Rb. Gelderland, 26-06-2013, nr. 05/900919-10
ECLI:NL:RBGEL:2013:1449, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
26-06-2013
- Zaaknummer
05/900919-10
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2013:1449, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 26‑06‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:7186, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 26‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Openbaar ministerie niet-ontvankelijk. Bewust onthouden van processtuk. Misleiding. Geheimhoudergesprekken te laat vernietigd. Medische informatie onrechtmatig opgevraagd.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/900919-10
Data zittingen : 6 juni 2012, 26 september 2012, 24 oktober 2012, 17 april 2013, 19 juni 2013
Datum uitspraak : 26 juni 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedag 1] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
raadslieden : mr. J. Steenbrink en mr. S.F.W. van ‘t Hullenaar, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
dat zij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2010 tot 1 augustus 2010, te Arnhem, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, althans alleen, haar zoontje [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedag 2]) (telkens) opzettelijk, en/of met voorbedachten rade, heeft mishandeld, hebbende zij en/of haar mededader(s), op die [slachtoffer], (telkens) opzettelijk, na
kalm beraad en rustig overleg, (heftig) uitwendig mechanisch (botsend) geweld
toegepast, door die [slachtoffer] (met kracht) te slaan en/of (met kracht) te stoten en/of te
knijpen en/of (met kracht) te stompen en/of (met kracht) duwen en/of (met
kracht) trekken en/of (met kracht) trekken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] letsel heeft bekomen, te weten - bloeduitstortingen aan de ledematen en/of aan de behaarde hoofdhuid en/of
de hals rechts zijwaarts en/of onder het linker onderooglid en/of de borstkas
links en/of de rug rechts en links en/of de linker oorsschelp (letsels genoemd
onder A5 van het sectieverslag d.d. 28 maart 2011) en/of - een breuk van de lange pijpbeen van het linker bovenbeen en/of een breuk van
het rechter bovenbeensbot en/of meerdere ribbreuken aan de linker- en rechter
voorzijde en/of een kleine breuk van de twaalfde borstwervel (letsels genoemd
onder A1 van het sectieverslag d.d. 28 maart 2011) en/of - een bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid midboven (zoals
genoemd onder B3 van het sectieverslag d.d. 28 maart 2011);
art 304 sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
dat zij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 augustus
2010 tot en met 29 augustus 2010, te Arnhem, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, althans alleen, haar zoontje [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedag 2]) (telkens) opzettelijk, en/of met voorbedachten rade, heeft mishandeld, hebbende zij en/of haar mededader(s), op die [slachtoffer], (telkens) opzettelijk, na
kalm beraad en rustig overleg, (heftig) uitwendig mechanisch (botsend) geweld
toegepast, door die [slachtoffer] (met kracht) te slaan en/of (met kracht) te stoten en/of te
knijpen en/of (met kracht) te stompen en/of (met kracht) duwen en/of (met
kracht) trekken en/of (met kracht) trekken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] letsel heeft bekomen, te weten - bloeduitstortingen aan de midden bovenbuik en/of hoog bovenbuik en/of
midwaarts rug ter hoogte van de wervelkolom (letsels genoemd onder A4 van het
sectieverslag d.d. 28 maart 2011) en/of - een bloeduitstorting in de vetweefsels van de dunne darm en/of vetkapsels
van de rechter nier en/of onder de maagrand en/of onder het middenrif rechts
en/of in beide bijnieren (letsels genoemd onder B1 van het sectieverslag d.d.
28 maart 2011) en/of - een bloeduitstorting aan de buitenzijde van het ruggenmerg op halsniveau
(zoals genoemd onder B4 van het sectieverslag d.d. 28 maart 2011), terwijl dit feit (de letsels genoemd onder A4 en/of B1 en/of B4 van het
sectieverslag d.d. 28 maart 2011) de dood van die [slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
art 304 sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
dat zij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2010 tot en met 29 augustus 2010, te Arnhem, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, althans alleen, [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedag 2]), zijnde verdachtes zoontje
tot wiens onderhoud en/of verzorging verdachte krachtens de wet (art. 1:247
BW) verplicht was, (telkens) opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, door die [slachtoffer] de nodige (medische) zorg te onthouden en/of die [slachtoffer]
(stelselmatig) te verwaarlozen terwijl dit feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak heeft voor het laatst op 19 juni 2013 op zitting gestaan. Op de zittingen van 17 april 2013 en 19 juni 2013 is een verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie behandeld. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mrs. J. Steenbrink en S.F.W. van ‘t Hullenaar, advocaten te Arnhem.
De officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, heeft haar schriftelijk standpunt ten aanzien van het gevoerde verweer ter zitting van 19 juni 2013 toegelicht.
2a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van 17 april en 19 juni 2013 het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte.
Daartoe heeft hij, kort samengevat en voor zover hier relevant, het volgende betoogd.
