Hof Den Haag, 06-02-2018, nr. 200.205.335/01
ECLI:NL:GHDHA:2018:117
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
06-02-2018
- Zaaknummer
200.205.335/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:117, Uitspraak, Hof Den Haag, 06‑02‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht, autoverzekering, bewijslastverdeling.. Diefstal auto, criteria opname in het incidentenregister (CIS), schadevergoedingsvordering van de verzekeraar.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.205.335/01
Zaaknummer rechtbank : 4382839 CV EXPL 15-36546
arrest van 6 februari 2018 (bij vervroeging)
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. C. van der Mark te Houten,
tegen
Allianz Benelux N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Allianz,
advocaat: mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem.
1. Het verloop van het geding
1.1
Bij exploot van 12 april 2016 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Rotterdam (team kanton) tussen partijen gewezen vonnissen van 22 september 2015 en 15 januari 2016. Bij memorie van grieven heeft [appellant] negen grieven tegen het eindvonnis van 15 januari 2016 aangevoerd en toegelicht en een productie overgelegd.
1.2
Bij memorie van antwoord heeft Allianz de grieven bestreden.
1.3
Vervolgens hebben partijen op 15 december 2017 de zaak doen bepleiten door hun advocaten. Tijdens de zitting is [appellant] als getuige gehoord. Het van de zitting opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.4
Partijen hebben afgezien van het horen van andere getuigen over de vraag of de auto is gestolen en over de vraag of [appellant] de auto op 30 november 2013 – ten tijde van het ongeval – bestuurde. Zij hebben arrest gevraagd op het voor het pleidooi ingediende kopiedossier.
2. Inleiding
2.1
De kantonrechter heeft in het vonnis van 15 januari 2016 onder 2.1 tot en met 2.5 een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- -
i) [appellant] is eigenaar van een [merk auto] (hierna: de auto). Hij heeft de auto verzekerd bij Allianz tegen wettelijke aansprakelijkheid en met volledige casco-dekking.
- -
ii) Op 30 november 2013, rond 22.00 uur, is met de auto van [appellant] schade veroorzaakt aan de auto van [betrokkene] doordat deze is aangereden. De auto is zonder bestuurder aangetroffen in een naast de weg gelegen sloot.
- -
iii) Op 1 december 2013 heeft [appellant] aangifte gedaan van diefstal van de auto.
- -
iv) Bij brief van 6 februari 2014 heeft Allianz [appellant] laten weten dat zijn claim tot vergoeding van de schade aan zijn auto wordt afgewezen. Zij acht – kort gezegd – de door [appellant] afgelegde verklaringen over de diefstal niet geloofwaardig. Allianz heeft [appellant] verder laten weten dat zijn personalia zullen worden opgenomen in haar Gebeurtenissenadministratie en dat zij hem extern zal laten registreren in het Centraal Informatie Systeem (CIS). Allianz heeft die personalia vervolgens opgenomen respectievelijk laten registreren.
2.3
[appellant] heeft gevorderd dat Allianz wordt veroordeeld zijn personalia te verwijderen uit de Gebeurtenissenadministratie en het CIS. Voorts heeft hij gevorderd dat Allianz wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade aan zijn auto, ten bedrage van € 10.058,45, met rente en buitengerechtelijke kosten.
2.4
Allianz heeft de vorderingen van [appellant] weersproken. Zij heeft in reconventie gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.807,71 aan expertisekosten en wegens schade aan de auto van [betrokkene].
2.5
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en de vordering van Allianz toegewezen.
3. Beoordeling van het hoger beroep
3.1
De grieven 1, 2, 3, 5 en 6 strekken ten betoge dat de auto van [appellant] op 30 november 2013 is gestolen en dat het niet [appellant] – maar de dief – is geweest die de aanrijding met de auto van [betrokkene] heeft veroorzaakt. [appellant] voert aan dat Allianz gehouden is de schade aan zijn auto te vergoeden.
3.2
Het hof neemt tot uitgangspunt dat op degene die uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst schadevergoeding wegens diefstal van zijn auto vordert, de bewijslast rust van de diefstal wanneer de verzekeraar deze gemotiveerd betwist. Dit is niet anders indien de dief niet kan worden opgespoord. Bewijs van diefstal kan in een dergelijk geval worden geleverd, door bewijs te leveren van feiten en/of omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal heeft plaatsgevonden (HR 28 oktober 1994, NJ 1995/141). Daarbij kan, afhankelijk van wat door de verzekerde over de toedracht van de diefstal is gesteld en wat de verzekeraar ter betwisting daarvan heeft aangevoerd, onder omstandigheden de enkele aangifte van diefstal in een door de politie opgemaakt proces-verbaal als voldoende bewijs worden aanvaard (HR 11 april 2003, NJ 2004/568).
