Rb. Overijssel, 30-10-2018, nr. C/08/224085 / KG ZA 18-303
ECLI:NL:RBOVE:2018:4373
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
30-10-2018
- Zaaknummer
C/08/224085 / KG ZA 18-303
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2018:4373, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 30‑10‑2018; (Kort geding)
Hersteluitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2018:4981
Uitspraak 30‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Koopovereenkomst grond. Tekortkoming eiseres rechtvaardigt ontbinding koopovereenkomst door provincie. Geen spoedeisend belang bij reconventionele vordering tot ontruiming gronden.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer : C/08/224085 / KG ZA 18-303
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LANDHOEVE DE GREVE B.V.,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.M.M. van den Elzen te Boxtel,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE OVERIJSSEL,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann te Zwolle
Partijen zullen hierna Landhoeve de Greve en de provincie worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is bij vonnis van heden op het door Landhoeve de Greve in conventie gevorderde beslist, waarbij die vorderingen zijn afgewezen. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, volgen hieronder.
2. De feiten
2.1.
[A] en [B] zijn middellijk bestuurders van Landhoeve de Greve. Sinds 2014 werken [A] en [B] met hun holdings (GPJ Holding BV respectievelijk Wildhoes Holding BV) samen aan het project “Landhoeve de Greve”, met als basis het agrarisch bedrijf van [B] . In de brochure “Landhoeve de Greve” staat op blz. 5 bovenaan het volgende vermeld:
Landhoeve de Greve is een natuurboerderij met biologische bedrijfsvoering in het gebied Saasveld-Gammelke (Noordoost-Twente). Het bedrijfsplan voorziet zowel in aankoop als langjarig gebruik van gronden. De omvang van het bedrijf zal daarmee op termijn zo’n 130 hectare bedragen. Partners van Landhoeve de Greve zijn de Provincie, het Waterschap Vechtstromen, gemeenten, de gebiedscollectieven NO-Twente en Midden-Overijssel, Staatsbosbeheer en het wandelnetwerk Twente. Bij de financiering zijn ASR Vastgoed en Groenfonds betrokken. Het boerenbedrijf met vleesvee, in de vorm van een zoogkoeienhouderij, opereert vanuit drie locaties: Hertme (Borne), Withag (stadsrandzone Hengelo) en Gammelke (Dinkelland). Deze deelgebieden vormen samen straks een langgerekt snoer van kruidenrijke graslanden en akkers in het kleinschalige beekdallandschap, dat van oudsher veel boerenlandvogels en kleine zoogdieren herbergt.
2.2.
De totaal benodigde financiering voor de realisatie van gemeld project bedraagt
€ 1.667.324,00.
2.3.
Ter realisatie van de eerste fase van het project hebben partijen op 7 en 17 november 2017 een `koopovereenkomst grond` gesloten uit hoofde waarvan de provincie verkoopt aan Landhoeve de Greve, die van de provincie koopt, de percelen ingerichte natuurgronden gelegen te Saasveld-Gammelke, gezamenlijk groot 44.43.01 hectare tegen een koopprijs van € 555.376,25 (hierna: de koopovereenkomst). De beoogde levering op 1 december 2017 (artikel 3 van de koopovereenkomst) – welke leverdatum eerst tot 15 maart 2018 en daarna tot 13 april 2018 is uitgesteld – heeft niet plaatsgevonden. Verder luidt artikel 17 lid 1 van de koopovereenkomst als volgt:
1. Indien één van de partijen van rechtswege in verzuim is of in verzuim is na ingebrekestelling op een termijn van acht dagen, dan heeft de wederpartij ter zake van de nakoming van één of meer van haar verplichtingen de keuze om:
a. uitvoering van de overeenkomst te verlangen, in welk geval de partij die in verzuim is met ingang van de dag waarop zij in verzuim is voor elke sedertdien ingegane dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete is verschuldigd van drie promille van de koopprijs; of
b. de overeenkomst door een schriftelijke verklaring voor ontbonden te verklaren en betaling van een onmiddellijk opeisbare boete te vorderen van tien procent (10%) van de koopprijs.
