Deze zaak hangt samen met de zaak onder 08/04855 waarin ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 22-06-2010, nr. S 08/02655
ECLI:NL:HR:2010:BM3640
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-06-2010
- Zaaknummer
S 08/02655
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BM3640
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM3640, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM3640
ECLI:NL:PHR:2010:BM3640, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM3640
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Bewijsvoering. Het Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat en waarom het geen geloof heeft gehecht aan de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie en t.t.z. in 1e aanleg. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter in zijn bewijsmotivering f&o weergeeft teneinde tot uitdrukking te brengen op basis waarvan hij tot dat oordeel is gekomen.
22 juni 2010
Strafkamer
nr. S 08/02655
CB/RC
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 juni 2008, nummer 22/002413-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de bewijsvoering.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"[Betrokkene 1] in de periode van 30 juni 2005 tot en met 2 februari 2006 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 7319 gram hennep en ongeveer 1384 hennepplanten, zijnde hennep een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 30 juni 2005 tot en met 2 februari 2006 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest, door meermalen die hennepplanten te knippen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a) de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2008, voor zover inhoudende:
"Ik heb twee keer een paar uurtjes in de hennepkwekerij van [betrokkene 1] geholpen met het knippen van hennepplanten. Ik kwam achter het bestaan van de hennepkwekerij toen er balen aarde bij het pand werden bezorgd. Dit was ongeveer een jaar voor de ontdekking door de politie. Ik was dus in totaal een jaar op de hoogte van het bestaan van de hennepkwekerij. Van te voren was afgesproken dat ik de schuld op me zou nemen van het opzetten en onderhouden van de hennepkwekerij. Ik heb de huurovereenkomst voor het bedrijfspand getekend als dekmantel voor [betrokkene 1]."
b) een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 2 februari 2006 gingen wij, verbalisanten, naar de [a-straat 1] te Rotterdam. Aldaar werden wij ontvangen door de eigenaar van het bedrijf, tevens huurder van het pand, [betrokkene 1]. In een ruimte onder een luik trof ik, verbalisant [verbalisant 2], een in werking zijnde hennepkwekerij en hennepdrogerij aan."
c) een rapport Ontmanteling hennepkwekerij [a-straat 1], van 2 februari 2006, opgesteld door [...], voor zover inhoudende:
"Op 2 februari 2006 is een hennepkwekerij ontmanteld op de [a-straat 1] te Rotterdam. In het pand werden aangetroffen:
- 1384 hennepplant(en) en restafval
- 7319 gram top(pen)."
d) de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2008, voor zover inhoudende:
"Bij de politie en bij de politierechter werd ik onder druk gezet door [betrokkene 1]. Beide keren moest ik van hem zeggen dat de hennepkwekerij van mij was."
2.2.3. Het bestreden arrest houdt onder meer in:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zijn verklaringen, waar het zijn rol en de rol van zijn medeverdachte [betrokkene 1] in de hennepkwekerij betreft, ingrijpend gewijzigd. Ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2008 heeft de verdachte verklaard dat hij ten tijde van het afleggen van voornoemde verklaringen onder druk is gezet door [betrokkene 1] om de schuld op zich te nemen. Uit angst durfde de verdachte niet naar waarheid te verklaren.
Op grond van de behandeling in hoger beroep heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verdachte thans de waarheid spreekt en zijn aandeel in de hennepkwekerij niet verder reikt dan - naast de wetenschap van het bestaan van de kwekerij - het verrichten van hand- en spandiensten ten behoeve van de kwekerij, zoals het knippen van henneptoppen."
2.3. Het Hof heeft in zijn onder 2.2.3 weergegeven overweging tot uitdrukking gebracht dat en waarom het geen geloof heeft gehecht aan de verklaringen van de verdachte afgelegd bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter in zijn bewijsmotivering feiten en omstandigheden - hier de inhoud van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 april 2008 - weergeeft teneinde tot uitdrukking te brengen op basis waarvan hij tot dat oordeel is gekomen.
2.4. Het middel faalt in zoverre.
2.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 juni 2010.
Conclusie 20‑04‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verdachte op 2 juni 2008 ter zake van ‘medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
4.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
‘[Betrokkene 1] in de periode van 30 juni 2005 tot en met 2 februari 2006 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de Keenstraat een hoeveelheid van in totaal ongeveer 7319 gram hennep en ongeveer 1384 hennepplanten, zijnde hennep een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 30 juni 2005 tot en met 2 februari 2006 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest, door meermalen die hennepplanten te knippen;’
5.
