RvdW 2020/705:Ontucht met minderjarigen o.a. dochter, meermalen gepleegd. Middel b.p. over de wettelijke rente. Moet de toegewezen vordering van de b.p. worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de einddatum van de bewezenverklaarde periode of vanaf de datum waarop de bewezenverklaarde periode aanving of een ander, voor die einddatum gelegen moment? Hof heeft vastgesteld dat de b.p. immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde ontuchtige handelen van verdachte in de periode van 26-11-2008 t/m 24-03-2015. Hof heeft de vordering van de b.p. toegewezen tot een bedrag van € 20.000 en daarbij bepaald dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24-03-2015 tot de algehele voldoening. Daarmee heeft het hof geoordeeld dat wat betreft de verschuldigdheid van de wettelijke rente de datum van 24-03-2015 moet worden aangemerkt als de datum waarop de immateriële schade is ingetreden. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen de aard van de schade en de omstandigheid dat de schade is geleden door het geheel van de bewezenverklaarde gedragingen die tot 24-03-2015 stelselmatig hebben plaatsgevonden over een zeer lange periode, niet onbegrijpelijk. HR ambtshalve: hof heeft verdachte de verplichtingen opgelegd om aan de Staat t.b.v. de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis. HR zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast, cfm. ECLI:NL:HR:2020:914 en aan verdachte met toepassing van art. 6:4:20 Sv telkens gijzeling opleggen van gelijke duur. Volgt gedeeltelijke vernietiging.