Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1024/2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen
Artikel 32 Evaluatie
Geldend
Geldend vanaf 03-11-2013
- Bronpublicatie:
15-10-2013, PbEU 2013, L 287 (uitgifte: 29-10-2013, regelingnummer: 1024/2013)
- Inwerkingtreding
03-11-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-10-2013, PbEU 2013, L 287 (uitgifte: 29-10-2013, regelingnummer: 1024/2013)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Uiterlijk op 31 december 2015, en daarna elke drie jaar, brengt de Commissie een verslag uit over de toepassing van deze verordening, met bijzondere aandacht voor het monitoren van de mogelijke gevolgen voor het vlot functioneren van de interne markt. In dit verslag wordt onder meer het volgende geëvalueerd:
- a)
het functioneren van het GTM binnen het ESFS en het effect van de toezichttaken van de ECB op de belangen van de Unie als geheel en op de samenhang en de integriteit van de interne markt voor financiële diensten, met inbegrip van de mogelijke gevolgen ervan voor de structuren van de nationale bankstelsels binnen de Unie, en wat betreft de doeltreffendheid van de regelingen voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen het GTM en de bevoegde autoriteiten van niet-deelnemende lidstaten;
- b)
de taakverdeling tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten binnen het GTM, de doeltreffendheid van de door de ECB vastgestelde praktische organisatorische regelingen en het effect van het GTM op de werking van de overige colleges van toezichthouders;
- c)
de doeltreffendheid van de toezicht- en sanctiebevoegdheden van de ECB en de opportuniteit van toekenning van aanvullende sanctiebevoegdheden aan de ECB, ook met betrekking tot andere personen dan kredietinstellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings;
- d)
de geschiktheid van de regelingen voor respectievelijk de macroprudentiële taken en instrumenten krachtens artikel 5 en het verlenen en intrekken van vergunningen krachtens artikel 14;
- e)
de doelmatigheid van de regelingen inzake onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht;
- f)
de interactie tussen de ECB en de EBA;
- g)
de geschiktheid van de governanceregelingen, waaronder de samenstelling van, en de stemregeling in de raad van toezicht en de relatie daarvan met de raad van bestuur, evenals de samenwerking in de raad van toezicht tussen lidstaten die de euro als munt hebben en de andere lidstaten die deelnemen aan het GTM;
- h)
de interactie tussen de ECB en de bevoegde autoriteiten van niet-deelnemende lidstaten en de gevolgen van het GTM voor deze lidstaten;
- i)
de doeltreffendheid van de regeling voor beroep tegen besluiten van de ECB;
- j)
de kostenefficiëntie van het GTM;
- k)
het mogelijke effect van de toepassing van artikel 7, lid 6, lid 7 en lid 8, op het functioneren en de integriteit van het GTM;
- l)
de doeltreffendheid van de scheiding binnen de ECB van de taken van toezicht en monetair beleid, en van de scheiding van de voor toezichttaken bestemde financiële middelen uit de begroting van de ECB, rekening houdend met wijzigingen in de toepasselijke wettelijke bepalingen, ook op het niveau van het primaire recht;
- m)
de begrotingseffecten die toezichtbesluiten van het GTM hebben op deelnemende lidstaten, en het effect van ontwikkelingen in verband met regelingen voor afwikkelingsfinanciering;
- n)
de mogelijkheden om het GTM verder te ontwikkelen, met inachtneming van wijzigingen in de toepasselijke bepalingen, ook op het niveau van het primaire recht, en met inachtneming van de vraag of de grondgedachte van de institutionele bepalingen in deze verordening niet langer voorhanden is, met inbegrip van de mogelijkheid om de rechten en plichten van de lidstaten die de euro als munt hebben en andere deelnemende lidstaten volledig op elkaar af te stemmen.
Dit verslag wordt aan het Europees Parlement en de Raad toegestuurd. Indien nodig werkt de Commissie begeleidende voorstellen uit.