Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2021, nr. 21-005632-19
ECLI:NL:GHARL:2021:1094
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-02-2021
- Zaaknummer
21-005632-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:1094, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:919
Uitspraak 04‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Bewezen verklaard is: zware mishandeling. Géén sprake van noodweer(exces).
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005632-19
Uitspraak d.d.: 4 februari 2021
Tegenspraak
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 8 oktober 2019 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016 met het parketnummer 08-730003-15 in de strafzaak inzake de verdachte
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 21 januari 2021.
Naar aanleiding van het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad is de verdachte thans door het gerechtshof ontvankelijk geacht in het ingestelde hoger beroep.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte ter zake van het primair aan hem ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.M. Peeperkorn, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank de verdachte ter zake van het primair aan hem ten laste gelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 januari 2015 te [plaats] aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steek-/snijverwonding en/of (een) blijvend(e) litteken diagonaal over zijn gezicht), heeft toegebracht door met een (vlees) mes (lengte ongeveer
15 centimeter), in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp diep in het gezicht heeft gestoken/gesneden en/of stekende en/of zwaaiende beweging in de richting van het gezicht heeft gemaakt;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair ter zake dat
hij op of omstreeks 02 januari 2015 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door een (diepe) steek-/snijverwonding en/of (een blijvend(e) litteken diagonaal over zijn gezicht heeft toegebracht door met een (vlees) mes (lengte ongeveer 15 centimeter), in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp diep in het gezicht heeft gestoken/gesneden en/of stekende en/of zwaaiende beweging in de richting van het gezicht heeft gemaakt, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvende ontsierlijke litteken in zijn gezicht) ten gevolge heeft gehad.
Bewezenverklaring
Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 januari 2015 te [plaats] aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe snijverwonding en een blijvend litteken diagonaal over zijn gezicht, heeft toegebracht doordat hij met een vleesmes, lengte ongeveer 15 centimeter, diep in het gezicht heeft gestoken/gesneden.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Strafbaarheid van het feit cq de verdachte
Overweging met betrekking tot het beroep op noodweer, subsidiair noodweerexces
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij [benadeelde partij] op 2 januari 2015 in [plaats] met een vleesmes een diepe snijverwonding in het gezicht heeft toegebracht. Hij heeft aangevoerd dat hij dit heeft gedaan, omdat [benadeelde partij] hem heeft aangevallen en vervolgens heeft achtervolgd en heeft geslagen, waardoor hij, verdachte, in paniek is geraakt en uit vrees voor [benadeelde partij] en uit zelfverdediging met het mes heeft gesneden in het gezicht van [benadeelde partij] . Gelet hierop is door de verdediging een beroep gedaan op noodweer, subsidiair noodweerexces.
Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Het gerechtshof gaat bij de beoordeling van het verweer uit van de volgende feiten. Het gerechtshof baseert zich bij die vaststelling van de feiten onder meer op de stills van camerabeelden zoals die zich met onderschrift in het proces-verbaal bevinden. Uit het strafdossier blijkt dat er tussen de verdachte en [benadeelde partij] kennelijk al enige tijd een conflict is over geld. In het kader van dat conflict is [benadeelde partij] naar de flat gegaan waarin de verdachte woont en heeft hij beneden bij de flat aangebeld bij de verdachte. [benadeelde partij] heeft langere tijd op verdachte gewacht. [benadeelde partij] loopt dan van de flat af, richting de parkeerplaats. Wanneer [benadeelde partij] weer in de buurt van de ingang staat, heeft op hij een spanband met een zware gesp bij zich.
De verdachte heeft aanvankelijk niet gereageerd op het aanbellen van [benadeelde partij] en evenmin op het zoeken van telefonisch contact door [benadeelde partij] met hem. Na enige tijd is de verdachte naar beneden gegaan, heeft daarbij een stok meegenomen en een vleesmes van 30 centimeter bij zich gestoken. Verdachte heeft aldus het portiek van zijn flat verlaten om naar buiten te gaan, alwaar [benadeelde partij] stond.
