Awb kan een dwangbevel slechts worden uitgevaardigd wanneer binnen de overeenkomstig artikel 4:112 Awb gestelde aanmaningstermijn niet volledig is betaald. In aanmerking genomen het antwoord van de minister zoals hiervoor is opgenomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de bevoegdheid tot dwanginvordering pas ontstaat nadat aan alle vereisten van artikel 4:112 Awb is voldaan, zodat de schuldenaar volledig op de hoogte is van de gevolgen van te late betaling. Dit is ook in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel. Voor het onderhavige geval betekent dit, dat de gemeente Zundert [eiseres] vóór 7 januari 2013 de waarschuwing van artikel 4:112 lid 3 Awb moet hebben gegeven, die inhoudt dat de kosten van verdere invorderingsmaatregelen voor haar rekening zouden komen. Vast staat dat de aanmaningsbrief van 1 mei 2012 niet de waarschuwing bevat als bedoeld in artikel 4:112 lid 3 Awb. Niet gesteld is dat [eiseres] na de aanmaningsbrief van 1 mei 2012 van de gemeente Zundert alsnog een dergelijke waarschuwing heeft ontvangen. Voorts is niet gesteld dat [eiseres] uit andere hoofde voldoende op de hoogte was van de gevolgen van te late betaling. Dit betekent dat het dwangbevel van 7 januari 2013 onbevoegd is uitgevaardigd. Daaruit volgt dat het dwangbevel van 7 januari 2013 de verjaring van de bevoegdheid tot invordering van de vanaf 4 mei 2011 verschuldigde dwangsommen niet heeft gestuit. De gemeente Zundert handelt daarom onrechtmatig jegens [eiseres] door het dwangbevel ten uitvoer te leggen en de dwangsommen te innen. Hoewel dit niet door [eiseres] is gevorderd, ligt het in de rede dat de gemeente Zundert het ten laste van [eiseres] gelegde beslag zal opheffen.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal de vordering worden toegewezen met uitzondering van de gevorderde dwangsom, omdat niet valt te verwachten dat de gemeente Zundert, als overheidsorgaan, zich niet zal houden aan het vonnis.
3.13.
De gemeente Zundert zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] gevallen. De kosten aan de zijde [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 92,82 (incl. BTW)
- -
griffierecht € 274,00
- -
salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.182,82
3.14.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als niet weersproken worden toegewezen.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1.
verbiedt de gemeente Zundert om de op grond van de dwangsombeschikking van 17 maart 2011 verbeurde dwangsommen te innen;
4.2.
veroordeelt de gemeente Zundert in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] gevallen, tot op heden begroot op € 1.182,82, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien betaling daarvan niet plaatsvindt binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe tot de dag van algehele voldoening;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Evers op 12 december 2013.