Deze zaak hangt samen met de zaken met griffienummers 11/01640 P en 11/01848 waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 05-06-2012, nr. 11/01196
ECLI:NL:HR:2012:BW7369
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-06-2012
- Zaaknummer
11/01196
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BW7369
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW7369, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑06‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW7369
ECLI:NL:HR:2012:BW7369, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑06‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW7369
- Vindplaatsen
Conclusie 05‑06‑2012
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/01196
Mr. Hofstee
Zitting: 20 maart 2012
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]1.
1.
Verzoeker is bij arrest van 23 februari 2011 door het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, wegens "1. en 2. telkens: mensenhandel in vereniging", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden. Voorts heeft het Hof de teruggave aan de rechthebbende gelast van drie in beslag genomen bankpassen, een en ander zoals in het bestreden arrest vermeld.
2.
Namens verzoeker heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het onder 1. (telkens) bewezenverklaarde "oogmerk" geen, althans onvoldoende, steun vindt in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen, nu hieruit niet volgt dat verzoeker reeds ten tijde van het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen het oogmerk had [slachtoffer 1] te gaan uitbuiten en evenmin dat verzoeker reeds ten tijde van het aanwerven en medenemen het oogmerk had haar in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. De bewezenverklaring wordt in zoverre niet gedragen door de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, aldus de steller van het middel.
4.
Het Hof heeft ten laste van verzoeker bewezen verklaard dat:
"1.
hij in de periode van l januari 2006 tot en met 20 maart 2006 in Nederland, en in Litouwen en in Polen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
A(sub 2)
[Slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1989) heeft geworven en vervoerd en overgebracht en gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1], terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt en
B(sub 3)
[Slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1989) heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en
C(sub 5)
[Slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] l989) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt en
- D.
(sub 8)
Opzettelijk voordeel hebben getrokken uit seksuele handelingen van [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] 1989) met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
immers hebben hij en/of zijn medeverdachte(n)
- -
die [slachtoffer 1] voorgesteld om mee te gaan naar Nederland en
- -
tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat die [slachtoffer 1] in een bar/restaurant kon werken en
- -
aan de ouders van die [slachtoffer 1] geld gegeven en
- -
die [slachtoffer 1] met de auto naar Nederland vervoerd en (over)gebracht en gereden en
- -
die [slachtoffer 1] gehuisvest en opgenomen in zijn, verdachtes, woning ([a-straat 1] te [plaats B]) en
- -
die [slachtoffer 1] gezegd dat die [slachtoffer 1] in de prostitutie moest gaan werken en
- -
tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat die [slachtoffer 1] niet weg mocht/zou komen, voordat die [slachtoffer 1] het geld van de reis en het verblijf en het geld dat aan de ouder(s) van die [slachtoffer 1] was gegeven terug had verdiend en
- -
tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat als die [slachtoffer 1] niet luisterde, hij die [slachtoffer 1] naar andere mensen zou sturen en
- -
een advertentie geplaatst en visitekaartje gemaakt en verspreid waarin escortservices werden aangeboden en
- -
voor die [slachtoffer 1] met klanten (telefonisch) afspraken gemaakt en
- -
die [slachtoffer 1] naar klanten vervoerd en gebracht en
- -
klanten in zijn, verdachtes, woning ontvangen en
- -
het geld van voornoemde klanten in ontvangst genomen en
- -
die [slachtoffer 1] opgedragen haar, die [slachtoffer 1], verdiende geld aan hem, verdachte af te geven en aldus
- -
die [slachtoffer 1] uitgebuit,
- -
terwijl die [slachtoffer 1] de Nederlandse taal niet, beheerste/sprak en onbekend was in Nederland en bijna niemand kende in Nederland en
- -
terwijl die [slachtoffer 1] niet over haar eigen paspoort kon beschikken en
- -
terwijl die [slachtoffer 1] minderjarig was en voor de huisvesting en financieel van hem, verdachte, en/of
zijn mededaders(s) afhankelijk was, in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 1] zich telkens niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan (die uitbuiting)(door)hem verdachte, en/of zijn mededader(s);"
5.