Op grond van de beschrijving van de stills van de beelden van de bewakingscamera’s bij de ingang van het flatgebouw alwaar de verdachte woont, stelt het gerechtshof de volgende gang van zaken vanaf dat moment vast.
Verdachte en [benadeelde partij] lopen op elkaar af en spreken elkaar aan. [benadeelde partij] heeft de gesp in zijn hand en de verdachte heeft zijn stok in zijn hand; beiden niet opgeheven, maar naast hen. Wanneer [benadeelde partij] een keer naar de verdachte wijst, heft de verdachte zijn stok op en begint dan met de stok wat te wijzen en te bewegen in de richting van [benadeelde partij] , maar hij maakt nog geen aanstalten om echt te slaan. [benadeelde partij] lijkt de verdachte uit te dagen, maar houdt afstand tot de verdachte. Zo staan beiden een poosje tegenover elkaar te praten [benadeelde partij] legt vervolgens zijn gesp weg. Hij is dan onbewapend. Hij lijkt de verdachte uit te dagen om ook zijn stok weg te doen, maar de verdachte blijft dreigen met de stok. De verdachte blijft de stok in de hand houden. [benadeelde partij] beweegt zich af en toe in de richting van de verdachte, waarop de verdachte afstand tot [benadeelde partij] houdt door dan wat achteruit te gaan. [benadeelde partij] doet zijn handen op zijn rug. Zo staan ze een hele tijd om elkaar heen te draaien en lijken ze met elkaar in discussie te zijn. De verdachte houdt [benadeelde partij] op afstand door te blijven dreigen met de stok. [benadeelde partij] pakt zijn telefoon en gaat bellen (het gerechtshof begrijpt: naar de politie). De verdachte lijkt daar wat boos om te worden en komt wat dichter bij [benadeelde partij] .
Op dat moment komt er een gesprek binnen bij 112 waarbij is te horen: “Politie bellen!” en “Hij heeft een mes!”. Dat wordt later nog een keer geroepen en “De politie MOET komen!”, “Politie moet komen, alsjeblieft”!
[benadeelde partij] grijpt de verdachte nadat een man met zijn hond is gepasseerd vast. Er ontstaat een worsteling tussen beiden, waarbij ze samen op de grond vallen. In de worsteling ziet [benadeelde partij] kans om de stok van de verdachte af te pakken. Beiden staan op, waarna [benadeelde partij] met de stok begin te slaan richting de verdachte. Hierop pakt de verdachte een mes bij zijn rechter heup vandaan en houdt dit mes dreigend in zijn rechter hand, in de richting van [benadeelde partij] . [benadeelde partij] gaat door met het slaan met de stok in de richting van de verdachte, die die slagen afweert met zijn linker arm. De verdachte wordt daarbij enkele keren geraakt.
Zo gaat het een tijdje door en verplaatsen ze zich heen en weer. [benadeelde partij] pakt zijn gesp weer op van de straat en maakt daar wild zwaaiende bewegingen mee naar de verdachte.
[benadeelde partij] heeft de gesp in zijn ene hand en de stok in de andere hand. Zo blijven ze elkaar bedreigen en gaat het heen en weer: [benadeelde partij] zwaait/slaat met stok en gesp naar de verdachte en de verdachte dreigt en zwaait met het mes naar [benadeelde partij] . Af en toe verdwijnen ze even uit beeld van de camera. Het lijkt erop dat deze situatie enkele minuten voortduurt. Door met hun wapens te dreigen houden ze elkaar op afstand, waarbij [benadeelde partij] soms flink zwaait met zijn stok en gesp naar de verdachte. [benadeelde partij] loopt op een gegeven moment naar de plek van de worsteling waar zijn telefoon is gevallen en pakt die op. Hetzelfde dreigen over en weer gaat weer door. Door met hun wapens te dreigen houden ze elkaar op afstand en [benadeelde partij] slaat soms met zijn stok of gesp. Ze verplaatsen zich naar rechts, verder van de camera en de ingang van het portiek richting de garageboxen onder de flat.
Buiten het bereik van de bewakingscamera’s speelt zich vervolgens het steekincident af, bij de garageboxen.
