Einde inhoudsopgave
Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart
Artikel 15
Geldend
Geldend vanaf 01-04-1991
- Bronpublicatie:
05-12-1990, Stb. 1990, 593 (uitgifte: 01-01-1990, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 20522 Overheid.nl: 20522)
- Inwerkingtreding
01-04-1991
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-03-1991, Stb. 1991, 101 (uitgifte: 01-01-1991, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Ministerie van Financiën
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Ministerie van Economische Zaken
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Een krachtens artikel 8 gevorderd schip is tijdens het gebruik door Onze Minister niet vatbaar voor beslag, voor uitwinning of voor verkoop door een hypothecaire schuldeiser. Reeds gelegde beslagen vervallen op het tijdstip, bedoeld in artikel 9, derde lid.
2.
De op het schip bevoorrechte inschulden, bestaande op het tijdstip van de vordering in gebruik, zijn bevoorrecht op de vergoedingen aan de eigenaar, bedoeld in artikel 11, vierde lid, en artikel 13, zolang deze verschuldigd zijn; indien het schip met hypotheek is belast, heeft de hypothecaire schuldeiser tot het bedrag van zijn hypothecaire inschrijving pandrecht op de vergoedingen aan de eigenaar, bedoeld in artikel 11, vierde lid, en 13, zolang deze verschuldigd zijn. De inschulden waarvoor krachtens de vorige zin een voorrecht of een pandrecht geldt, zijn op de vergoedingen aan de eigenaar bij voorrang boven alle inschulden uit anderen hoofde verhaalbaar; hun onderlinge rangorde wordt bepaald door de volgorde waarin zij vóór de vordering op het schip verhaalbaar waren.
3.
Hetgeen in het vorige lid is bepaald, laat onverlet de rechten van de schuldeisers, wier inschuld bevoorrecht was op het tijdstip van vordering, tot verhaal op het schip zelf, nadat dit weder ter beschikking van de eigenaar is gesteld.
4.
Indien het schip met hypotheek was belast, vindt artikel 14 geen toepassing, tenzij de hypothecaire schuldeiser het bedrag der hoofdsom, dat krachtens de overeenkomst met de schuldenaar onmiddellijk na het verlies van het schip opeisbaar was, met de rente daarover heeft ontvangen of toestemt in inbetalinggeving van scheepsruimte. Waren de schuldeiser en de schuldenaar overeengekomen, dat de schuldeiser in geval van verkoop van het schip, indien het een schip als bedoeld in artikel 1 onder b, 1° en 2°, betreft, een verklaring zou afgeven als bedoeld in artikel 274 van Boek 3 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, en indien het een schip als bedoeld in artikel 1 onder b, 3°, 4°, 5° en 6° betreft, zou toestemmen in doorhaling der inschrijving tegen betaling van een bepaald bedrag, dan staat het de schuldenaar na betaling van dat bedrag vrij een overeenkomst als bedoeld in artikel 14 aan te gaan.