Rb. Limburg, 26-03-2013, nr. 03/700426-12
ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ5538
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
26-03-2013
- Zaaknummer
03/700426-12
- LJN
BZ5538
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ5538, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 26‑03‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1392
Uitspraak 26‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Vrijspraak; bedreiging; niet een zodanige vrees bij de aangevers/getuigen opgewekt dat van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht gesproken kan worden.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700426-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 maart 2013
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. F.E.L. Teerling, advocaat te Heerlen.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 maart 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 9 mei 2012 medewerkers en/of aanwezigen van Bureau Jeugdzorg Kerkrade en/of Xonar heeft bedreigd;
Feit 2: op 14 mei 2012 medewerkers en/of aanwezigen van Bureau Jeugdzorg Kerkrade heeft bedreigd;
Feit 3: op 14 mei 2012 medewerkers en/of aanwezigen van Bureau Jeugdzorg Kerkrade heeft bedreigd;
Feit 4: op 9 mei 2012 medewerkers en/of aanwezigen van Xonar heeft bedreigd.
3. De beoordeling
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4:
In het dossier bevinden zich diverse aangiftes en verklaringen waaruit blijkt dat verdachte op 9 en 14 mei 2012 op drie verschillende tijdstippen naar Bureau Jeugdzorg (verder: BJZ) te Kerkrade en/of naar de Stichting Xonar te Maastricht heeft gebeld. In deze telefoongesprekken zou verdachte hebben gedreigd een bom bij de kantoren naar binnen te gooien en deze op te blazen. Uit de diverse verklaringen komt voorts naar voren dat het vierjarige zoontje van verdachte (dat bij de moeder woont en met wie verdachte een omgangsregeling heeft) onder begeleiding van BJZ en Xonar staat en dat BJZ en Xonar niet op een lijn zitten met verdachte over de wijze waarop deze begeleiding plaatsvindt. Op de achtergrond lijken ook nog problemen tussen verdachte en de moeder (en haar nieuwe partner) te spelen. In de telefoongesprekken op 9 en 14 mei 2012 uitte verdachte zijn boosheid over het feit dat de begeleiding van zijn zoontje al enige tijd plaats vond op de dag dat hij omgang had met zijn zoontje, waardoor verdachte zijn zoontje dus niet kon zien.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting bevestigd dat de verhouding tussen hem en BJZ en Xonar niet goed was. Hij onderschrijft de geschetste problemen. Deze werden volgens hem met name veroorzaakt omdat BJZ en Xonar alleen naar de moeder zouden luisteren en niet naar zijn mening, en omdat er geen rekening gehouden werd met gerechtelijke uitspraken die positief voor hem zouden zijn uitgevallen. BJZ zou echter weigeren zich aan deze uitspraken te houden, aldus verdachte. Hij had hier al heel vaak over geklaagd, zowel bij BJZ en Xonar, als bij de politie, maar niemand luisterde naar hem. In opperste frustratie heeft hij toen tijdens de genoemde drie telefoongesprekken geroepen: stel dat ik nu een bom mee neem en de boel opblaas, luisteren jullie dan wel? Natuurlijk was het absoluut niet de bedoeling dit echt te doen.
De officier van justitie acht alle drie de feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaringen van de medewerkers van BJZ en Xonar en gelet op de verklaring van verdachte dat hij inderdaad gebeld heeft en toen heeft gesproken over een bom en de boel opblazen. De officier gelooft niet dat verdachte zijn uitspraken in een soort vragende vorm heeft gedaan, maar zelfs al zou dit wel het geval zijn, dan levert dit nog steeds een bedreiging op in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging denkt hier anders over. Zij vindt dat de woorden die verdachte naar eigen zeggen heeft geuit een hele andere lading hebben en dat ze niet als bedreiging kunnen worden aangemerkt. Dit betekent enerzijds dat er voor ieder tenlastegelegd feit maar één bewijsmiddel is, namelijk de aangifte, zodat vrijspraak moet volgen. Anderzijds kan door de bewoordingen van verdachte niet de redelijke vrees zijn ontstaan dat hij zijn dreigement daadwerkelijk ten uitvoer zou brengen. Ook om die reden moet vrijspraak volgen.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot navolgend oordeel.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaringen van de aangevers met betrekking tot de woordkeuze van verdachte. Zij zal daarvan dan ook uitgaan. Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat indien verdachte wel de woorden gebruikt zou hebben waarvan hij zelf zegt dat hij ze heeft gebruikt dat niet tot een andere waardering van de dreiging die daarvan uitgaat zou hebben geleid.
Toch zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de feiten 1, 2 en 4 en wel om de volgende redenen.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan voor een levensbedreigende situatie, dan wel dat de bedreigde zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Uit de stukken en uit hetgeen door verdachte naar voren is gebracht, blijkt dat verdachte zich eerder al verbaal agressief had uitgelaten tegenover medewerkers van BJZ en Xonar. Die medewerkers kenden hem echter als een persoon die niet handtastelijk werd en evenmin op andere wijze - bijvoorbeeld door het plegen van vernielingen - zijn ongenoegen uitte. Nadat verdachte via de telefoon uitlatingen had gedaan over “het meenemen van een bom en de boel opblazen” verklaarden de getuigen/aangevers allemaal dan ook dat zij wel geschrokken waren en zich zorgen maakten, maar tevens dat zij zich zelf niet persoonlijk bedreigd voelden.