3.3
[appellant] heeft over toedracht van de diefstal een aantal keer een verklaring afgelegd: a) tijdens de aangifte van diefstal bij de politie op 1 december 2013; b) ten overstaan van het door Allianz ingeschakelde onderzoeksbureau ITEB op 21 januari 2014 en c) ten overstaan van de kantonrechter tijdens een comparitie van partijen op 27 november 2015. Tijdens de zitting bij het hof is [appellant] als getuige gehoord. Hij heeft bij het hof verklaard dat hij de inhoud van voornoemde verklaringen handhaaft, dat deze verklaringen juist zijn en dat hij daaraan niets heeft toe te voegen.
3.4
Zakelijk weergegeven komen de verklaringen van [appellant] over de toedracht van de diefstal op het volgende neer. [appellant] heeft zijn auto op 30 november 2013 geparkeerd op zijn eigen bedrijfsterrein en heeft rond 19.00 uur geconstateerd dat de auto er nog stond. [appellant] woonde (alleen) in het bedrijfspand en was de hele avond thuis. De autosleutel heeft hij in een sleutelkastje gehangen, dat niet was afgesloten. Het sleutelkastje bevond zich direct bij de buitendeur, die evenmin was afgesloten. Gedurende de avond heeft een dief de autosleutel uit het sleutelkastje gehaald en heeft de auto meegenomen. [appellant] heeft dat niet gehoord, omdat zijn woonkamer zich elders in het pand bevindt en omdat hij op de bewuste avond op de bank in slaap is gevallen. [appellant] heeft de diefstal pas de volgende ochtend opgemerkt. [appellant] denkt dat het gaat om joyriding, want in de omgeving van dorp gebeurt dat vaker, zeker als het gaat om een redelijk exclusieve auto, zoals die van hem.
3.5
Allianz heeft de toedracht gemotiveerd betwist. Zij acht het aannemelijk dat [appellant] de aanrijding zelf heeft veroorzaakt en daarna de diefstal heeft verzonnen. [appellant] was niet bevoegd om een motorvoertuig te besturen omdat zijn rijbewijs wegens herhaaldelijk rijden onder invloed was ingevorderd. Allianz voert aan dat [appellant] bij het aangaan van de verzekering (ongeveer een jaar eerder) heeft verzwegen dat hij toen al zijn rijbewijs kwijt was. Hij hield zich ook niet aan de rijontzegging, want hij heeft erkend dat hij wel degelijk enige malen heeft gereden. Er is – afgezien van de eigen verklaring van [appellant] – geen enkel bewijs dat de auto is gestolen. Allianz acht verder van belang dat de auto is aangetroffen in de rijrichting naar het huis van [appellant], hetgeen niet voor de hand ligt in geval van diefstal, en dat [appellant] hierover ten overstaan van de onderzoeker van Allianz heeft verklaard dat men dit kennelijk expres had gedaan omdat men het op hem had gemunt. Tot slot is Allianz van mening dat het ongeloofwaardig is dat [appellant] niet heeft gemerkt dat de auto werd meegenomen.
3.6
Het hof oordeelt als volgt. Het enige bewijs dat [appellant] voor de diefstal heeft, is zijn eigen (getuigen)verklaring. Ieder verder bewijs ontbreekt. Allianz heeft terecht erop gewezen dat de toedracht van de diefstal vraagtekens oproept. Uit het feit dat de aanrijding rond 22.00 uur heeft plaatsgevonden, volgt dat de auto aan het begin van de avond zou zijn gestolen. Hoewel denkbaar is dat [appellant] niet heeft opgemerkt dat de auto werd meegenomen – hij wijst in dit verband onder meer op de ligging van zijn woonruimte ten opzichte van de plaats waar de auto stond geparkeerd – acht het hof de door [appellant] geschetste gang van zaken weinig aannemelijk. Meer in het bijzonder is de stelling van [appellant] dat er vermoedelijk sprake is van joyriding omdat dat in de buurt geregeld voorkomt, onvoldoende onderbouwd. Bovendien acht het hof van belang dat vaststaat dat [appellant], hoewel hij een rijontzegging had, toch enkele malen heeft gereden. Hij had er dan ook belang bij om – als hij de auto ten tijde van de aanrijding bestuurde – dit niet aan Allianz mede te delen. Daar komt bij dat de auto zich na het ongeval in de rijrichting van zijn huis bevond. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de enkele verklaring van [appellant] zelf onvoldoende is om het bewijs van de diefstal geleverd te achten.
3.7
De conclusie is dat de grieven 1, 2, 3, 5 en 6 falen. De kantonrechter heeft Van Dams vordering tot vergoeding van de schade aan zijn auto terecht afgewezen. Voor nadere bewijslevering is geen plaats meer, gelet op hetgeen hiervoor in rov. 1.3 en 1.4 is overwogen.