Daartoe heeft het Hof de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
- ‘1.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2008 verklaard —zakelijk weergegeven—:
Ik heb twee keer een paar uurtjes in de hennepkwekerij van [betrokkene 1] geholpen met het knippen van hennepplanten. Ik kwam achter het bestaan van de hennepkwekerij toen er balen aarde bij het pand werden bezorgd. Dit was ongeveer een jaar voor de ontdekking door de politie. Ik was dus in totaal een jaar op de hoogte van het bestaan van de hennepkwekerij. Van te voren was afgesproken dat ik de schuld op me zou nemen van het opzetten en onderhouden van de hennepkwekerij. Ik heb de huurovereenkomst voor het bedrijfspand getekend als dekmantel voor [betrokkene 1].
- 2.
Het proces-verbaal van aanhouding van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2006039534-2, d.d. 2 februari 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Op 2 februari 2006 gingen wij, verbalisanten, naar de [a-straat 1] te Rotterdam. Aldaar werden wij ontvangen door de eigenaar van het bedrijf, tevens huurder van het pand, [betrokkene 1]. In een ruimte onder een luik trof ik, verbalisant [verbalisant 2], een in werking zijnde hennepkwekerij en hennepdrogerij aan.
- 3.
Een geschrift, te weten een rapportage Ontmanteling hennepkwekerij [a-straat 1], d.d. 2 februari 2006, opgesteld door […]. Het houdt onder meer in — zakelijk weergegeven — :
Op 2 februari 2006 is een hennepkwekerij ontmanteld op de [a-straat 1] te Rotterdam. In het pand werden aangetroffen:
- —
1384 hennepplant(en) en restafval
- —
7319 gram top(pen)
- 4.
Het proces-verbaal van het gerechtshof te 's‑Gravenhage, nr. 22-002413-07, d.d. 16 april 2008, door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend. Dit procesverbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 16 april 2008 afgelegde verklaring van [verdachte]:
Bij de politie en bij de politierechter werd ik onder druk gezet door [betrokkene 1]. Beide keren moest ik van hem zeggen
dat de hennepkwekerij van mij was.’
6.
Voorts heeft het Hof in het kader van de strafmotivering — voor zover voor de beoordeling van het middel van belang — het volgende overwogen:
‘Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is een ander gedurende een periode van zeven maanden behulpzaam geweest bij het instandhouden van een hennepkwekerij. Hij heeft hieraan bijgedragen door het knippen van de henneptoppen.’
7.
Het middel valt uiteen in vier klachten, die achtereenvolgens zullen worden besproken.
8.
Ten eerste bevat het middel de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte de door de politie aangetroffen 1384 hennepplanten heeft geknipt. In de toelichting onder 1.10 wordt gesteld dat de door de politie op het moment van het binnentreden van het pand op 2 februari 2006 aangetroffen 1384 hennepplanten nog niet waren geknipt. Derhalve is de bewezenverklaring dat verdachte in de periode van 30 juni 2005 tot en met 2 februari 2006 die hennepplanten heeft geknipt onvoldoende met redenen omkleed.
9.
Bewezen is verklaard dat verdachte die hennepplanten heeft geknipt. De klacht gaat er vanuit dat met die hennepplanten de volgens de bewezenverklaring geteelde en kennelijk nog niet geknipte 1384 hennepplanten worden bedoeld. Taalkundig is daar ook veel voor te zeggen. Het Hof heeft de tenlastelegging echter ook nog wel zo kunnen lezen dat verdachtes knipactiviteiten in ieder geval (mede) betrekking hadden op de aangetroffen 7319 gram hennep. De aangetroffen hennep moet immers ook al eerder geknipt zijn. In het licht van de gebezigde bewijsmiddelen ligt dit ook voor de hand. De verdachte heeft verklaard twee keer een paar uurtjes te hebben geholpen met knippen. Die hulp kan niet slaan op de aangetroffen niet geknipte 1384 hennepplanten, maar die hulp moet wel slaan op bij een eerdere oogst of eerdere oogsten geknipte planten. De klacht richt zich niet tegen het kennelijke oordeel van het Hof dat verdachte door te knippen betrokken was bij de aangetroffen 7319 gram en daarom zie ik geen aanleiding daar nader op in te gaan. In zoverre faalt het middel.
10.
Ten tweede behelst het middel de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte in de periode van 30 juni 2005 tot en met 2 februari 2006 hennepplanten heeft geknipt. In de toelichting onder 1.11 wordt gesteld dat uit de verklaring van verdachte (bewijsmiddel 1) bezwaarlijk anders kan worden afgeleid dan dat hij ongeveer een jaar voor de ontdekking van de hennepkwekerij door de politie (in februari 2005) — en dus niet in de bewezenverklaarde periode van 30 juni 2005 tot en met 2 februari 2006 — geholpen heeft met het knippen van hennepplanten.
11.
