HR, 20-09-2011, nr. S 10/01943 B
ECLI:NL:HR:2011:BQ6737
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-09-2011
- Zaaknummer
S 10/01943 B
- LJN
BQ6737
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ6737, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ6737
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑09‑2011
Inhoudsindicatie
20 september 2011
Strafkamer
nr. S 10/01943 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 31 maart 2010, nummer rk 10/255, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. H.H. van Steijn, advocaat te Apeldoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
1.2. Mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de ongegrondverklaring van het beklag.
2.2.1. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 24 maart 2010 houdt het volgende in:
"De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven, onder meer:
Mijn cliënt heeft de in beslag genomen BMW op haar naam staan. Ook de verzekering en motorrijtuigenbelasting staan op haar naam en worden door haar betaald. De auto is door haar gekocht en ook bij haar aangetroffen. Bij de aankoop van deze auto heeft zij haar toenmalige auto ingeruild. De keus voor dit type BMW is wellicht ongebruikelijk, maar zij moet zelf het type auto kunnen kiezen.
Op basis van de huidige stukken bestaat slechts de suggestie dat de auto van haar zoon, [betrokkene 1], is. Ik zie de verdenking tegen [betrokkene 1] niet eens, laat staan die tegen mijn cliënt. Bovendien zijn de stukken met betrekking tot de BMW niet toegevoegd aan het dossier. Ik ben van mening dat de auto terug moet worden gegeven aan mijn cliënt. Eventueel moet een dagvaarding van [betrokkene 1] volgen.
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven, onder meer:
De stukken die zijn toegevoegd aan het dossier betreffen het VINEC-onderzoek naar aanleiding van MOT-meldingen. Eén daarvan is de melding dat [betrokkene 2] een auto heeft gekocht bij [betrokkene 3], maar dat deze cash is betaald door [betrokkene 1]. Tegen [betrokkene 1] is een verdenking ontstaan van plegen van strafbare feiten. Tegen verzoekster is vervolgens ook een verdenking ontstaan van plegen van strafbare feiten. Zij heeft het eigendom van de auto verhuld en zij had moeten weten dat het geld voor de auto niet afkomstig is van legale inkomsten. De auto is vatbaar voor verbeurdverklaring in de strafzaak die tegen verzoekster zal worden ingediend. Ik ben van mening dat het beslag dient te worden gehandhaafd en dat het verzoekschrift ongegrond moet worden verklaard.
De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven, onder meer:
Ik begrijp dat de verdediging een belangrijk stuk uit het dossier is onthouden. Ik wil opmerken dat ik niet tevreden ben over de gang van zaken. Mijn cliënt is aanwezig geweest bij de aankoop van de BMW. Maar zij heeft al die tijd wel in een auto gezeten. Zij heeft € 9.000,- bijbetaald. Zij heeft dit geld uit haar portemonnee gehaald en aan [betrokkene 1] gegeven. Hij heeft het feitelijk aan de verkoper overhandigd.
Het klopt dat mijn cliënt makkelijk kan rondkomen van haar bescheiden inkomen. Ze heeft een lage huur en besteedt niet veel geld aan eten en kleding. Zij eet ook vaak bij haar kinderen. Per maand blijft er een paar honderd euro over. Zij heeft nog een schuld aan [betrokkene 4] betreffende de aankoop van haar vorige auto. Hierop betaalt zij met ingang van 1 januari 2010 maandelijks € 250,- af.
De verzoekster verklaart, zakelijk weergegeven, onder meer:
Ik wil mijn auto graag terug. Ik heb de auto gekocht met de opbrengst van 30 jaar hard werken."
2.2.2. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de op de onderhavige zaak betrekking hebbende stukken.
Uit deze stukken en hetgeen door de officier van justitie bij de behandeling in raadkamer naar voren is gebracht, blijkt dat klaagster wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Althans dat niet klaagster maar haar zoon feitelijk eigenaar van de auto is en dat de auto alleen in naam van klaagster is aangekocht en het kentekenbewijs op haar naam is gezet. Ook de zoon wordt van een strafbaar feit verdacht. Voor zover klaagster als verdachte wordt aangemerkt is dat als medeverdachte van haar zoon. Voornoemde auto is in het kader van die verdenking in beslag genomen.
Op grond van de inhoud van voormelde stukken is de rechtbank van oordeel dat de inbeslagname van voornoemde auto op zichzelf gerechtvaardigd is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende aanleiding bevat te veronderstellen dat de auto van de mogelijk door klaagster of door haar zoon gepleegde strafbare feiten afkomstig zou kunnen zijn. Het strafvorderlijk belang verzet zich daarom tegen teruggave van de auto aan klaagster. De rechtbank is van mening dat de in beslag genomen auto derhalve niet moet worden teruggegeven."
2.3. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat op de voet van art. 94 Sv onder de klaagster beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde personenauto, merk BMW, type 645 CI coupé.
2.4. Zoals de Hoge Raad heeft uiteengezet in zijn beschikking van 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8-2.9, dient in geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag de rechter a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
2.5. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van de onderhavige personenauto. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, ook in het licht van hetgeen door en namens de klaagster is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Rechtbank, zoals de Hoge Raad de hiervoor in 2.2.2 weergegeven overwegingen verstaat, heeft vastgesteld dat de auto in beslag is genomen in verband met de verdenking dat deze is verkregen door middel van door de klaagster en haar zoon gepleegde strafbare feiten, dat de auto feitelijk aan de zoon van de klaagster toebehoort en alleen in naam van de klaagster is aangekocht, waarbij het kentekenbewijs op haar naam is gezet, en dat de inhoud van de gedingstukken deze inbeslagneming kan rechtvaardigen. Hierin ligt immers als oordeel van de Rechtbank besloten dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van deze auto zal bevelen.
2.6. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2011.