RFR 2020/15
Bopz. Wanneer mag worden afgezien van het oproepen van een patiënt voor een mondelinge behandeling en wanneer mag worden geconcludeerd dat de patiënt niet bereid is zich te doen horen?
HR 18-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1616
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18 oktober 2019
- Magistraten
Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh
- Zaaknummer
19/03093
- Conclusie
A-G mr. M.L.C.C. Lückers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS183312:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Personen- en familierecht / Familieprocesrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1616, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑10‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:863, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑08‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑06‑2019
- Wetingang
Essentie
Familieprocesrecht. Bopz. Voorlopige machtiging.
Is de omstandigheid dat een patiënt moeilijk is te vinden en zijn toestand ernstig is, voldoende om hem niet op te roepen voor het verhoor en om te concluderen dat hij niet bereid is om zich te doen horen?
Samenvatting
De officier van justitie heeft voor een psychiatrische patiënt, die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, een voorlopige machtiging aangevraagd. Betrokkene was bij de mondelinge behandeling niet aanwezig. De advocaat heeft vóór de zitting geen contact met haar cliënt kunnen krijgen. Zij heeft voor afwijzing van het verzoek gepleit, omdat betrokkene niet is gehoord. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.