Het Hof heeft de volgende bewijsmiddelen tot het bewijs gebezigd:
"1. Een proces-verbaal van relaas met het nummer 2006018449 in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 4 augustus 2006 door [verbalisant 1], opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven inhoudende,
als relaas van verbalisant:
Op maandag 20 maart 2006 omstreeks 04.00 uur trof een politieambtenaar van de politie Amsterdam-Amstelland op de Hobbemakade te Amsterdam een personenauto aan. Genoemde plaats is gelegen tegenover de Ruysdaelkade, alwaar raamprostitutie is gevestigd. De bestuurder gaf op genaamd te zijn [verdachte], geboren te Pakistan op [geboortedatum] 1963, wonende te [plaats B], [a-straat 1]. Op de achterbank lag een vrouw die verklaarde dat zij 17 jaar oud was en geen paspoort bij zich had en dat haar paspoort in de woning van [verdachte] lag. De vrouw werd meegenomen naar het politiebureau. [Verdachte] werd op 20 maart 2006 om 07.25 uur aangehouden.
2. De verklaring afgelegd door [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1989, bij de rechter-commissaris in de rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 september 2010, zakelijk weergegeven inhoudende:
Bij de rechter-commissaris heb ik indertijd de waarheid gesproken. Ik heb ook bij de politie de waarheid gesproken. U vraagt mij wanneer het mij duidelijk is geworden dat ik prostitutiewerkzaamheden moest gaan verrichten. Dat is duidelijk geworden toen [betrokkene 2] mij meenam naar haar kamer en kleding toonde die ik zou moeten gaan dragen. Toen besefte ik het een beetje. Dat vond plaats in Lelystad en daar verbleef ik ook. Ik ben met [verdachte] en [betrokkene 2] naar Nederland gereisd. Ik ben niet vrijwillig met prostitutiewerkzaamheden begonnen. Ik werd gedwongen. Ik voelde mij ontvoerd, [betrokkene 2] hield het paspoort onder zich. Ook als ik contact zocht met mijn moeder via de computer, zat [betrokkene 2] er continu naast en vertelde wat ik wel en niet moest zeggen. Ik kon mij niet vrij bewegen. Ik kon het huis niet verlaten. Er was sprake van psychische dwang. Ik had vaker ruzie omdat ik niet wilde, maar zij dwongen mij. Aanvankelijk dacht ik dat ik in een bar zou gaan werken. Ik sprak geen Nederlands en nauwelijks Engels. Ik ben in de prostitutie gegaan, omdat ik geen keus had. Wat moest ik doen? Uit het raam springen? Ik heb het geld voor mijn werkzaamheden niet ontvangen. Er waren twee varianten, de eerste betrof dat meerdere meisjes tegelijk naar klanten werden gebracht, de tweede variant betrof een speciale kamer in het huis waar ik verbleef waar klanten werden ontvangen. Ik begreep in ieder geval dat er werd betaald. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat ik naar huis wilde. Hij zei tegen mij dat hij geld had uitgegeven voor de reis en dat ik dat eerst moest terugbetalen. Nu begrijp ik dat hij de situatie heeft misbruikt. Ik had geen idee hoeveel ik moest terugbetalen. U vraagt mij of ik het paspoort heb teruggevraagd. Ik was l6. Ik besefte toen niet dat als ik het huis zou verlaten, dat ik nergens was zonder paspoort. U vraagt mij naar [betrokkene 1]). Dat is een van de vrouwen die in Lelystad verbleef. Zij nam deel aan alles dat er gebeurde. De dwang kwam van [verdachte] en [betrokkene 2]. U vraagt mij naar de kaartjes van de escort. Ik heb gezien dat dat is gemaakt op de computer. Zij hebben dat geregeld. [verdachte], [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] heeft het gemaakt en [verdachte] heeft het verspreid. Ze werken samen in een groep. [betrokkene 1] en ik waren niet gelijkwaardig. [Betrokkene 1] behoorde tot de anderen.
