CRvB, 14-04-2011, nr. 10/4364 AKW, nr. 10/4365 AKW
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1392
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
14-04-2011
- Magistraten
H. Bolt
- Zaaknummer
10/4364 AKW
10/4365 AKW
- LJN
BQ1392
- Vakgebied(en)
Recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1392, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 14‑04‑2011
Terugverwijzing naar: ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ5538
Uitspraak 14‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Op het moment dat bezwaar werd gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag was de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden en dan geldt dat geen bezwaar meer openstaat. De Raad is van oordeel dat de Svb bij besluit op bezwaar 1 ten onrechte heeft beslist op het bezwaar van appellante, nu voor appellante niet meer de mogelijkheid van het maken van bezwaar openstond. Het besluit op bezwaar 1 dient derhalve te worden vernietigd. De rechtbank heeft dit bij de aangevallen uitspraak miskend, zodat de aangevallen uitspraak in zoverre niet in stand kan blijven. Met betrekking tot besluit op bezwaar 2 is de Raad met de rechtbank en de Svb van oordeel dat het bezwaar van appellante, dat zij op 1 december 2009 heeft gemaakt tegen het besluit van 9 november 2009, redelijkerwijs kan worden aangemerkt als te zijn gericht tegen zowel het besluit van 16 februari 2009 als het besluit van 9 november 2009. Het besluit op bezwaar 2 komt derhalve voor vernietiging in aanmerking, alsmede de aangevallen uitspraak in zoverre daarbij het beroep tegen dit deel van besluit op bezwaar 2 niet-ontvankelijk is verklaard.
H. Bolt
Partij(en)
UITSPRAAK
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 juli 2010, 09/2178 en 10/178 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb).
I. Procesverloop
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2010. Appellante is, zoals was aangekondigd, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Svb heeft bij brief van 25 januari 2011 een haar door de Raad gestelde vraag beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2011. Appellante en de Svb zijn, zoals door hen tevoren was aangekondigd, niet verschenen.
II. Overwegingen
1.1.
Appellante heeft op 14 januari 2009 kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd ten behoeve van haar dochter [M.]. Bij besluit van 16 februari 2009 heeft de Svb afwijzend beslist op deze aanvraag op de grond dat appellante op de peildatum van het eerste kwartaal van 2009 niet in Nederland woonde.
1.2.
Op 31 maart 2009 heeft appellante opnieuw kinderbijslag aangevraagd ten behoeve van haar dochter [M.]. Bij brief van 8 april 2009 heeft de Svb de ontvangst van deze aanvraag bevestigd en te kennen gegeven dat appellante binnen acht weken een beslissing op de aanvraag zal ontvangen. Daarbij is tevens meegedeeld dat appellante, als de afhandeling van de aanvraag meer tijd in beslag zal nemen, daarvan in ieder geval binnen acht weken bericht zal ontvangen. Bij brief van 6 augustus 2009 heeft de Svb aan appellante bericht dat nog geen beslissing op de aanvraag kan worden genomen omdat wordt gewacht op informatie van het Bundesministerium für Soziale Sicherheit in Oostenrijk, maar dat zij uiterlijk 3 februari 2010 een beslissing ontvangt.
1.3.
Bij brief van 28 oktober 2009 is namens appellante bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van 31 maart 2009.
1.4.
Bij besluit van 9 november 2009 heeft de Svb aan appellante kinderbijslag toegekend met ingang van het tweede kwartaal van 2009. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij al met ingang van oktober 2008 recht op kinderbijslag heeft.
1.5.
Bij besluit van 13 november 2009 (hierna: besluit op bezwaar 1) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag van 31 maart 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Bij besluit van 28 januari 2010 (hierna: besluit op bezwaar 2) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 november 2009 eveneens niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de Svb overwogen dat, voor zover het bezwaar moet worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 16 februari 2009, dit bezwaar niet tijdig is gemaakt en de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar is. Daarnaast heeft de Svb overwogen dat, voor zover het bezwaar moet worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 9 november 2009, het bezwaar van appellante betrekking heeft op een kwartaal waarover in dat besluit niet is beslist, zodat dit bezwaar ook niet-ontvankelijk is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten op bezwaar 1 en 2 ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep haar in beroep aangevoerde standpunten herhaald. Met betrekking tot besluit op bezwaar 1 heeft zij wederom gesteld dat de Svb niet kon volstaan met de overweging dat het bezwaar niet-ontvankelijk was wegens het ontbreken van belang. Met betrekking tot besluit op bezwaar 2 heeft zij wederom gesteld dat zij op goede gronden geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 februari 2009 en dat het besluit van 9 november 2009 ten onrechte een toekenning van kinderbijslag met ingang van het tweede kwartaal van 2009 behelst omdat zij al met ingang van een eerder moment recht op kinderbijslag heeft.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
Met betrekking tot besluit op bezwaar 1
4.2.1.
Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Daarbij is onder meer afdeling 8.2.4a aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegevoegd. Ingevolge het overgangsrecht van artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend voor het tijdstip waarop afdeling 8.2.4a van de Awb in werking is getreden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Het bezwaarschrift van appellante is op 30 oktober 2009 bij de Svb ingekomen. Het bezwaarschrift moet daarom worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat sinds 1 oktober 2009 geldt.
4.2.2.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awb, zoals die bepaling met ingang van 1 oktober 2009 luidt, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen bezwaar te maken, tenzij tegen het besluit beroep openstaat met toepassing van afdeling 8.2.4a.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, zoals die bepaling met ingang van 1 oktober 2009 luidt, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
4.2.3.
Appellante heeft tegen het niet tijdig nemen van een besluit bezwaar gemaakt. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar in een situatie als de voorliggende is na 1 oktober 2009 echter niet meer aanwezig. De Raad merkt het bezwaarschrift in dit geval aan als een schriftelijke mededeling aan de Svb dat het in gebreke is.
4.2.4.
Op grond van het overwogene onder 4.2.1 tot en met 4.2.3 is de Raad van oordeel dat de Svb bij besluit op bezwaar 1 ten onrechte heeft beslist op het bezwaar van appellante, nu voor appellante niet meer de mogelijkheid van het maken van bezwaar openstond. Het besluit op bezwaar 1 dient derhalve te worden vernietigd. De rechtbank heeft dit bij de aangevallen uitspraak miskend, zodat de aangevallen uitspraak in zoverre niet in stand kan blijven.
4.3.
Appellante heeft verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. De Raad ziet aanleiding de door appellante in het geding ter zake van besluit op bezwaar 1 gemaakte proceskosten door de Svb te doen vergoeden, voor zover in beroep en in hoger beroep gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 437,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 437,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Het indienen van de brief van 28 oktober 2009 is, gelet op het overwogene in 4.2.2 en 4.2.3, geen voor vergoeding in aanmerking komende proceshandeling.
Met betrekking tot besluit op bezwaar 2
4.4.1.
Met de rechtbank en de Svb is de Raad van oordeel dat het bezwaar van appellante, dat zij op 1 december 2009 heeft gemaakt tegen het besluit van 9 november 2009, redelijkerwijs kan worden aangemerkt als te zijn gericht tegen zowel het besluit van 16 februari 2009 als het besluit van 9 november 2009.
4.4.2.
Het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel met betrekking tot besluit op bezwaar 2, voor zover daarbij het bezwaar gericht tegen het besluit van 16 februari 2009 niet-ontvankelijk is verklaard, en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden door de Raad volledig onderschreven. In zoverre treft het hoger beroep van appellante geen doel.
4.4.3.
Het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel met betrekking tot besluit op bezwaar 2, voor zover daarbij het bezwaar gericht tegen het besluit van 9 november 2009 niet-ontvankelijk is verklaard, wordt door de Raad niet onderschreven. Bij bezwaarschrift van 1 december 2009 is tijdig bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 november 2009 en in het bezwaarschrift zijn de gronden aangegeven waarop het bezwaar berust. De omstandigheid dat het bezwaar van appellante tegen laatstgenoemd besluit niet kan slagen, omdat de gronden zich richten op tijdvakken waarop dat besluit geen betrekking heeft, brengt niet mee dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, maar moet leiden tot de conclusie dat het bezwaar niet kan slagen. In zoverre komt besluit op bezwaar 2 derhalve voor vernietiging in aanmerking, alsmede de aangevallen uitspraak in zoverre daarbij het beroep tegen dit deel van besluit op bezwaar 2 niet-ontvankelijk is verklaard.
4.5.
Appellante heeft ook in dit geding verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. De Raad ziet aanleiding de door appellante in het geding ter zake van besluit op bezwaar 2 gemaakte proceskosten door de Svb te doen vergoeden. Deze kosten worden begroot op € 437,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, op € 437,- voor verleende rechtsbijstand in beroep, in totaal € 874,-. De Raad ziet, onder verwijzing naar artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, geen aanleiding voor vergoeding van de proceskosten voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, omdat in het geding met betrekking tot bestreden besluit 1 die kosten reeds voor vergoeding in aanmerking komen.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover het beroep tegen besluit op bezwaar 1 ongegrond is verklaard;
Verklaart het beroep tegen besluit op bezwaar 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen besluit op bezwaar 2, in zoverre daarbij het bezwaar tegen het besluit van 9 november 2009 niet-ontvankelijk is verklaard, ongegrond is verklaard;
Verklaart het beroep tegen besluit op bezwaar 2, voor zover gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen het besluit van 9 november 2009, gegrond en vernietigt dat besluit in zoverre;
Verklaart het bezwaar tegen het besluit van 9 november 2009 ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit op bezwaar 2;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante in bezwaar, beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.748,-;
Bepaalt dat de Svb aan appellante het betaalde griffierecht van € 192,- (twee maal € 41,- en eenmaal € 110,-) vergoedt.