De bestreden beschikking spreekt van een bedrag van € 1500,-, het klaagschrift van een bedrag van € 1550,-. Dat laatste is in overeenstemming met hetgeen vermeld staat in het zich bij de stukken bevindende Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning.
HR, 04-09-2012, nr. 11/02104 B
ECLI:NL:HR:2012:BX4278
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-09-2012
- Zaaknummer
11/02104 B
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BX4278
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX4278, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX4278
ECLI:NL:HR:2012:BX4278, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑09‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4278
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2012/315 met annotatie van mr. M.L. Plas
Conclusie 04‑09‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 11/02104 B
Mr. Knigge
Zitting: 29 mei 2012
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De Rechtbank 's-Gravenhage heeft bij beschikking van 19 april 2011 een namens klager ingediend klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv - strekkende tot teruggave van een gouden ketting, een fototoestel Canon, een laptop Asus, sieraden in een DVD-hoesje en geldbedragen van € 2550,- en € 1550,-1. aan klager - ongegrond verklaard.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
4.
De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
- 4.1.
Op 15 mei 2012 zijn namens mij telefonisch inlichtingen ingewonnen bij het arrondissementsparket Den Haag. Medegedeeld werd dat de strafzaak met nr. 09/650034-10 (dat is de zaak waarop het klaagschrift betrekking heeft) stond gepland voor de zitting van 9 juli 2010, maar is geseponeerd wegens "oud feit". Medegedeeld werd ook dat "In het systeem" niets bekend is over de inbeslaggenomen goederen. Kennelijk, zo werd geconcludeerd, zijn er goederen door de R-C in beslag genomen, maar is er geen kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt. Nu het systeem geen inbeslaggenomen goederen vermeldt, blijkt uit dat systeem blijkt dus ook niets van teruggave van die goederen of van andere beslissingen ten aanzien van die goederen. Wel is er een vermelding over een inbeslaggenomen pistool, dat is onttrokken aan het verkeer.
- 4.2.
Deze informatie geeft geen reden om het cassatieberoep niet ontvankelijk te achten. De situatie dat de strafrechter inmiddels over de inbeslaggenomen voorwerpen heeft beslist, doet zich niet voor, terwijl er geen grond is om aan te nemen dat de goederen inmiddels zijn teruggegeven.
- 4.3.
Bij de beoordeling van het middel zal ik deze informatie, die verkregen is bij het onderzoek naar de ontvankelijkheid van het beklag, buiten beschouwing laten. Zij lijkt mij te 'zacht" om in cassatie als vaststaand te mogen worden aangenomen. Ik merk nog op dat zich bij de stukken een slecht leesbare kopie van een door de R-C opgemaakt Ontvangstbewijs (Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen) bevindt met daarop een groot aantal inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder als ik het goed zie ook de voorwerpen waarop het klaagschrift betrekking heeft. Die voorwerpen staan in elk geval vermeld in het Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning. Achter het genoemde Ontvangstbewijs bevindt zich een formulier waarop door kennelijk de OvJ (als antwoord op de vraag: Wat is uw eindbeslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen?) is geschreven: "Zie brief. In Compas alleen een pistool bekend. In politiesysteem helaas niet meer te achterhalen aangezien Genesys is verwijderd.".
5.
Het middel
- 5.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast door te oordelen dat niet is komen vast te staan dat de goederen klager in eigendom toebehoren. Het middel klaagt voorts dat het oordeel van de Rechtbank dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de goederen verbeurd zal verklaren of teruggave aan een ander dan klager zal gelasten, onbegrijpelijk is.
- 5.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. De desbetreffende goederen zijn inbeslaggenomen bij een doorzoeking in een woning waarin, toen de politie aanbelde, klager lag te slapen met een vrouw die [betrokkene 1] heette. Beide personen ontkenden dat zij de bewoners van de woning waren. Klager verklaarde dat hij alleen in bezit was van een gouden ketting en dat er verder geen goederen van hem in de woning aanwezig waren. [Betrokkene 1] verklaarde desgevraagd niet te weten of er in de woning goederen van criminele activiteiten aanwezig waren.2.
- 5.3.
Bij de behandeling in raadkamer was [betrokkene 1] als belanghebbende aanwezig. De raadsman van klager stelde dat de belanghebbende ([betrokkene 1]) direct had verklaard dat het bedrag van € 2500,- en de sieraden in het DVD-doosje aan haar toebehoorden, maar dat zij zich niet verzette tegen teruggave aan klager. Ook stelde hij dat op het fototoestel alleen foto's staan van "klager en zijn vrouw". Ook stelde hij dat de goederen niet op de dagvaarding, die inmiddels was ingetrokken, stonden vermeld.3. De OvJ verklaarde dat de dagvaarding op verzoek van de verdediging in verband met onderzoekswensen was ingetrokken en dat het belang van de strafvordering zich tegen teruggave verzette.
- 5.4.
De bestreden beschikking houdt in:
"In raadkamer is niet komen vast te staan dat bedoelde goederen klager in eigendom toebehoren. Klager wordt verdacht van heling van diverse goederen. Hij heeft zich tijdens het onderzoek op zijn zwijgrecht beroepen en geen duidelijkheid willen verschaffen omtrent zijn wetenschap over de herkomst van de goederen. Bij aanvang van de zoeking heeft hij aan de rechter-commissaris verklaard dat hij alleen in het bezit was van een gouden ketting en dat er verder geen goederen van hem in de woning waren. Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken zijn er aanwijzingen dat de goederen genoemd in het klaagschrift in verband staan met enig strafbaar feit, nu er onder meer vuurwapens en inbrekerswerktuigen en bivakmutsen zijn aangetroffen, en aanzienlijke geldbedragen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de goederen verbeurd zal verklaren of teruggave aan een ander dan klager zal gelasten. Het belang van de strafvordering verzet zich derhalve tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard."
- 5.5.
De Rechtbank heeft haar beslissing blijkens deze overweging in elk geval doen steunen op de grond dat het belang van de strafvordering zich tegen teruggave verzet. Ik zal deze grond eerst bespreken. Daarna ga ik in op de vraag of, zoals het middel meent, het oordeel van de Rechtbank mede steunt op de grond dat niet vast is komen te staan dat de goederen toebehoren aan klager.
- 5.6.
De Rechtbank heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk op grond van de mededeling van de OvJ in raadkamer aangenomen dat de klager opnieuw zou worden vervolgd wegens (onder meer) heling. Dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de over die nieuwe vervolging oordelende strafrechter de goederen waarop het klaagschrift betrekking heeft verbeurd zal verklaren, acht ik echter niet zonder meer begrijpelijk. Dit alleen al omdat door de raadsman is gesteld dat de ingetrokken dagvaarding geen betrekking had op deze goederen en door de OvJ niet is aangevoerd dat de nieuwe dagvaarding tot deze goederen zou worden uitgebreid. Daar komt bij dat verbeurdverklaring van door de verdachte geheelde goederen al gauw in strijd komt met de wettelijke regeling van de verbeurdverklaring. Heling impliceert immers dat de goederen niet aan de verdachte toebehoren zodat verbeurdverklaring, op een hier niet in beeld zijnde uitzondering na, niet mogelijk is.
- 5.7.
De Rechtbank heeft tot het belang van de strafvordering ook gerekend dat de later oordelende strafrechter de bewaring van de goederen ten behoeve van de rechthebbende kan bevelen. In zoverre steunt haar beslissing op een onjuiste rechtsopvatting. Teruggave aan de rechthebbende is geen doel waarvoor mag worden inbeslaggenomen en is dus ook geen doel waarvoor de inbeslagneming mag voortduren. Het moet er mijns inziens voor gehouden worden dat het middel ook hierover klaagt.
- 5.8.
Het is de beklagrechter die, als het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave verzet, dient te onderzoeken of, als de desbetreffende voorwerpen onder klager zijn inbeslaggenomen, er een ander is die redelijkerwijs als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het middel gaat er vanuit dat de Rechtbank op dit punt een verkeerde maatstaf heeft toegepast door te oordelen dat niet vast is komen te staan dat de goederen toebehoren aan klager. Ik meen dat het middel in zoverre feitelijke grondslag mist. De gewraakte overweging is door de Rechtbank denk ik niet als zelfstandige afwijzingsgrond bedoeld, maar als onderbouwing van haar oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de bewaring ten behoeve van de rechthebbende zal gelasten. Dat oordeel steunt als gezegd op een onjuiste rechtsopvatting.
- 5.9.
Voor het geval wel zou moeten worden geoordeeld dat in de gewraakte overweging een zelfstandige afwijzingsgrond besloten ligt, meen ik dat de steller van het middel dan het gelijk aan zijn zijde heeft. Hoofdregel is dat de inbeslaggenomen voorwerpen terug moeten naar de beslagene. Dat is alleen anders als een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt. Dat is dus wat de Rechtbank had moeten onderzoeken. Ik merk daarbij op dat voor een welwillende lezing mij geen plaats lijkt. Uit het feit dat een groot aantal van de inbeslaggenomen goederen mogelijk van heling afkomstig is, volgt immers bepaald niet dat het aannemelijk is dat de goederen waarop het klaagschrift betrekking heeft, redelijkerwijs aan een ander toebehoren.
- 5.10.
