AB 2020/97
Gebruikmaken in strafprocedure van onder ede afgelegde verklaringen tegenover een parlementaire enquêtecommissie voor bewijs niet in strijd met art. 6 EVRM.
HR 02-04-2019, ECLI:NL:HR:2019:441, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
2 april 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma, M.J. Borgers, M.T. Boerlage, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
17/06081
- Noot
T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS187284:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Staatsrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:441, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑04‑2019
ECLI:NL:PHR:2018:1395, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑09‑2018
- Wetingang
Essentie
Gebruikmaken in strafprocedure van onder ede afgelegde verklaringen tegenover een parlementaire enquêtecommissie voor bewijs niet in strijd met art. 6 EVRM.
Samenvatting
In het geval dat een getuige verplicht een verklaring heeft afgelegd tegenover een parlementaire enquêtecommissie, terwijl die getuige nadien als verdachte voor de strafrechter terechtstaat, staat art. 30 WPE in de weg aan het gebruik van die verklaring als bewijs in de strafzaak met betrekking tot het feit of de feiten waarop die verklaring betrekking heeft. Op die wijze wordt, naar ook in de onder 2.3.2 vermelde wetsgeschiedenis naar voren komt, gewaarborgd ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.