Wet betreffende Indische juristen
Artikel 2
Geldend
1.
Personen, die het examen bedoeld in artikel 13 van het Reglement op het Notarisambt in Indonesië met goed gevolg hebben afgelegd of de in dat artikel bedoelde hoedanigheid van candidaat-notaris hebben verworven en een verklaring van Onze Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen kunnen overleggen, dat zij nadien tussen 1 Januari 1939 en 1 Januari 1950 in Indonesië zijn werkzaam geweest, zijn candidaat-notaris in de zin van artikel 20a van de Wet van 9 Juli 1842 (Staatsblad n°. 20) op het Notarisambt.
2.
Bij de kennisgeving bedoeld in artikel 20b van genoemde wet wordt overgelegd het getuigschrift van het afgelegd examen benevens de hierboven genoemde verklaring van Onze Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen. Indien overlegging van een getuigschrift van het afgelegd examen niet mogelijk is, wordt in de plaats daarvan overgelegd een verklaring van Onze Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, dat hem is gebleken dat betrokkene het examen bedoeld in artikel 13 van het Reglement op het Notarisambt in Indonesië met goed gevolg heeft afgelegd of de in dat artikel bedoelde hoedanigheid van candidaat-notaris heeft verworven.
3.
In afwijking van het bepaalde in artikel 10 sub 4° en 5° van de Wet op het Notarisambt zijn de in het eerste lid bedoelde personen tot notaris benoembaar, indien zij op een of meer notariskantoren hier te lande een werktijd hebben volbracht van twee jaren, met dien verstande, dat deze werktijd tezamen met de werktijd op een of meer notariskantoren in Indonesië volbracht niet minder dan drie jaren mag bedragen.