Op grond van het bovenstaande is het gerechtshof van oordeel dat sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen tegen de aanvallen van [benadeelde partij] op hem. [benadeelde partij] heeft immers verdachte vastgegrepen en daarmee de aanval op de verdachte feitelijk ingezet. Uit de hierboven beschreven beelden blijkt naar het oordeel van het gerechtshof dat [benadeelde partij] de aanvankelijke agressor was in het treffen voorafgaand aan het steekincident. Waar het tijdens dit gebeuren vervolgens lange tijd over en weer gaat, is het moment van de aanval die direct aan het steken vooraf gaat het moment dat [benadeelde partij] verdachte slaat. In deze situatie heeft verdachte met het mes uitgehaald naar [benadeelde partij] en hem in het gezicht gestoken en daarover een diepe snijverwonding toegebracht. Verdachte heeft [benadeelde partij] daarmee ernstig verwond. De centrale vraag is of de verdachte in die situatie ook genoodzaakt was [benadeelde partij] te steken met het door verdachte bij zich gestoken vleesmes, waarmee hij [benadeelde partij] dreigend op afstand hield. Had de verdachte - in plaats daarvan - toen hij werd geslagen kunnen en moeten weggaan? Het gerechtshof beantwoordt deze laatste vraag bevestigend. De verdachte had, anders dan hij heeft verklaard, ter plaatse de gelegenheid en de mogelijkheid zich te onttrekken aan de dreiging en het slaan van [benadeelde partij] . Uit het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de beschrijving van de camerabeelden, volgt immers dat het conflict plaatsvond op straat en dat zowel verdachte als [benadeelde partij] zich voortdurend verplaatsten. Het gerechtshof leidt daaruit af dat het terrein waarop verdachte en [benadeelde partij] zich heen en weer bewogen, een open ruimte betrof met vluchtmogelijkheden. Illustratief daarvoor acht het gerechtshof de verklaring van de getuige [getuige] , die ter plaatse loopt en het treffen tussen beiden waarneemt, over de verdachte zegt dat ze het gek vond dat die man niet weg rende. Het gerechtshof leidt uit voornoemde omstandigheden af dat verdachte zich, gelet op de omgeving waarin hij zich bevond, kon onttrekken aan de situatie.
Rest de vraag of dit van verdachte in de gegeven omstandigheden kon worden gevergd.
Het gerechtshof beantwoordt die vraag positief. De situatie was voor verdachte weliswaar bedreigend, maar gelet op de ruime omgeving waarin een en ander plaatsvond, is het gerechtshof van oordeel dat van verdachte mocht worden gevergd dat hij zich aan de situatie zou onttrekken.
Anders dan de verdediging, acht het gerechtshof niet aannemelijk geworden dat dit geen reëel alternatief is geweest.
Nu het gerechtshof tot het oordeel komt dat niet voldaan is aan het vereiste van subsidiariteit, omdat verdachte zich niet aan de situatie heeft onttrokken, terwijl dat wel van hem kon en mocht worden gevergd, stuit het beroep op noodweerexces reeds daarop af.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het beroep van de verdediging op noodweer(exces).
De verdachte is derhalve strafbaar aangezien nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
- -
de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- -
de omstandigheid dat de verdachte door het plegen van de zware mishandeling een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] , hem ernstig heeft verwond en pijn, blijvend letsel (litteken in het gezicht), schade en overlast heeft bezorgd;
- -
de omstandigheid dat [benadeelde partij] in de ontmoeting met verdachte als aanvankelijke agressor heeft te gelden voorafgaand aan het plegen van het geweld door de verdachte, hetgeen voor de strafoplegging mede een rol speelt;
- -
de ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor de rechterlijke straftoemeting, ter zake van zware mishandeling.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 december 2020, waaruit blijkt dat hij nimmer is veroordeeld ter zake van enig ander strafbaar feit;
de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Het gerechtshof neemt bij de strafoplegging in strafmatigende zin in aanmerking het tijdsverloop van de zaak.
Gelet op al het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding acht het gerechtshof oplegging een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het gerechtshof heeft gelet op artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. Dit wettelijk voorschrift is toegepast zoals dit gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 4 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.