3.8
Grief 4 ziet op Van Dams vordering om Allianz te veroordelen al zijn personalia te (doen) verwijderen uit de Gebeurtenissenadministratie van Allianz en uit het CIS. [appellant] voert aan dat hij Allianz niet heeft misleid en dat zijn personalia daarom ten onrechte zijn opgenomen in deze registers.
3.9
Allianz heeft in haar brief van 6 februari 2014 aan de opname in de registers het volgende ten grondslag gelegd. Ten tijde van het ongeval was [appellant] niet in bezit van een geldig rijbewijs, maar heeft hij desondanks toch een motorvoertuig bestuurd. Het rijbewijs was ingevorderd op grond van alcoholgebruik in het verkeer. Allianz is van mening dat [appellant] zelf de auto bestuurde en daarmee de auto van [betrokkene] heeft geraakt, waarna hij is gevlucht omdat hij zich realiseerde dat hij in de problemen zou komen omdat hij niet beschikte over een geldig rijbewijs en/of onder invloed van alcohol was. Het diefstal verhaal van [appellant] is niet geloofwaardig. De politie heeft het onderzoek weliswaar niet doorgezet maar dat betekent niet dat aan de verklaring van [appellant] enig waarheidsgehalte kan worden toegekend.
3.10
Naar het oordeel van het hof dient er onderscheid te worden gemaakt tussen opname in de (interne) Gebeurtenissenadministratie van Allianz en het (externe) register van CIS. Wat betreft de Gebeurtenissenadministratie komt aan Allianz in beginsel de vrijheid toe de personalia van [appellant] daarin op te nemen. Voor zover de vordering van [appellant] ziet op (verwijdering uit) de Gebeurtenissenadministratie van Allianz, heeft de kantonrechter deze terecht afgewezen.
3.11
Dit ligt anders bij CIS. Opname in het externe verwijzingsregister van de Stichting CIS kan voor de betrokkene verstrekkende consequenties kan hebben. Alle deelnemende verzekeraars kunnen immers door toetsing in het externe verwijzingsregister vaststellen dat er sprake is van opname in het incidentenregister van een andere deelnemende verzekeraar. Vervolgens is het mogelijk dat zij om nadere informatie omtrent opname vragen. Het gevolg hiervan kan zijn dat niet alleen de verzekeraar die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemende verzekeraars hun diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat hoge eisen dienen te worden gesteld aan de grond(en) voor opname in bedoelde registers.
3.12
Voor opname is onder meer vereist dat het voldoende zeker is dat [appellant] betrokken is geweest bij gedragingen die een bedreiging vormen voor (kort gezegd) de (financiële) belangen van Allianz of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector. In principe moet daarvan aangifte worden gedaan (vgl. art 5.2. onder b van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen). Een enkel vermoeden van fraude of misleiding is niet genoeg, hoewel niet in alle gevallen een veroordeling door de rechter is vereist. Waar het om gaat is dat er meer dan een redelijk vermoeden van fraude bestaat, in die zin dat er sprake is van feiten en omstandigheden die een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring kunnen dragen, en dat deze feiten in voldoende mate vaststaan. (HR 29 mei 2009, NJ 2009, 243)
3.13
Naar het oordeel het hof is aan voornoemd vereiste niet voldaan. Niet alleen is gesteld noch gebleken dat Allianz aangifte heeft gedaan tegen [appellant]. Maar bovendien staan de feiten en omstandigheden die Allianz aan haar melding bij CIS ten grondslag legt, in onvoldoende mate vast. Hoewel niet ondenkbaar is dat [appellant] bij de aanrijding betrokken is geweest, vormen de (op zich zelf gerechtvaardigde) twijfels van Allianz over het waarheidsgehalte van het ‘diefstal verhaal’ van [appellant] onvoldoende grondslag om te kunnen concluderen dat er meer dan een redelijk vermoeden van fraude/misleiding bestaat.
3.14
Bij memorie van antwoord (nr. 49) heeft Allianz nog aangevoerd dat [appellant] ten tijde van het aangaan van de verzekeringsovereenkomst heeft verzwegen dat hij niet in het bezit was van een rijbewijs omdat hem op dat moment zijn rijbevoegdheid was ontzegd wegens het herhaaldelijk rijden onder invloed. Allianz heeft desgevraagd bij het pleidooi in hoger beroep toegelicht dat – op grond van aanbevelingen van het Verbond van Verzekeraars – bij het aangaan van een verzekeringsovereenkomst altijd wordt gevraagd of er sprake is van een rijontzegging en dat die vraag moet worden beantwoord alvorens de verzekering kan worden afgesloten. [appellant] heeft toegelicht dat hij de verzekering via zijn tussenpersoon heeft afgesloten, dat zijn tussenpersoon hem niet heeft gevraagd of hij een rijontzegging had, dat de verzekering op naam van zijn eenmanszaak stond en dat een medewerker van hem (en niet hijzelf) de auto regelmatig bestuurde. Mede gelet op het verweer van [appellant], is het hof van oordeel dat ook op dit punt niet is voldaan aan de vereisten voor opname in het CIS.