3. De verklaring afgelegd door [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris in de rechtbank Zwolle-Lelystad op 7 april 2006, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik heb tegen [verbalisant 2] van de politie, die mij meerdere malen heeft verhoord, de waarheid verteld.
Ik ben op 15 januari 2006 in Nederland gekomen. Ik weet dat [verdachte] is weggegaan gedurende twee weken. Totdat [verdachte] met [betrokkene 1] terugkwam, heb ik niets gedaan, daarna ben ik pas gaan werken in de prostitutie.
4. Een proces-verbaal van verhoor slachtoffer, met het nummer 2006018449-32, in wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 27 maart 2006 door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven inhoudende:
als verklaring van [slachtoffer 1], wonende te [plaats B], [a-straat 1]:
In Litouwen heb ik een man leren kennen genaamd [verdachte]. [Verdachte] vroeg of ik naar Nederland wilde komen om te wonen en te werken. Hij zei dat ik wel in zijn bar kon komen werken. De volgende dag zijn we naar de woning van mijn ouders gegaan. Mijn vader en moeder waren niet thuis. Mijn moeder logeerde elders. Ik heb toen de nacht doorgebracht bij de oma van [betrokkene 2]. De volgende dag zijn [verdachte], [betrokkene 2] en ik naar de woning gegaan waar mijn moeder logeerde. Zowel [verdachte] als [betrokkene 2] probeerden mijn moeder over te halen met mooie praatjes. Ik was nog nooit in het buitenland geweest. [Verdachte] heeft tegen [betrokkene 2] gezegd dat zij mijn ouders 100 litai moest geven. De volgende dag, 13 januari 2006, zijn we, [verdachte], [betrokkene 2] en ik, met de auto van [verdachte] vertrokken naar Nederland. 15 januari 2006 waren we in Nederland. Vanuit Litouwen is er nog een meisje meegegaan in de auto genaamd [betrokkene 3]. Onderweg in Polen zijn we gestopt bij een benzinestation. [Betrokkene 3] is uitgestapt en niet meer teruggekomen. We kwamen aan in Nederland en zijn naar Lelystad gegaan, naar het huis van [verdachte]. [Verdachte] woonde daar en [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. U vraagt mij hoe vaak [verdachte] [betrokkene 2] naar haar werk bracht in Amsterdam. Dat was om de dag. Ik ging altijd mee. Ik moest mee. Ze wilden me niet alleen laten in het huis. U vraagt of ik mijn identiteitspapieren bij me had. Nee, die had [betrokkene 2]. Ik weet niet waar mijn papieren waren. Ik moest met [betrokkene 2] of [verdachte] mee als ik weg wilde. Toen [betrokkene 1] ook een keer in de woning was heb ik haar ook een keer gevraagd of er nou werk was voor mij. [Betrokkene 1] zei dat ik de week daarop wel werk zou hebben. Ik wist nog steeds niet wat voor werk. Ik was ongeveer een week of drie in Nederland, toen [betrokkene 2] mij een aantal attributen liet zien. Dat waren handboeien, zweep, leren riemen. [Betrokkene 2] vertelde dat dat voor het werk was. Ook kreeg ik sexy kleding, ondergoed en schoenen. Toen begreep ik wat voor werk ik moest gaan doen. Ik begon hysterisch te huilen en zei dat dat niet normaal was voor mij. Ik wist dat ik in de prostitutie moest gaan werken.