Uit de in het middel bedoelde verklaring van verdachte, dat hij twee keer een paar uurtjes in de hennepkwekerij heeft geholpen met knippen en dat hij ongeveer een jaar voor de ontdekking door de politie achter het bestaan van de hennepkwekerij kwam, heeft het Hof kunnen opmaken dat verdachte vanaf (onderstreping PV) februari 2005 op de hoogte was van het bestaan van de hennepkwekerij. Het middel miskent dat die verklaring niet uitsluit dat verdachte enige tijd nadat hij het bestaan van de hennepkwekerij ontdekte (zo'n vier maanden later, in de periode vanaf 30 juni 2005) heeft geholpen met het knippen van hennepplanten. Ook in zoverre faalt het middel.
12.
In de toelichting op het middel onder 1.12 wordt als derde klacht naar voren gebracht dat het Hof niet als redengevend voor medeplichtigheid had mogen beschouwen de wetenschap dat [betrokkene 1] een hennepkwekerij had, zoals blijkt uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van verdachte en hetgeen het Hof in het arrest ook nog heeft overwogen. Daarmee zou het Hof er aan voorbij gaan dat de wetenschap dat een ander een strafbaar feit pleegt geen medeplichtigheid met zich brengt, maar dat dit slechts in zeer bijzondere omstandigheden zo is, refererend aan HR 12 december 2000, NJ 2002, 516 en HR 27 november 2001, NJ 2001, 517,m.nt. Knigge, alsmede HR 13 maart 2007, NJ 2007, 287. Evenmin had het Hof redengevend mogen achten de omstandigheid dat verdachte de huurovereenkomst voor het bedrijfspand heeft getekend als dekmantel voor [betrokkene 1], en dat verdachte van tevoren met deze persoon heeft afgesproken dat hij de schuld op zich zou nemen. Daartoe wordt aangevoerd dat deze omstandigheden niet ten laste waren gelegd, en zich ook niet binnen de bewezenverklaarde periode, te weten na juni 2005, hebben voorgedaan.
13.
De derde klacht bouwt voort op de gegrondheid van de eerste en tweede klacht. Indien echter wordt aangenomen dat bewezen is dat de kern van verdachtes medeplichtigheid bestaat in het tweemaal knippen van hennepplanten doen de in de toelichting van het middel genoemde omstandigheden niet meer dan de medeplichtigheid nader kleuren. Verdachte was niet zomaar een min of meer toevallige medeplichtige. Hij wist al ruim voorafgaande aan zijn knipactiviteiten dat er een hennepkwekerij in werking was, hij was zelfs bereid een huurovereenkomst af te sluiten (als dekmantel) en de schuld op zich nemen. Hij was daarmee dus veel meer dan de toevallige passant die twee keer helpt met knippen. Ik zie niet in waarom dergelijke omstandigheden, zoals de klacht eist, zouden moeten worden tenlastegelegd en evenmin waarom ze alleen relevant kunnen zijn als ze zich voordoen in de bewezenverklaarde periode. Nu het hier gaat om kleurende omstandigheden en niet om omstandigheden die alles bepalend zijn voor de medeplichtigheid laat ik de op zichzelf wel begrijpelijke vraag of medeplichtigheid enkel uit die omstandigheden kan bestaan, terwijl die omstandigheden niet zijn tenlastegelegd, buiten bespreking. Ook in zoverre faalt het middel.
14.
Het middel bevat ten vierde de klacht, zoals nader verwoord in de toelichting onder 1.13, dat het Hof ten onrechte tot het bewijs heeft gebezigd bewijsmiddel 4 — inhoudende de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waarin hij heeft aangegeven dat hij bij de politie en bij de politierechter onder druk werd gezet door [betrokkene 1] en beide keren van deze [betrokkene 1] moest zeggen dat de hennepkwekerij van hem is geweest —, omdat deze niet redengevend is voor het bewijs van het bewezenverklaarde.
15.
Uit het gebruik van bewijsmiddel 4 maak ik op dat het Hof kennelijk van oordeel is dat geen geloof behoeft te worden gehecht aan de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie en in eerste aanleg, maar wel aan de verklaringen afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. Dit blijkt eveneens uit 's Hofs nadere motivering van de vrijspraak, inhoudende: ‘op grond van de behandeling in hoger beroep heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verdachte thans de waarheid spreekt en zijn aandeel in de hennepkwekerij niet verder reikt dan — naast de wetenschap van het bestaan van de kwekerij — het verrichten van hand-en spandiensten ten behoeve van de kwekerij, zoals het knippen van henneptoppen’. Het middel faalt mitsdien ook in zoverre.
16.
De in het middel vervatte klachten falen.
17.
Het voorgestelde middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
18.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2010