2.4.
Bij brief van 24 april 2018 heeft de provincie Landhoeve de Greve in gebreke gesteld en verzocht om alsnog binnen acht dagen na ontvangst van deze brief medewerking te verlenen aan de levering. Aan dit verzoek heeft Landhoeve de Greve geen gevolg gegeven.
2.5.
Bij brief van 14 mei 2018 heeft de provincie de koopovereenkomst ontbonden en Landhoeve de Greve, voor zover nodig, gesommeerd het gebruik van de gronden per direct te staken en gestaakt te houden. Voorts heeft de provincie daarbij aanspraak gemaakt op de boete ex artikel 17 van de koopovereenkomst, zijnde een bedrag van € 55.537,63 (10% van de koopprijs).
2.6.
Bij brief van 17 mei 2018 heeft Landhoeve de Greve de rechtsgeldigheid van de ontbinding van de koopovereenkomst betwist, alsmede weersproken dat zij de gronden waarop de koopovereenkomst ziet zonder instemming van de provincie in gebruik heeft. Daarbij heeft Landhoeve de Greve voorgesteld om de levering uiterlijk op 22 juni 2018 te laten plaatsvinden.
2.7.
Bij brieven van 6 juni 2018, 26 juli 2018 en 7 september 2018 heeft de provincie haar standpunt gehandhaafd.
2.8.
Bij brief van 1 augustus 2018 heeft de provincie Landhoeve de Greve verzocht en voor zover nodig gesommeerd binnen twee weken gemelde boete te betalen.
2.9.
Op 21 september 2018 heeft een bespreking te Zwolle plaatsgevonden tussen enerzijds [X] en [Y] (namens de provincie) en anderzijds [A] , [B] en hun adviseur, mr. [C] . Naar aanleiding van dit gesprek heeft [C] bij brief van 25 september 2018 aan de provincie onder meer meegedeeld dat Landhoeve de Greve “nu immers wel in staat is om de grond in kwestie af te nemen en te betalen. ASR, in zijn hoedanigheid van erfpachtfinancier, heeft daarbij wel aangegeven dat een en ander dan wel uiterlijk 31 oktober 2018 notarieel afgewikkeld dient te zijn.”
2.10.
Bij inleidende dagvaarding van 25 oktober 2018 heeft de provincie in de inmiddels aanhangige bodemprocedure gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat de koopovereenkomst tussen partijen ontbonden is per 4 mei 2018, althans op 14 mei 2018, althans deze overeenkomst zal ontbinden. Voorts heeft de provincie gevorderd dat de rechtbank Landhoeve de Greve zal veroordelen tot betaling van de overeengekomen boete ad € 55.537,63 (exclusief rente) en dat Landhoeve de Greve de betreffende percelen ontruimt en ontruimd zal houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3. De beoordeling in conventie
3.1.
Aan haar vorderingen legt Landhoeve de Greve, samengevat, ten grondslag dat de door de provincie ingeroepen (buitengerechtelijke) ontbinding van de koopovereenkomst niet rechtsgeldig is. Daartoe voert Landhoeve de Greve primair aan dat zij niet in gebreke en verzuim was. Volgens Landhoeve de Greve was de termijn te kort die de provincie haar bij brief van 24 april 2018 heeft gesteld om de koopovereenkomst alsnog na te komen. Subsidiair betoogt Landhoeve de Greve dat de provincie misbruik maakt van bevoegdheid en/of recht door zich te beroepen op artikel 17 van de koopovereenkomst. Meer subsidiair stelt Landhoeve de Greve zich op het standpunt dat het beroep van de provincie op ontbinding van de koopovereenkomst bij afweging van alle betrokken belangen onaanvaardbaar en in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Bovendien wordt de provincie, indien en voor zover zij haar standpunt handhaaft, ongerechtvaardigd verrijkt, aldus Landhoeve de Greve. De provincie betwist dit alles. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.2.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt ten aanzien van wederkerige overeenkomsten dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Artikel 6:265 lid 2 BW bepaalt dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat Landhoeve de Greve de percelen natuurgronden waarop de koopovereenkomst ziet, niet op (uiterlijk) 13 april 2018 heeft afgenomen en dat Landhoeve de Greve, nadat zij daartoe door de provincie overeenkomstig artikel 17 van de koopovereenkomst in gebreke was gesteld, deze verplichting niet alsnog is nagekomen. Dit betekent dat Landhoeve de Greve jegens de provincie is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de koopovereenkomst, zodat de provincie ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW juncto artikel 17 lid 1 aanhef en onder b van de koopovereenkomst in beginsel bevoegd was om de koopovereenkomst (geheel) te ontbinden.
3.4.
Vervolgens is de vraag of de tekortkoming van Landhoeve de Greve, gelet op alle omstandigheden van het geval, de ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigt.
3.5.
In dat kader heeft Landhoeve de Greve ten eerste aangevoerd dat, nadat de koopovereenkomst tot stand was gekomen, eind 2017 discussie en onduidelijkheid ontstond over de positie van vleesvee ter zake van de toekenning van fosfaatrechten waardoor zij – buiten haar schuld om – de financiering niet tijdig rond kreeg en dit gevolgen had voor de levering conform de koopovereenkomst. Landhoeve de Greve wijst erop dat zij hierover meerdere keren contact met de provincie heeft gehad en dat zij bij brief van 17 mei 2018 heeft meegedeeld dat de levering uiterlijk op 22 juni 2018 kon plaatsvinden. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de financiering voor de aankoop van de gronden rond was, verwijst Landhoeve de Greve naar de brief van [C] van 13 juni 2018 en de e-mails van [C] van 26 oktober 2018 en [D] (Investment Manager bij Nationaal Groenfonds) van 24 april 2018 (productie 18 t/m 20 van Landhoeve de Greve).
3.6.
Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter heeft de provincie voldoende gemotiveerd weersproken dat de (nieuwe) regelgeving ten aanzien van fosfaatrechten een rol heeft gespeeld bij de financiering van de aankoop van de onderhavige gronden. Uit het door Landhoeve de Greve als productie 2 bij dagvaarding overgelegde exploitatieplan blijkt dat ASR en Nationaal Groenfonds de grootste financiers van Landhoeve de Greve zijn voor de grondaankoop. Bij e-mail van 13 september 2018 heeft [D] , voornoemd, bevestigd dat voormelde regelgeving “geen specifieke vertragende rol heeft gespeeld in besluitvorming omtrent onze financiering”. Dat in de offerte van Nationaal Groenfonds d.d. 16 november 2017 als zekerheid is opgenomen dat een eerste pandrecht wordt gevestigd op huidige en toekomstige fosfaatrechten, doet daar kennelijk niet aan af. Hetzelfde geldt voor ASR. In vervolg op voormelde e-mail van [D] heeft ir. [E] (rentmeester ASR) desgevraagd het volgende aan de provincie meegedeeld: Vanochtend hebben we de ingebrekestelling verzonden. De fosfaatregeling heeft voor ons geen rol gespeeld en verandert voor ons de zaak niet. Indien 31 oktober niet is gepasseerd eindigt de samenwerking a.s.r. en De Greve. Dit laatste heeft [E] bij e-mail van 29 oktober 2018 nogmaals bevestigd. Voorts heeft de provincie op het volgende gewezen. De door Landhoeve de Greve te betalen koopsom bedraagt € 555.376,00. Uit de “Aanbieding koop- en erfpachtovereenkomst natuur erfpachtfinanciering a.s.r. 13 november 2017” blijkt dat Landhoeve de Greve op haar beurt de onderhavige gronden heeft doorverkocht aan ASR Levensverzekering NV tegen een koopsom van € 357.771,00 (productie 5 bij dagvaarding). Volgens de provincie had Landhoeve de Greve het ontbrekende bedrag van minder dan
€ 200.000,00 eenvoudig kunnen financieren met de annuïteitenlening ad € 350.000,00 die Nationaal Groenfonds aan haar heeft geoffreerd (productie 6 bij dagvaarding). Gelet hierop had Landhoeve de Greve volgens de provincie de financiering rond en had zij de gronden (tijdig) kunnen afnemen en betalen. Landhoeve de Greve heeft dit alles onvoldoende weerlegd.