[Betrokkene 2] zei dat ik zelf naar Nederland was gekomen. [Verdachte] was hier ook bij. Ik zei tegen [verdachte] dat ik dat werk niet wilde doen. [Verdachte] zei tegen mij dat zolang ik het geld dat hij aan mijn moeder had gegeven en het geld wat de reis en het verblijf had gekost niet had terugverdiend ik niet weg kwam. Ik besefte dat er waarschijnlijk niets anders op zat om dat werk te doen als ik weg wilde. Ik was bang dat als ik dit werk weigerde te gaan doen, ik misschien geslagen zou worden. Ik wilde echt niet. Ik zag geen uitweg, ik kende niemand hier in Nederland. Als ik met mijn moeder sprak waren [verdachte] en [betrokkene 2] daar altijd bij. [Betrokkene 1] had inmiddels kaartjes met het telefoonnummer gemaakt voor de escortservice. [Verdachte] heeft die kaartjes verspreid. Er werd op een gegeven moment gebeld met [verdachte] dat er meiden gevraagd werden in een hotel. We vertrokken in de Jeep. Ik bedoel daarmee [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 4], [verdachte] en ik. In het hotel maakte [verdachte] afspraken met de jongens. Ze moesten vooraf € 250,- betalen aan [verdachte]. Daarna wilden ze nog een uur. Ze hebben dat via de telefoon geregeld met [verdachte]. Die jongens moesten mij betalen van [verdachte]. Het geld dat ik van de jongens had gekregen, heb ik aan [verdachte] gegeven. [Verdachte] vroeg daar gelijk om. Ik kreeg zelf niets van het geld. Ik heb daarna regelmatig seks moeten hebben met klanten. [Verdachte] regelde de klanten. [Verdachte] ontving ook altijd het geld van de klanten. Het gebeurde ook wel dat ik klanten moest ontvangen in de woning van [verdachte]. Er was een kamer op de eerste verdieping, bijna geheel in het rood ingericht. Als daar klanten kwamen moesten ze meer betalen. Ik ontving dus klanten om seks mee te bedrijven voor geld in de woning van [verdachte] en ik werd ook gebracht naar klanten thuis of naar andere locaties. Al het geld werd ingenomen door [verdachte]. [Betrokkene 1] regelde veel papierwerk en diende als chauffeur om [betrokkene 2] en mij weg te brengen naar de klanten. [Verdachte] heeft mij wel eens gedreigd dat als ik niet luisterde naar hem hij mij naar andere mensen zou sturen die hij kende. U vraagt mij of ik heb geprobeerd hulp te zoeken, stiekem weg te gaan of te ontvluchten. Nee, ik was bang dat als ik de klanten iets zou vertellen de situatie voor mij alleen maar erger zou worden. Toen ik voor het eerst voor [verdachte] moest werken in de escortservice en seks moest hebben voor geld was ik 16 jaar oud.
5. De verklaring afgelegd door [betrokkene 3] bij de rechter-commissaris d.d. 7 november 2006:
De persoon genaamd [verdachte] ontmoette ik eind 2005, mogelijk in december, in een nachtclub in Klapeida. [Verdachte] nodigde mij uit om op bezoek in Nederland te komen. Hij zei dat hij een restaurant had en als ik zelf wilde, dan kon ik bij hem gaan werken. Niet lang na het bezoek aan mijn moeder gingen we naar Nederland. Voordat ik naar Nederland ging, had ik een SMS-bericht gekregen op mijn mobiele telefoon. De strekking was dat iemand mij wilde verkopen, maar ik hoefde mij geen zorgen te maken van [verdachte] had alles al geregeld. Wat verkopen betekent had ik begrepen, want het is verkopen voor seksuele uitbuiting. Op het moment dat wij naar Nederland moesten vertrekken, zat in de auto van [verdachte] [betrokkene 1], maar niet [slachtoffer 1]. Zij stelde zich voor als [betrokkene 1], haar achternaam heeft zij niet genoemd. Dit meisje zag ik voor de eerste keer. Ik begreep dat [betrokkene 1] een kennis van [verdachte] was, want zij kwam samen met hem aan. Op een gegeven moment kwamen er twee andere meisjes; ze waren gebracht door een man en stelden zich voor als [betrokkene 2] en [slachtoffer 1]. De man was de broer van [betrokkene 1], maar niet van [slachtoffer 1]. Pas in de auto begon ik te vermoeden dat er iets niet klopte. Ik vroeg [slachtoffer 1] naar haar achternaam. Zij zei dat haar achternaam [slachtoffer 1] was. In de auto ging ik vragen stellen. [Betrokkene 2] gaf antwoord en vertelde dat [slachtoffer 1] in Litouwen nu al was uitgekocht en naar Nederland ging. In de auto zelf heb ik met [slachtoffer 1] gepraat. Ik heb haar verteld dat ik een slecht gevoel had. [Verdachte] zei dat ik minder moest denken. [Verdachte] werd boos en verhief zijn stem. Toen wij nog in Litouwen waren, belde de moeder van [slachtoffer 1] dat zij van een vriendin had gehoord dat [slachtoffer 1] in Nederland verkocht zou worden. Ik zat naast [slachtoffer 1] en kon het gesprek horen. Ik heb mijn paspoort aan [betrokkene 2] gegeven.
Vraag: Toen u in Polen stopte bij een benzinestation en de winkels, bent u toen uit de auto gestapt?
Antwoord: ja.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, met het nummer 2006018449-31, in wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 27 maart 2006 door [verbalisant 5] en [verbalisant 4], opsporingsambtenaren,(dossierpagina 5 15 ev), zakelijk weergegeven inhoudende
als verklaring van [betrokkene 2]:
- U.
vraagt mij naar [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 1] is in januari 2006 gekomen. [betrokkene 1], [verdachte] en ik zijn met de auto naar Litouwen gegaan. Op een dag kreeg ik een telefoontje van [verdachte] dat hij weer een meisje had gevonden. Hij vertelde mij dat hij dat meisje bij mij, dus naar oma, zou brengen en dat zij bij mij moest blijven.
Die nacht bleven [slachtoffer 1], [verdachte] en ik bij mijn oma in Litouwen. U vraagt mij of [verdachte] wist dat [slachtoffer 1] minderjarig was. Ja, dat wist hij. [Slachtoffer 1] is uiteindelijk met ons mee teruggegaan naar Nederland. Ik moest van [verdachte] geld geven aan de moeder van [slachtoffer 1]. Dat was ongeveer 100 litai. U vraagt mij of de ouders van [slachtoffer 1] wisten dat zij in de prostitutie ging werken. Ik moest zeggen dat zij in een restaurant ging werken. U vraagt mij of [slachtoffer 1] wist wat voor werk zij in Nederland ging doen. Nee. [Verdachte] vertelt altijd hetzelfde verhaal. Hij zegt eerst dat hij verliefd is op de meisjes, echter daarna moeten ze in de prostitutie werken. Er was nog een ander meisje toen wij naar Nederland gingen, echter dit meisje is onderweg ontsnapt, in Polen. Het meisje was bang om mee te gaan. Ik vroeg haar ook waarom ze meeging. Ik heb nog tegen [verdachte] gezegd dat het nutteloos was om het meisje mee te nemen, omdat zij toch niet zou willen werken. Tijdens gesprekken met mij had ze kunnen ontdekken dat zij uiteindelijk in de prostitutie moest gaan werken. U vraagt mij waarom ik het woord ontsnappen gebruik. Zij dacht dat zij gevangen was.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, met het nummer 2006018449-35 in wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 29 maart 2006 door [verbalisant 2] en [verbalisant 4], opsporingsambtenaren,(dossierpagina 5 21 ev), zakelijk weergegeven inhoudende
als verklaring van [betrokkene 2]:
Wij zijn half januari 2006 met [slachtoffer 1] en een ander meisje naar Nederland gegaan. U vraagt mij hoe dat meisje heette. Ik kan u zeggen dat zij [betrokkene 3] heet.
In mijn vorige verklaring heb ik gezegd dat [betrokkene 3] is ontsnapt in Polen. Ik kan u hierover vertellen dat ik met haar moest praten van [verdachte]. [Betrokkene 3] vroeg aan mij wat voor werk zij moest doen in Nederland. Ik heb haar verteld dat als zij dit niet wilde, zij moest uitstappen. Nog voor vertrek uit Litouwen vroeg ik [verdachte] wat ik tegen de meisjes moest zeggen. Tegen [betrokkene 3] mocht ik niets vertellen over hoe het in werkelijkheid zat als we in Nederland kwamen van [verdachte].
- U.
toont mij een agenda kleur zwart in de Litouwse taal. Die agenda is van [verdachte]. Hij heeft hem gekocht in Litouwen. U vraagt mij of ik het handschrift in die agenda herken. Volgens mij is het van [betrokkene 1]. Zij maakt altijd aantekeningen voor [verdachte]. Zij deed veel voor [verdachte]. Het zijn aantekeningen van verdiensten van [slachtoffer 1] en mij.
- U.
vraagt mij wie het paspoort van [slachtoffer 1] in bezit had. In de regel had [verdachte] dat. Toen [verdachte] een keer in Litouwen is geweest in februari 2006 heb ik het paspoort onder me gekregen. U vraagt mij wat de rol van [betrokkene 1] is geweest tijdens mijn verblijf bij [verdachte]. Het lijkt alsof [betrokkene 1] het hulpje is van [verdachte]. Zij regelt veel voor hem op het gebied van administratie.
8. Een proces-verbaal van bevindingen, met het nummer 2006018449-111 in wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 26 juli 2006 door [verbalisant 2] en [verbalisant 4], opsporingsambtenaren,(dossierpagina 5 40 ev), zakelijk weergegeven inhoudende
als verklaring van verbalisanten:
Door ons werd op 29 maart 2006 gehoord [betrokkene 2], proces-verbaalnummer 2006018449-35.
Tijdens dit verhoor werd aan haar een agenda getoond, kleur zwart. Bij dit proces-verbaal zijn kopieën van de destijds getoonde stukken gevoegd.
9. Geschriften, zijnde kopieën uit een agenda (het hof begrijpt een agenda over het jaar 2006, genoemd in voornoemd proces-verbaal, zakelijk weergegeven inhoudende:
De namen [slachtoffer 1] en [betrokkene 2] (al dan niet gevolgd door "escort"), met daarachter geldbedragen.
Advertisement for escort € 10.00,-
[Slachtoffer 1] en [betrokkene 2] escort Lelystad € 600,-
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, met het nummer 2006018449-49, in wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 4 april 2006 door [verbalisant 6] en [verbalisant 7], opsporingsambtenaren, (dossierpagina 4 69 ev), zakelijk weergegeven inhoudende
als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik schreef alles op wat [verdachte] wilde. Ik schreef dit op in een agenda van [verdachte]. Er staat ook bijgeschreven "[Betrokkene 2] escort" en "[slachtoffer 1] escort". Ja, [verdachte] vroeg mij dat op te schrijven. [slachtoffer 1] heeft schulden. Daarom moest [slachtoffer 1] dus het geld dat zij hier verdiend heeft aan [verdachte] afgeven.
Opmerking verbalisanten: Nogmaals over het brengen en halen van [betrokkene 2], [slachtoffer 1] en [betrokkene 4] naar de escort. Jij reed de auto ergens naartoe met [verdachte] en [slachtoffer 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 4].
Verklaring [betrokkene 1]: lk reed alleen de auto. [Verdachte] wist de weg. De klant koos soms wel iemand uit, [slachtoffer 1], [betrokkene 4] of [betrokkene 2]. Wij stonden in de buurt te wachten tot zij klaar waren. [Verdachte] ging mee naar de deur. In principe werden de meiden voor een uur bij de klant achtergelaten. Na een uur moest de klant [verdachte] bellen indien hij langer wilde. In de advertentie in de krant staat een telefoonnummer. [Verdachte] neemt dan de telefoon aan. Hij regelt dat er dan iemand komt bij de klant.
De hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, slechts wordt gebezigd voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens de inhoud daarvan betrekking heeft, levert op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen, dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan."
6.
De steller van het middel voert aan dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt op welk moment en om welke reden werd besloten dat [slachtoffer 1] niet in een bar zou gaan werken, maar in de prostitutie, en op welk moment werd besloten dat zij haar inkomsten moest afstaan. De gebezigde bewijsmiddelen zouden niet uitsluiten dat [slachtoffer 1] aanvankelijk niet naar Nederland werd meegenomen met de bedoeling dat zij in de prostitutie zou gaan werken, maar dat die beslissing eerst op een later moment is genomen.
7.
De tot het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 2] houden onder meer in dat zij op een dag een telefoontje van verzoeker kreeg dat hij weer een meisje had gevonden en dat zij tegen de ouders van [slachtoffer 1] moest zeggen dat [slachtoffer 1] in een restaurant ging werken. [Slachtoffer 1] wist volgens haar niet wat voor werk zij, [slachtoffer 1], in Nederland ging doen. Verzoeker vertelt altijd hetzelfde verhaal. Hij zegt eerst dat hij verliefd is op de meisjes, maar daarna moeten ze in de prostitutie werken. Over een ander meisje ([betrokkene 3]) dat samen met [slachtoffer 1] in een auto naar Nederland werd gebracht, maar onderweg was ontsnapt, heeft [betrokkene 2] verklaard dat die [betrokkene 3] tijdens gesprekken had kunnen ontdekken dat zij uiteindelijk in de prostitutie moest gaan werken (bewijsmiddel 6). Voorts heeft [betrokkene 2] verklaard dat zij voor vertrek uit Litouwen heeft gevraagd aan verzoeker wat zij tegen de meisjes moest zeggen. Tegen [betrokkene 3] mocht zij van verzoeker niets vertellen over hoe het in werkelijkheid zat als ze in Nederland kwamen (bewijsmiddel 7).
8.
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan naar het mij toeschijnt zeer wel worden afgeleid dat verzoeker reeds ten tijde van het (aan)werven etc. van [slachtoffer 1] het oogmerk had haar uit te buiten en haar in Nederland ertoe te brengen, anders dan hij haar had verteld, zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
9.
De bewezenverklaring is aldus voldoende met redenen omkleed, waardoor het eerste middel faalt.
10.
Aan de bespreking van het tweede middel, dat is gericht tegen 's Hofs bevel tot gevangenneming van verzoeker, kom ik niet toe, nu mijns inziens hiertegen voor verzoeker geen beroep in cassatie open staat.
11.
Ten overvloede merk ik het volgende op. In de voorafgaande beschouwing op het tweede middel wordt betoogd dat de beslissing omtrent de voorlopige hechtenis ten onrechte niet op de terechtzitting is genomen, nu de beslissing is genomen naar aanleiding van de openbare terechtzitting van het Hof van 9 februari 2011. Redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat niet alleen voor de grondslag moet worden verwezen naar hetgeen ter terechtzitting aan de orde is geweest, maar dat ook de (ambtshalve) beslissing die daaruit voortkomt ter terechtzitting dient te worden gedaan. 's Hofs beslissing moet aldus worden beschouwd als een ter terechtzitting gegeven nevenuitspraak, (mede) waartegen beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Voorts wordt betoogd dat er, indien de beslissing van het Hof niet dient te worden beschouwd als een nevenuitspraak, maar als een beschikking, in het onderhavige geval aanleiding is om een uitzondering te maken op de strikte rechtspraak met betrekking tot het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Het gaat immers om een bevel tot vrijheidsbeneming zonder dat verzoeker vooraf in de gelegenheid is gesteld zich daarover uit te laten en zonder dat hij (op een andere wijze) overeenkomstig art. 5, vierde lid, EVRM in de gelegenheid is gesteld de rechtmatigheid en/of de opportuniteit van het bevolen dwangmiddel te laten toetsen door een rechterlijke instantie. Gelet op het voorgaande zou die toetsing in cassatie moeten plaatsvinden.
12.
