Rb. Zeeland-West-Brabant, 28-07-2015, nr. rk 15/746
ECLI:NL:RBZWB:2015:5032
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
28-07-2015
- Zaaknummer
rk 15/746
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2015:5032, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28‑07‑2015; (Beschikking)
Uitspraak 28‑07‑2015
Inhoudsindicatie
gegrond naar aanleiding van artikel 11 Opiumwet
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: ----
rk-nummer: 15/746
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingekomen ter griffie op 19 mei 2015, met betrekking tot voorwerpen, in beslag genomen in de zaak:
[klager] ,
gevestigd te [woonplaats] ) en kantoorhoudende te [adres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M.A. Buntsma te (4811 AP) Breda, Delpratsingel 24-25.
Klaagster is [klager] voornoemd.
1. De procedure
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- -
het klaagschrift, dat - ondertekend door of namens klaagster - tijdig is ingediend ter griffie van het op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering bevoegde gerecht;
- -
de kennisgevingen inbeslagneming;
- -
het proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer van 6 juli 2015, waaruit blijkt dat de officier van justitie, mr. Fimerius, de heer [naam 1] (enig aandeelhouder/bestuurder van klaagster) en de raadsman mr. Buntsma, zijn gehoord.
2. De beoordeling
Namens klaagster is aangevoerd dat op 24 maart 2015 in haar bedrijfspand een zeer grote hoeveelheid goederen uit haar handelsvoorraad in beslag is genomen in het kader van het nieuwe artikel 11a van de Opiumwet. Klaagster betwist dat zij in strijd met dit wetsartikel heeft gehandeld. Klaagster stelt dat justitie een zeer onjuiste en uiterst beperkte visie op de toepassingsmogelijkheden van de inbeslaggenomen handelsvoorraad van klaagster heeft. Zonder enig onderzoek werd de handelsvoorraad in beslag genomen, terwijl tot de klantenlijst alleen ondernemingen behoren dan wel ondernemers die ten behoeve van hun bedrijfsvoering of voor handelsdoeleinden de goederen van klaagster betrekken. Tot de klantenkring van klaagster behoren onder andere cafés, broodjeszaken en verfspuiterijen. Haar handel is legaal en klaagster is niet verantwoordelijk of strafrechtelijk aansprakelijk voor een onverhoopte illegale toepassing van haar producten. Juist vanuit die optiek worden contante betalingen geweerd en vindt de verkoop alleen plaats business to business, hetgeen uit de in beslag genomen administratie blijkt. Nu de goederen eigendom zijn van klaagster en door haar op reguliere wijze zijn gekocht dan wel geproduceerd ten behoeve van de uitvoering van haar (legale) groothandelsbedrijf en er geen enkel reëel strafvorderlijk belang bij voortduring van het beslag bestaat, dienen alle goederen teruggegeven te worden, aldus klaagster.
Door de heer [naam 1] is ter zitting nog aangevoerd dat naast het bedrijfspand van [klager] zijn voormalige growshop “[naam bedrijf 1]” gelegen is. Laatstgenoemd bedrijf is gevestigd aan de [straat] . [klager] exploiteert haar onderneming in een separate loods met eigen opgang en deuren aan het adres [adres] . Naar aanleiding van de recente wetswijziging van de Opiumwet per 1 maart 2015 heeft [naam 1] de bedrijfsvoering van [naam bedrijf 1] gewijzigd, in die zin dat alle hennep gerelateerde goederen zijn vernietigd. Bij de inval op 24 maart 2015 zijn daar ook geen hennep gerelateerde goederen aangetroffen.
[klager] , tevens handelend onder de naam “ [naam bedrijf 2] ” bestaat sinds 2012 en exploiteert een groothandel in elektra, consumentenartikelen en partijgoederen en luchtbehandelingsapparatuur. De goederen die in beslag zijn genomen betreffen een groot aantal afzuigers (bestemd voor luchtbehandeling), rootcrushers (om aarde om te spitten) en airbreakers (luchtverfrissers). Al deze goederen behoren in eigendom toe aan [klager] en kunnen overal worden gebruikt, zoals door schoonmaakbedrijven. Het zijn goederen die vrij verhandeld mogen worden. [klager] levert alleen aan bedrijven, hetgeen ook blijkt uit de in beslag genomen administratie. Onderzoek hiernaar is kennelijk nog niet verricht. Het is inmiddels vier maanden geleden dat de goederen in beslag zijn genomen. [klager] voelt zich zeer bezwaard door de voortduring van het beslag en stevent hierdoor af op een faillissement.