Ik veroorloof mij in dit verband nog een aanvullende opmerking. In het kader van art. 353 Sv heeft de Hoge Raad geoordeeld dat teruggave aan de beslagene achterwege kan blijven als "aannemelijk is dat de beslagene geen recht heeft op het voorwerp en er geen ander is die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt". De strafrechter kan in een dergelijk geval de bewaring ten behoeve van de rechthebbende bevelen.4. Het komt mij voor dat deze jurisprudentie in elk geval in zoverre doorgetrokken mag worden naar de beklagprocedure dat de rechter zich bij zijn onderzoek naar de vraag of er een nader is die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, niet hoeft te beperken tot bekende rechthebbenden. Als aannemelijk is dat de desbetreffende voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn zodat aannemelijk is dat de beslagene geen recht heeft op die voorwerpen, kan worden aangenomen dat een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt. Op die grond kan het beklag dan ongegrond worden verklaard.
- 5.11.
Het middel slaagt.
6.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑09‑2012
Zie het Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning, p. 2.
Bij de stukken bevindt zich de tekst van een tenlastelegging die als feit 2 de heling van een aantal goederen inhoudt. Dat zijn andere goederen dan de goederen die in het klaagschrift worden genoemd.
HR 10 januari 2006, LJN AU5785.
Uitspraak 04‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Beklagzaak. De HR herhaalt relevante overwegingen uit LJN BL2823. Vzv. de Rechtbank heeft geoordeeld dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen goederen verbeurd zal verklaren, is haar oordeel, mede gelet op hetgeen door de raadsman is aangevoerd, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk. Vzv. de Rechtbank heeft geoordeeld dat het door het hier toepasselijke art. 94 Sv gediende belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, "teruggave aan een ander dan klager zal gelasten", heeft zij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Partij(en)
4 september 2012
Strafkamer
nr. S 11/02104 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 19 april 2011, nummer RK 11/21, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel richt zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag door de Rechtbank.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, strekkende tot teruggave van een gouden ketting, een fototoestel Canon, een laptop Asus, sieraden in een DVD-hoesje en geldbedragen van € 2550,- en € 1500,- ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt dienaangaande het volgende in:
"In raadkamer is niet komen vast te staan dat bedoelde goederen klager in eigendom toebehoren. Klager wordt verdacht van heling van diverse goederen. Hij heeft zich tijdens het onderzoek op zijn zwijgrecht beroepen en geen duidelijkheid willen verschaffen omtrent zijn wetenschap over de herkomst van de goederen. Bij aanvang van de zoeking heeft hij aan de rechter-commissaris verklaard dat hij alleen in het bezit was van een gouden ketting en dat er verder geen goederen van hem in de woning waren. Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken zijn er aanwijzingen dat de goederen genoemd in het klaagschrift in verband staan met enig strafbaar feit, nu er onder meer vuurwapens en inbrekerswerktuigen en bivakmutsen zijn aangetroffen, en aanzienlijke geldbedragen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de goederen verbeurd zal verklaren of teruggave aan een ander dan klager zal gelasten. Het belang van de strafvordering verzet zich derhalve tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard."
2.3.
Het van de behandeling in raadkamer opgemaakte proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman verklaart verkort en zakelijk weergegeven:
Er is meerdere malen contact geweest met het openbaar ministerie. De belanghebbende heeft direct verklaard dat het bedrag van € 2500,- en de sieraden in het dvd-hoesje van haar zijn. Zij verzet zich niet tegen teruggave aan klager. Op het fototoestel staan alleen foto's van klager en zijn vrouw. Op de dagvaarding die inmiddels is ingetrokken stonden deze goederen niet vermeld.
De officier van justitie verklaart, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik verzet me tegen teruggave van de goederen, het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave. De dagvaarding is ingetrokken, omdat de raadsman heeft verzocht om een latere behandeling in verband met onderzoekswensen. Het is duidelijk dat klager en zijn vrouw in de woning verbleven. De goederen zijn in de woning in beslag genomen. Klager heeft geen verklaring omtrent de herkomst van de goederen af willen leggen.
De rechter vraagt de officier van justitie of het alleen een beslag op grond van artikel 94 Sv betreft.
De officier van justitie bevestigt dat dit inderdaad het geval is.
De raadsman verklaart verkort en zakelijk weergegeven:
Uit niets blijkt dat deze goederen van misdaad afkomstig zijn. Alles wijst erop dat de goederen eigendom van klager zijn. Als de stukken die de rechtbank nu ter beschikking staan niet voldoende duidelijkheid bieden, verzoek ik om aanhouding van de zaak, zodat de zaaksofficier van justitie meer duidelijkheid kan geven. Ik verzoek primair tot gegrondverklaring van het beklag en subsidiair tot aanhouding van de zaak."
2.4.
In een geval als het onderhavige dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8 en 2.9).
2.5.
Voor zover de Rechtbank heeft geoordeeld dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen goederen verbeurd zal verklaren, is haar oordeel, mede gelet op hetgeen door de raadsman van de klager in raadkamer is aangevoerd, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.6.
Voor zover de Rechtbank heeft geoordeeld dat het door het hier toepasselijke art. 94 Sv gediende belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, "teruggave aan een ander dan klager zal gelasten", heeft zij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
2.7.
Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2012.