3.15
De conclusie is dat grief 4 slaagt voor zover deze betrekking heeft op het CIS en dat de grief faalt voor zover deze betrekking heeft op de Gebeurtenissenadministratie. Voor nadere bewijslevering is geen plaats meer, gelet op hetgeen hiervoor in rov. 1.3 en 1.4 is overwogen.
3.16
Grief 7 ziet op de reconventionele vordering van Allianz tot betaling van onderzoekskosten. Grief 8 heeft betrekking op de reconventionele vordering tot betaling van de schade aan de auto van [betrokkene]. Volgens [appellant] kan Allianz deze kosten niet op hem verhalen omdat niet vast is komen te staan dat hij Allianz heeft misleid en/of dat hij de auto bestuurde ten tijde van het ongeval.
3.17
Allianz heeft aan de vordering tot betaling van de onderzoekskosten ten grondslag gelegd dat [appellant] een schadeclaim bij Allianz heeft ingediend, terwijl hij wist dat hij de schade aan zijn auto zelf had veroorzaakt. Hij is volgens Allianz toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst en dient ingevolge artikel 6:96 lid 2 sub b BW de expertisekosten voor zijn rekening te nemen. Aan de vordering tot betaling van de schade aan de auto van [betrokkene] heeft Allianz eveneens ten grondslag gelegd dat [appellant] deze schade heeft veroorzaakt.
3.18
Het hof oordeelt als volgt. Op Allianz rust in dit verband de bewijslast van haar stelling dat [appellant] de auto bestuurde ten tijde van de aanrijding. Zij heeft – zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven – aangevoerd dat Van Dams ‘diefstal verhaal’ weinig aannemelijk is en dat [appellant] er belang bij had om de aanrijding te verzwijgen omdat hij een ontzegging van de rijbevoegdheid had wegens herhaaldelijk rijden onder invloed. Hoewel de door Allianz naar voren gebrachte feiten en omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat Allianz twijfelde aan het waarheidsgehalte van de door [appellant] geschetste toedracht, acht het hof een en ander toch onvoldoende om Allianz (al dan niet voorshands) geslaagd te achten in het bewijs dat [appellant] de auto bestuurde ten tijde van de aanrijding. [appellant] heeft weliswaar toegegeven dat hij – ondanks zijn rijontzegging – enkele keren toch een auto heeft bestuurd, maar dat maakt het op zichzelf nog niet voldoende aannemelijk dat hij de auto ook op 30 november 2013 daadwerkelijk bestuurde. Ter zake van de toedracht van het ongeval is het hof van oordeel dat [appellant] weliswaar op geen enkele wijze heeft weten te onderbouwen dat zijn auto is gestolen, maar ook dat rechtvaardigt niet de conclusie dat Allianz is geslaagd in het bewijs dat [appellant] de auto zelf bestuurde, dan wel dat Allianz (voorshands) in dat bewijs is geslaagd.
3.19
De conclusie is dat de grieven 7 en 8 slagen. De vorderingen van Allianz in reconventie zullen alsnog worden afgewezen. Voor nadere bewijslevering is geen plaats meer, gelet op hetgeen hiervoor in rov. 1.3. en 1.4 is overwogen.
3.20
De slotsom is dat het eindvonnis van 15 januari 2016 zal worden vernietigd voor zover de vordering van [appellant] tot het doen verwijderen van zijn personalia uit CIS is afgewezen en voor zover de reconventionele vordering van Allianz is toegewezen. Dit brengt mee dat ook de proceskostenveroordeling in eerste aanleg niet in stand kan blijven. In conventie ziet het hof aanleiding de kosten te compenseren; in reconventie zal Allianz als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.
3.21
[appellant] is bij gebrek aan grieven niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 22 september 2015.In hoger beroep zullen de kosten worden gecompenseerd als hierna vermeld. Uit praktisch oogpunt zal het hof het eindvonnis in zijn geheel vernietigen.
4. Beslissing
Het hof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 22 september 2015;
vernietigt het eindvonnis van 15 januari 2016 en in zoverre opnieuw recht doende:
in conventie
- veroordeelt Allianz om binnen veertien dagen na de betekening van dit arrest alle personalia van [appellant] te verwijderen uit het Centraal informatie systeem (CIS), op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 25.000,-;
- compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
- wijst de vordering van Allianz af;
- veroordeelt Allianz in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak bepaald op € 175,- voor salaris van de advocaat;
compenseert in hoger beroep de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest wat betreft de betalings- en kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, P.M. Verbeek en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.