Dat men zijn dreigement niet bijzonder serieus nam blijkt verder uit het feit dat het enkele dagen heeft geduurd voordat BJZ en Xonar aangifte hebben gedaan. Kennelijk begreep men dat de gebruikte woorden uit onmacht en frustratie over de moeizame communicatie met BJZ en Xonar, de gang van zaken aldaar en uit bezorgdheid voor het welzijn van zijn zoontje werden uitgesproken en dat er van werkelijk gevaar geen sprake was. De aangifte komt op de rechtbank dan ook over als een blijk dat men dergelijk gedrag niet accepteert, maar niet als het resultaat van een serieus genomen bedreiging.
Ten slotte acht de rechtbank het niet echt realistisch dat een persoon als verdachte zou kunnen beschikken over de middelen om bommen te maken waarmee hij twee panden zou kunnen opblazen, zodat ook de inhoud van de bewoordingen niet heeft kunnen bijdragen aan daadwerkelijke vrees.
Alhoewel de rechtbank er geen enkel misverstand over wil laten bestaan dat de gebruikte woorden uit oogpunt van fatsoen niet door de beugel kunnen is naar het oordeel van de rechtbank niet een zodanige vrees bij de aangevers/getuigen opgewekt dat van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht gesproken kan worden.
Ten aanzien van feit 3:
Op 14 mei 2012 heeft verdachte nog naar de politie gebeld. Daar heeft hij gesproken met verbalisant [P.]. Volgens [P.] heeft verdachte ook in dit gesprek bedreiging(en) aan het adres van BJZ Kerkrade geuit.
De officier van justitie acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op het proces-verbaal van bevindingen van [P.].
De verdediging heeft primair verzocht de verbalisant als getuige te horen, omdat verdachte betwist dat hij toen daadwerkelijk een bedreiging heeft geuit. Subsidiair heeft de verdediging ook voor dit feit vrijspraak bepleit, omdat niet blijkt dat de bedreigde (BJZ Kerkrade) weet had van de bedreiging.
De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreigde weet moet hebben van de bedreiging. Uit het dossier blijkt niet dat BJZ Kerkade op welke manier dan ook in kennis is gesteld en/of weet had van het telefoongesprek dat verdachte met verbalisant [P.] heeft gevoerd. Ongeacht de inhoud van dit gesprek betekent dit dat er hoe dan ook geen sprake is van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Om die reden zal de rechtbank verdachte daarom ook vrijspreken van feit 3. Het verzoek om verbalisant [P.] als getuige te horen wordt afgewezen, nu verdachte hier geen belang meer bij heeft.
4. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 maart 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
- 1.
hij op of omstreeks 9 mei 2012 in de gemeente(n) Kerkrade en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (medewerkers en/of aanwezigen van het kantoor van) Bureau Jeugdzorg Kerkrade en/of Xonar (gelegen aan de [S.straat] in Maastricht) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans (telkens) met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk (telefonisch) [naam medewerker 1] (medewerker Bureau Jeugdzorg Kerkrade) dreigend de woorden toegevoegd: "En reken er maar op dat wanneer aanstaande woensdag niet dat gebeurd wat ik zeg en jullie niet luisteren naar wat ik jullie zeg, dan kom ik eerst naar Bureau Jeugdzorg Kerkrade en dan blaas ik dat hele Bureau Jeugdzorg op. En daarna ga ik door naar de [S.straat] in Maastricht en dan doe ik daar precies hetzelfde", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
- 2.
hij op of omstreeks 14 mei 2012 in de gemeente(n) Kerkrade en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (medewerkers en/of aanwezigen van het kantoor van) Bureau Jeugdzorg Kerkrade heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans (telkens) met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk (telefonisch) [naam medewerker 2](medewerker Bureau Jeugdzorg Kerkrade) dreigend de woorden toegevoegd: "Als ik nu niet word doorverbonden met een teamchef dan kom ik woensdag langs en dan gooi ik een bom naar binnen bij Jeugdzorg" en/of heeft gezegd dat hij, verdachte een bom kwam brengen naar Jeugdzorg en/of dat hij een bom bij Jeugdzorg naar binnen ging gooien, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
- 3.
hij op of omstreeks 14 mei 2012 in de gemeente(n) Maastricht en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, (medewerkers en/of aanwezigen van het kantoor van) Bureau Jeugdzorg Kerkrade heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk (telefonisch) [P.], werkzaam bij Regiopolitie Limburg Zuid, dreigend de woorden toegevoegd: "Als ik woensdag niet krijg wat ik wil dan blaas ik het gebouw van Bureau Jeugdzorg Kerkrade op met een bom", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 9 mei 2012 in de gemeente(n) Maastricht en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, (medewerkers en/of aanwezigen van het kantoor van) Xonar (lokatie [S.straat] te Maastricht) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk (telefonisch) [naam medewerker 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Als mijn zoon volgende woensdag weer naar die behandeling moet, dan kom ik persoonlijk naar de [S.straat] af en blaas ik de hele tent op. Er zullen rake klappen vallen", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking.