Wet betreffende Indische juristen
Artikel 3
Geldend
1.
Indien personen als bedoeld in het eerste lid van artikel 2 vóór het in werking treden van deze wet op een of meer notariskantoren in Nederland werkzaam zijn geweest, mag de tijd van deze werkzaamheden worden medegeteld voor de berekening van de werktijd bedoeld in het laatste lid van artikel 2, mits zij binnen één maand na het in werking treden van deze wet hiervan kennis geven aan de Kamer van Toezicht, tot welker ressort de standplaats van de notaris behoort, onder overlegging van de bescheiden vermeld in het tweede lid van artikel 2.
2.
Het bepaalde in artikel 20b, tweede en vierde lid, der wet op het Notarisambt is van overeenkomstige toepassing op deze kennisgeving.
3.
Het ingevolge het eerste lid bij de kennisgeving overgelegde getuigschrift of de daarvoor in de plaats tredende verklaring wordt aan de inzender teruggezonden, nadat daarop een door de Voorzitter van de Kamer van Toezicht ondertekende verklaring is gesteld betreffende de duur van de voor het in werking treden van deze wet volbrachte werktijd.