3.7.
Voorts betoogt Landhoeve de Greve dat zij een aanzienlijk belang heeft bij het gestand doen van de koopovereenkomst door erop te wijzen dat zij al jaren het natuurbeheer over de gronden voert, dat zij een concreet natuurplan heeft opgesteld en uitvoert, dat zij zeer aanzienlijke investeringen heeft gepleegd ten behoeve van het natuurbeheer, dat zij aan alle eisen voldoet en om die reden voor de komende jaren kan rekenen op subsidie voor natuur- en landschapsbeheer en dat het in dit stadium staken van het project tot haar financiële ondergang zal leiden met alle mogelijke gevolgen van dien. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij de betreffende natuurgronden reeds voor een groot deel enkele jaren in gebruik heeft en dat het natuurbeheer al voor een groot deel is gerealiseerd, heeft Landhoeve de Greve onder meer in het geding gebracht een aantal (geliberaliseerde) pacht- en bruikleenovereenkomsten 2015-2017, een “meldingsformulier uitgevoerd landschapsbeheer per beheerelement”, een ongedateerde subsidiebeschikking van Coöperatie Bosgroep Noord-Oost Nederland u.a. en een e-mail van [A] en [B] van 7 augustus 2018 inhoudende een verslag van een veldbezoek (productie 1.1 t/m 1.6 en 18 t/m 24 van Landhoeve de Greve).
3.8.
Met de provincie stelt de voorzieningenrechter vast dat Landhoeve de Greve haar stelling dat faillissement dreigt als de koop niet doorgaat, niet aannemelijk heeft gemaakt. Verder is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de provincie aan de hand van een tijdens de mondelinge behandeling overgelegde e-mail van [Y] (medewerker grondzaken bij de provincie) voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat slechts een klein deel van de gronden waarop de door Landhoeve de Greve overgelegde (geliberaliseerde) pacht- en bruikleenovereenkomsten zien, is betrokken bij de koopovereenkomst, dat [B] van dat deel 3.07.80 hectare tot 1 januari 2017 in gebruik had op basis van een bruikleenovereenkomst met Waterschap Vechtstromen en dat [B] het andere deel – zeven percelen met een totaaloppervlakte van 11.45.60 hectare – tot 1 januari 2018 in gebruik had op basis van een bruikleenovereenkomst met de provincie. Daarnaast heeft de provincie uitdrukkelijk betwist dat zij vóór de totstandkoming van de koopovereenkomst toestemming aan Landhoeve de Greve heeft gegeven om de betreffende gronden alvast in gebruik te nemen en dat pas tijdens een recente inspectie is gebleken dat Landhoeve de Greve deze gronden zonder recht of titel in gebruik heeft genomen. Ook heeft de provincie aan de hand van een zestal kleurenfoto’s aangevoerd dat zij heeft geconstateerd dat het (illegale) gebruik ook onverenigbaar is met het voorgeschreven natuurbeheer waardoor Landhoeve de Greve schade aan haar gronden heeft veroorzaakt. Landhoeve de Greve heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. Voor nadere bewijslevering is in deze procedure geen plaats. Mede gelet op bedoelde handelwijze van Landhoeve de Greve en andere ervaringen met haar in het verleden (waaronder het feit dat Landhoeve de Greve eerder door de provincie in gebreke is gesteld vanwege niet-nakoming van de koopovereenkomst ter zake van de percelen kadastraal bekend gemeente Weerselo, sectie W, nummers 13, 17, 337, 355, 360, 363, 410 en 422), heeft de provincie zich – naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter – in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zij geen enkel vertrouwen meer heeft in Landhoeve de Greve dat zij van de gronden gebruik zal maken op de overeengekomen wijze (als natuurgebied).
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de hiervoor in rechtsoverweging 3.4 geformuleerde vraag bevestigend dient te worden beantwoord en dat het aldus waarschijnlijk is dat de door de provincie in de bodemprocedure gevorderde verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden zal worden toegewezen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter voorts het volgende.
