Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit resultaat overige werkzaamheden
4.3 Overgang werkzaamheid in onderneming
Geldend
Geldend vanaf 17-12-2021
- Bronpublicatie:
29-11-2021, Stcrt. 2021, 48048 (uitgifte: 16-12-2021, regelingnummer: 2021-15229)
- Inwerkingtreding
17-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2021, Stcrt. 2021, 48048 (uitgifte: 16-12-2021, regelingnummer: 2021-15229)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Resultaat uit overige werkzaamheden
Inkomstenbelasting / Algemeen
In het arrest van 13 mei 2016, nr. 15/0226, ECLI:NL:HR:2016:831 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de doorschuifregeling van artikel 3.99 Wet IB 2001 toegepast wordt wanneer de werkzaamheid op grond van artikel 3.91 Wet IB 2001 uitgroeit tot een onderneming. Op grond van dit arrest meen ik dat de doorschuifregeling ook van toepassing is op de werkzaamheden genoemd in artikel 3.92 Wet IB 2001.
Voorbeeld
De heer A bezit een onroerende zaak welke hij ter beschikking stelt aan een BV waarvan hij aandeelhouder is. De heer A wil vanuit de BV-situatie ruisend terug naar IB ondernemerschap. De onroerende zaak gaat na de ruisende terugkeer tot het ondernemingsvermogen behoren. Op grond van de doorschuifregeling in artikel 3.99 Wet IB 2001 wordt de werkzaamheid geacht niet te zijn gestaakt, waardoor geen directe belastingheffing plaatsvindt over het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de boekwaarde van de onroerende zaak. De boekwaarde van de onroerende zaak wordt ook doorgeschoven. Hierdoor gaat geen belastingclaim verloren.
In het geval een belastingplichtige gehuwd is en het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel behoort tot de algehele of beperkte gemeenschap van goederen, zoals bedoeld in artikel 3.92, vierde lid, Wet IB 2001, leidt bovengeschetste overdracht van de onroerende zaak voor de partner van de belastingplichtige wel tot eindafrekening met betrekking tot de terbeschikkingstelling. Bij de partner is de doorschuifregeling van artikel 3.99 Wet IB 2001 niet toepasbaar, nu de onroerende zaak door de overdracht niet gaat behoren tot ondernemingsvermogen van de partner.
In het geval van eindafrekening is het mogelijk om op grond van artikel 25 Invorderingswet 1990, onder voorwaarden uitstel van betaling te verlenen.
Overigens kan in het hiervoor omschreven geval, waarin een belastingplichtige gehuwd is en het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel behoort tot de algehele of beperkte gemeenschap van goederen, zoals bedoeld in artikel 3.92, vierde lid, Wet IB 2001, afrekening bij de partner achterwege blijven op grond van artikel 3.98 Wet IB 2001 door de ter beschikkingstelling met toepassing van artikel 14c Vpb, te beëindigen.