De officier van justitie heeft in raadkamer gesteld dat de in beslag genomen goederen zeker als “hennep gerelateerd” kunnen worden beschouwd, alsmede dat de inbeslagneming van de goederen op 24 maart 2015 terecht was. Het gaat om een groot aantal goederen. Bovendien blijkt dat er een band is tussen [klager] en de voormalige growshop [naam bedrijf 1] en wordt kennelijk verder gehandeld onder de naam [klager] Kijkend naar artikel 11a van de Opiumwet is het niet relevant of de goederen al dan niet aan particulieren worden verkocht. Van belang is te kijken naar de bestemming van die goederen. Het onderzoek hiernaar is nog niet gereed. Volgens de officier van justitie is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer van de goederen komt. Derhalve dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Opiumwet is gewijzigd bij “Wet van 12 november 2014 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt”. Hierbij is een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:
Artikel 11a
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
In artikel 11, derde lid, van de Opiumwet wordt strafbaar gesteld het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, terwijl artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet betrekking heeft op het handelen in strijd met (onder meer) een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel.
Het nieuwe artikel 11a van de Opiumwet is met ingang van 1 maart 2015 in werking getreden.
Het beslag op de goederen is gelegd op grond van artikel 94 Sv.
De rechtbank dient na te gaan of het belang van strafvordering verlangt dat het beslag wordt voortgezet. Hiervan is sprake wanneer het in beslag houden van het voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk voordeel aan te tonen dan wel wanneer niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Vooropgesteld wordt dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel(HR 2 juli 2013, NJ 2013, 578).
Bij de beoordeling van de vraag of het al dan niet hoogst onwaarschijnlijk moet worden geacht dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal komen, dient de rechtbank na te gaan of er aanwijzingen zijn dat klager de inbeslaggenomen goederen voorhanden had, terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de goederen bestemd waren voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Blijkens de parlementaire geschiedenis dient sprake te zijn van zowel een criminele intentie als een daaruit voortvloeiende handeling.
De politie heeft een groot deel van de handelsvoorraad van klaagster in beslag genomen, waardoor klaagster sedert die tijd niet in staat is haar onderneming te exploiteren. Klaagster heeft onder meer onder verwijzing naar haar klantenlijst en administratie betwist dat sprake is van overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Het openbaar ministerie heeft sinds de inbeslagneming op 24 maart 2015 de tijd gehad om de klantenlijst en administratie te onderzoeken, doch desgevraagd is de verdenking ter zitting niet nader geconcretiseerd, is gebleken dat het onderzoek nog niet is afgerond en is onduidelijk gebleven wanneer het onderzoek afgerond zal gaan worden.
Gelet op de grote belangen van klaagster mag naar het oordeel van de rechtbank van het openbaar ministerie verwacht worden dat zij voortvarender onderzoek doet dan thans het geval is.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er thans onvoldoende aanwijzingen dat klaagster ten aanzien van alle dan wel een substantieel deel van de in beslag genomen goederen wist dan wel ernstige reden had om te vermoeden dat deze goederen bestemd waren voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. De officier van justitie heeft in raadkamer geen enkele concrete aanwijzing daarvoor naar voren gebracht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het op basis van de thans beschikbare informatie hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen goederen zal verbeurd verklaren of zal onttrekken aan het verkeer. Ook overigens is niet gebleken van een strafvorderlijk belang bij handhaving van het beslag. Derhalve dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart het klaagschrift gegrond;
gelast de teruggave van alle in beslag genomen goederen aan klaagster.
Deze beslissing is op 28 juli 2015 gegeven door mr. Pellikaan, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2015.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze beschikking te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering)