Daar ging het om een geval van een gebruiker van twee onderling verschillende stellen algemene voorwaarden, die beide in één verwijzing op door de gebruiker te verrichten leveringen van toepassing zijn verklaard zonder dat op enigerlei — voor de wederpartij begrijpelijke en niet onredelijk bezwarende — wijze is aangegeven of nader geregeld welke van die stellen in het gegeven geval van toepassing zal zijn. In het arrest werd geoordeeld dat in een zodanig geval geen van de onderling verschillende stellen algemene voorwaarden deel uitmaakt van de overeenkomst en de gebruiker zulks niet kan verhelpen door zelf alsnog een van de stellen algemene voorwaarden te kiezen.
HR, 24-06-2011, nr. 10/00004
ECLI:NL:HR:2011:BQ0507
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24-06-2011
- Zaaknummer
10/00004
- Conclusie
Mr. M.H. Wissink
- LJN
BQ0507
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ0507, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑06‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ0507
ECLI:NL:PHR:2011:BQ0507, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ0507
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Verbintenissenrecht. Verhouding tussen exoneratiebepalingen; uitleg overeenkomst; Haviltex.
24 juni 2011
Eerste Kamer
10/00004
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
MONARCH NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Diemen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Reaal en Monarch.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 326756/HA ZA 05-2898 van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2006 en 7 november 2007;
b. het arrest in de zaak 200.001.392/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 18 augustus 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Reaal beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Monarch heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Reaal toegelicht door mr. M. Ynzonides, advocaat te Amsterdam, en voor Monarch door haar advocaat alsmede door mr. D.A. van der Kooij, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping.
Mr. M. Ynzonides heeft namens Reaal bij brief van 15 april 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Reaal in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Monarch begroot op € 6.245,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 juni 2011.
Conclusie 01‑04‑2011
Mr. M.H. Wissink
Partij(en)
Conclusie inzake:
Reaal Schadeverzekeringen N.V.
tegen
Monarch Nederland B.V.
1.
Eiseres (Reaal) is bij dagvaarding van 18 november 2009 tijdig in cassatie gekomen van het door het gerechtshof Amsterdam op 18 augustus 2009 tussen partijen gewezen arrest.
2.
Voor de vaststaande feiten verwijs ik naar de rov. 3.1 tot en met 3.14 van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 november 2007, waarvan het hof is uitgegaan blijkens rov. 2.1 en 3.1 (behoudens een in cassatie niet meer relevant punt). In het kort gaat het om het volgende. In 2002 heeft zich een explosie voorgedaan in een van de rookkasten van [A] B.V. ([A]) die voor het gastechnische gedeelte krachtens een serviceovereenkomst in onderhoud waren bij Monarch. Daarbij is aanzienlijke schade ontstaan. In dit geding vordert Reaal van Monarch op grond van subrogatie vergoeding van het schadebedrag dat zij stelt aan haar verzekerde [A] te hebben voldaan. Zij beroept zich hierbij op wanprestatie van Monarch bij de uitvoering van het servicecontract. Monarch heeft zich ten verwere onder meer beroepen op een exoneratiebeding in het servicecontract (artikel 11) en in haar Algemene Leverings- en Betalingsvoorwaarden (artikel XVIII). Beide bedingen bevatten vergaande exonaraties (zie rov. 3.8).
3.
Het hof heeft overwogen dat artikel 11 ook een algemene voorwaarde is (rov. 3.6). In rov. 3.8 overweegt het hof dat zich niet de situatie voordoet als bedoeld in HR 28 november 1997, LJN: ZC2507, NJ 1998, 705 m.nt. JH (Visser/Avéro). In die situatie zou geen van beide exoneraties hebben gegolden.1. Het hof heeft aan de hand van de Haviltexmaatstaf onderzocht welke exoneratie geldt. Het heeft geoordeeld dat in casu artikel 11 geldt. Daartoe wijst het hof erop dat
- (i)
in het slotartikel van het servicecontract in algemene termen de Algemene Leverings- en Betalingsvoorwaarden van toepassing zijn verklaard en in artikel 11 van het servicecontract een uitdrukkelijke exoneratie is opgenomen, die ten nadele van [A] van die Algemene Leverings- en Betalingsvoorwaarden afwijkt (rov. 3.8),
- (ii)
dat het een partij vrijstaat om in een contract bepalingen op te nemen die afwijken van de door haar gehanteerde en in het contract toepasselijk verklaarde algemene voorwaarden en
- (iii)
dat in beginsel in een dergelijk geval de specifieke regeling in het contract zal prevaleren (rov. 3.9). Het hof voegt daar nog aan toe
- (iv)
dat voor die uitleg ‘temeer reden’ is nu het bepaalde in artikel 11 lid b het uitzonderingskarakter van het exoneratiebeding in artikel 11 benadrukt (rov. 3.9).
4.
Het middel richt twee klachten tegen de rov. 3.8 en 3.9.
5.
Het middel bestrijdt niet als zodanig de oordelen dat zich niet de situatie voordoet als bedoeld in HR 28 november 1997 en dat hof aan de hand van de Haviltexmaatstaf moest uitmaken welke bepaling tussen partijen gold.2. Evenmin bestrijdt het middel het bestaan van het door het hof gehanteerde gezichtspunt, dat in beginsel de specifieke regeling in het contract zal prevaleren.3. Volgens de onder 3 van de cassatiedagvaarding geformuleerde motiveringsklacht had in dit geval het hof niet met dit gezichtspunt mogen werken en had het daarom moeten concluderen dat niet kan worden vastgesteld welke algemene voorwaarde van toepassing is.
6.
Volgens deze klacht is het oordeel van het hof namelijk innerlijk tegenstrijdig waar het hof aan de ene kant oordeelt dat sprake is van twee van elkaar verschillende algemene voorwaarden terwijl het aan de andere kant aansluiting zoekt bij een van de gezichtspunten bij de uitleg van overeenkomsten, namelijk dat een specifieke regeling in het contract in beginsel prevaleert boven een algemene voorwaarde. Een dergelijk gezichtspunt geldt volgens de klacht niet in een situatie van met elkaar botsende algemene voorwaarden. Dan geldt, tenzij uit de (totstandkomingsgeschiedenis of latere uitvoering van de) overeenkomst anders volgt, krachtens ons wettelijke systeem geen hiërarchie tussen de diverse algemene voorwaarden. De klacht verbindt daaraan de conclusie dat bij gebreke van een dergelijke hiërarchie niet kan worden vastgesteld welke algemene voorwaarde van toepassing is.
7.
De klacht faalt. De exoneratie van artikel 11 is weliswaar volgens het bestemmingscriterium van artikel 6:231 sub a BW een algemene voorwaarde (zie rov. 3.6), maar zij is, zoals de klacht ook al aangeeft, opgenomen in het contract zelf. De andere exoneratie (artikel XVIII) is opgenomen in een set algemene voorwaarden waarnaar de overeenkomst verwijst. Beide bepalingen dienen zich dus op een andere manier aan. In de optiek van partijen kan de inhoud van het servicecontract daarom zwaarder wegen dan de inhoud van de Algemene Leverings- en Betalingsvoorwaarden. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof bij toepassing van de Havlitexmaatstaf aansluiting heeft gezocht bij het bedoelde gezichtspunt en evenmin is zijn uitleg onbegrijpelijk. De s.t. zijdens Reaal (met name sub 7, 12 en 15) betoogt m.i. tevergeefs, dat artikel 11 niet de partijbedoeling zou weergeven en dat de plaats van de onderhavige algemene voorwaarde niet zou (mogen) uitmaken. Zie in dit verband ook de s.t. zijdens Monarch sub 2.3.10.
8.
Het hof heeft op basis van een uitleg van de overeenkomst, aan de hand van een juiste maatstaf, geoordeeld dat in dit geval in artikel 11 van het servicecontract een uitdrukkelijke bepaling is opgenomen (die ook als een algemene voorwaarde kan worden beschouwd) waarmee partijen zijn afgeweken van (artikel XVIII van) de Algemene Leverings- en Betalingsvoorwaarden.
9.
Het hof heeft aldus geen ‘hiërarchie’ tussen beide bepalingen aangenomen. De tweede klacht, in nr. 4 van de cassatiedagvaarding, die veronderstelt dat het hof een hiërarchie tussen beide bepalingen heeft trachten te creëren, mist daarom feitelijke grondslag. Bovendien richt de klacht zich tegen een overweging (hierboven bij 3 onder iv genoemd) die ten overvloede lijkt te zijn gegeven.
10.
Uw Raad zou toepassing van artikel 81 RO kunnen overwegen.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑04‑2011
Vergelijk HR 13 juni 2003, LJN AF5538, NJ 2003, 506 ([…]/Heipro).
Een regel is dit niet (zie wederom HR 13 juni 2003, LJN AF5538, NJ 2003, 506), maar dat heeft het hof het ook niet bedoeld te zeggen.