Het Hof heeft op 23 februari 2011 bij separate beslissing ambtshalve de gevangenneming van verzoeker bevolen. Deze beslissing is aldus niet op de terechtzitting gegeven - daartoe was het Hof ingevolge art. 21, eerste lid, Sv ook niet gehouden - en betreft dan ook een beschikking als bedoeld in art. 138 Sv. Artikel 445 Sv houdt in dat tegen beschikkingen hoger beroep of beroep in cassatie niet open staat dan in de gevallen bij het Wetboek van Strafvordering bepaald. Het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke beslissing niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel kan worden aangetast en dat in een beschikking als hier bedoeld, waartegen geen rechtsmiddel beschikbaar is, de beslissing onherroepelijk is. Het openstellen voor verzoeker van cassatie, zoals in de voorafgaande beschouwing op het tweede middel is bepleit, valt buiten de rechtsvormende taak van de rechter en moet aan de wetgever worden overgelaten.2.Ik zie geen grond om deze duidelijke jurisprudentiële lijn, in deze zaak te doorbreken. Daarbij merk ik op dat de opvatting dat de rechter die op de voet van art. 65, tweede lid, Sv ambtshalve de gevangenneming van de verdachte beveelt, gehouden is de verdachte vooraf te horen, onjuist is en geen steun vindt in het recht.3. Voorts verdient opmerking dat verzoeker ingevolge art. 69, eerste lid, Sv te allen tijde kan verzoeken dat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven4. en dat hem het recht van hoger beroep tegen een afwijzende beslissing op een verzoek tot opheffing toekomt. De behandeling van een dergelijk verzoek tot opheffing biedt naar mijn mening de in art. 5, vierde lid, EVRM verlangde voorziening.
13.
Gelet op het voorgaande kan verzoeker in zoverre niet in het namens hem ingestelde beroep in cassatie worden ontvangen en kan het tweede middel derhalve (verder) buiten bespreking blijven.
14.
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. Het tweede middel kan buiten bespreking blijven.
15.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voorzover gericht tegen het bevel gevangenneming en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑06‑2012
Zie HR 8 juli 1994, LJN ZC9785, NJ 1995/30 m.nt. Corstens en HR 30 januari 1996, LJN ZD0366, NJ 1996/288.
Zie HR 10 februari 2004, LJN AO2265, NJ 2004/202.
Op 23 augustus 2011 is ingekomen bij het Hof een verzoekschrift strekkende tot opheffing (subsidiair schorsing) van het bevel tot gevangenneming, waarop door het Hof op 31 oktober 2011 afwijzend is beslist.
Uitspraak 05‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Verdachte mist belang bij bespreking van het middel dat klaagt dat het Hof ten onrechte een bevel gevangenneming heeft gegeven omdat de Rb in haar vonnis het eerder gegeven, nadien geschorste bevel tot voorlopige hechtenis had opgeheven. Nu het andere voorgestelde middel geen doel treft en de HR geen grond aanwezig oordeelt voor ambtshalve cassatie, zal o.g.v. art. 26 aanhef en onder a Sr de bij ’s Hofs arrest opgelegde gevangenisstraf - waarop de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd in mindering zal worden gebracht - op de dag van de uitspraak van de HR ingaan.
Partij(en)
5 juni 2012
Strafkamer
nr. S 11/01196
IC/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 23 februari 2011, nummer 24/003227-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voor zover gericht tegen het bevel gevangenneming en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte een bevel gevangenneming heeft gegeven omdat de Rechtbank in haar vonnis het eerder gegeven, nadien geschorste bevel tot voorlopige hechtenis had opgeheven.
3.2.
Bij een bespreking van het middel mist de verdachte het vereiste belang. Immers, nu het hiervoor besproken middel geen doel treft, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden einduitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, zal op grond van art. 26, aanhef en onder a, Sr de bij 's Hofs arrest opgelegde gevangenisstraf - waarop de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd in mindering zal worden gebracht - op de dag van de uitspraak van de Hoge Raad ingaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juni 2012.