Recent heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de overweging in het arrest Mol/Meijer (HR 4 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4728) dat voor de werking van de redelijkheid en billijkheid te dezer zake slechts een beperkte ruimte is opengelaten, aldus verstaan moet worden dat in het kader van artikel 6:265 lid 1 BW reeds alle omstandigheden van het geval verdisconteerd kunnen worden, met name ook met betrekking tot de toepassing van de tenzij-bepaling en dat om die reden daarnaast weinig behoefte bestaat en dus weinig ruimte overblijft voor een daarvan te onderscheiden werking van de redelijkheid en billijkheid (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Bovendien heeft de provincie tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat zij de natuurgronden niet aan (een) derde(n) zal vervreemden totdat in de onderhavige bodemprocedure uitspraak is gedaan.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat van misbruik van bevoegdheid en/of recht aan de zijde van de provincie geen sprake is. Nu Landhoeve de Greve haar beroep op ongerechtvaardigde verrijking op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zal de voorzieningenrechter dit passeren.
3.11.
Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de vorderingen van Landhoeve de Greve integraal dienen te worden afgewezen.
3.12.
Landhoeve de Greve zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de provincie worden tot op heden begroot op:
-griffierecht € 626,00
-salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.442,00
3.13.
De gevorderde nakosten zullen, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.
4. De beoordeling in reconventie
4.1.
Aan haar vorderingen heeft de provincie ten grondslag gelegd dat Landhoeve de Greve haar eigen gang gaat en zich niets aantrekt van eigendomsrechten en naleving van de beheerverplichtingen. De provincie betoogt dat zij verdere schade aan haar gronden wenst te voorkomen en dat zij deze gronden ook op korte termijn wenst ter beschikking te kunnen stellen aan derden die daarmee wel op een verantwoorde wijze willen omgaan, zodat de natuurdoelen alsnog zo snel mogelijk bereikt worden. Landhoeve de Greve dient het gebruik daarvan derhalve met onmiddellijke ingang te beëindigen en de gronden ontruimd aan haar op te leveren, aldus de provincie. Volgens de provincie heeft zij daarbij spoedeisend belang, eruit bestaande dat gehandeld wordt conform de natuurdoelstellingen en dat zij als eigenaar kan beschikken over haar gronden om dit mogelijk te maken en daaruit ook het rendement te behalen dat haar als eigenaar toekomt.
4.2.
Anders dan de provincie betoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de provincie bij haar vorderingen onvoldoende spoedeisend belang heeft. De provincie heeft niet onderbouwd gesteld dat het huidige gebruik van de gronden door Landhoeve de Greve tot onherstelbare schade aan die gronden leidt. Landhoeve de Greve heeft daarentegen onweersproken betoogd dat een ontruiming op korte termijn tot acute problemen in haar bedrijfsvoering zal leiden. Zoals hiervoor in conventie is overwogen, heeft de provincie toegezegd dat zij de natuurgronden niet aan (een) derde(n) zal vervreemden totdat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan. Gelet op al hiervoor overwogene valt niet in te zien waarom de uitkomst van de bodemprocedure ook met betrekking tot de reconventie niet zou kunnen worden afgewacht. De gevorderde ontruiming zal daarom worden afgewezen.
4.3.
De provincie zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Landhoeve de Greve worden tot op heden begroot op € 408,00 aan salaris advocaat (½ punt x tarief € 816,00).
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Landhoeve de Greve in de proceskosten, aan de zijde van de provincie tot op heden begroot op € 1.442,00,
5.3.
veroordeelt Landhoeve de Greve in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van de provincie begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen - onder de voorwaarde dat Landhoeve de Greve niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden - met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
in reconventie:
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt de provincie in de proceskosten, aan de zijde van Landhoeve de Greve tot op heden begroot op € 408,00,
in conventie en in reconventie:
5.6.
verklaart de kostenveroordelingen in 5.2, 5.3 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgesteld op 13 november 2018.
(PS)