Het recht op kennisneming van processtukken (het definitieve sectierapport) is doelbewust geschonden en hiermee ook het recht op maken van bezwaar tegen onthouding van processtukken. De machtiging 126 l van het Wetboek van Strafvordering (zijnde een machtiging tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie) is in strijd met de wet en beginselen van een behoorlijke procesorde afgegeven waarbij doelbewust in strijd met het verschoningsrecht, het pressieverbod en het nemo-tenetur-beginsel is gehandeld en op onrechtmatige gronden gedurende een langere periode op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op de privacy van verdachte;
Er zijn ongeveer 70 geheimhoudergesprekken te laat vernietigd;
Er is op onrechtmatige wijze vertrouwelijke medische informatie vergaard en aan het dossier toegevoegd;
Er is sprake van een schending van het pressieverbod nu de verhoren van verdachte doelbewust zijn afgenomen onder ongeoorloofde zedelijke druk.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het verweer te verwerpen en heeft daartoe het volgende betoogd:
a. Alleen de brief van de raadsman van 10 juni 2011 kan beschouwd worden als een verzoek om het definitieve sectierapport. Die brief heeft het openbaar ministerie niet beantwoord hetgeen wel had gemoeten. Dit op zich kan nooit leiden tot een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het presenteren van het definitieve sectierapport in de ouderlijke woning van verdachte [verdachte] nadat daar de OVC-apparatuur geplaatst was, betrof een (noodzakelijke) strategie om reacties uit te lokken van verdachten. Een dergelijke strategie moet in de context van het gebruik van een OVC worden gezien en is juist in dat licht bezien toegestaan;
b. Het is juist dat 67 geheimhoudergesprekken te laat zijn vernietigd waarmee sprake is van onzorgvuldig handelen en van een onherstelbaar vormverzuim, maar verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad;
c. Het is juist dat de door de huisarts verstrekte medische gegevens van verdachte zijn verstrekt zonder dat daaraan een machtiging ten grondslag heeft gelegen. Dit betreft echter geen bewust of ernstig verzuim en verdachte heeft hierdoor geen wezenlijk nadeel geleden;
d. Er is geen sprake van het overschrijden van grenzen van het pressieverbod.
Beoordeling door de rechtbank
a. het openbaar ministerie heeft op 29 juni 2011 een aanvraag tot machtiging ten behoeve van plaatsing van OVC-apparatuur in onder meer de woning en slaapkamer van verdachte ingediend bij de rechter-commissaris. Deze aanvraag is onderbouwd middels een proces-verbaal, d.d. 16 juni 2011. Hierin is het volgende opgenomen:
‘Na plaatsing van genoemde apparatuur zal van de zijde van het onderzoeksteam contact gezocht worden met de verdachten [verdachte] en [medeverdachte], alsmede de ouders van [verdachte]. Hen zal medegedeeld worden dat het definitieve sectierapport inmiddels beschikbaar is. Voorgesteld zal worden om de resultaten van het genoemd sectierapport met genoemde betrokkenen te delen en wel op een nader te bepalen datum/tijdstip in de woning van de familie van [verdachte] (…) Teneinde het aantal ‘kansmomenten’ aangaande het inzetten van het middel OVC zo groot mogelijk te maken is gekozen voor de navolgende strategie:
De verdachten alsmede de ouders van de verdachte [verdachte] zullen middels een schrijven op de hoogte worden gesteld van het feit dat de politie op een nader te benoemen datum/tijdstip uitsluitsel wenst te geven over de definitieve sectiebevindingen. Van de zijde van politie zal hierbij aangegeven worden dat genoemd gesprek plaats kan vinden in de ouderlijke woning van verdachte [verdachte] en dat hierbij het voltallige gezin van [verdachte] (vader, moeder, [verdachte], broer [broer van verdachte] en zus [zus van verdachte]) bij aanwezig kunnen zijn. Na afloop van genoemd gesprek zal een exemplaar van het definitieve sectieverslag in genoemde woning achtergelaten worden (…) Niet uit te sluiten is dat direct na genoemde ‘sessie’ danwel in een later stadium door genoemde familieleden onderling gesproken zal worden over de uitkomsten van genoemde sectie. Niet uitgesloten kan worden dat verdachten, direct danwel op enig later moment, hierbij ter verantwoording geroepen wordt door één van haar familieleden aangaande de bevindingen van de sectie. Zoals hierboven werd gerelateerd leefden er bij de diverse familieleden van [verdachte] kort na het overlijden van [slachtoffer] wel degelijk gevoelens omtrent de mogelijke betrokkenheid van verdachten bij het overlijden van [slachtoffer]. Niet uitgesloten kan worden dat genoemde gevoelens ‘gevoed’ zullen worden door de uitkomsten van het sectierapport. Niet uitgesloten kan worden dat verdachten zullen worden geconfronteerd met deze gevoelens en gevraagd zullen worden uitleg te geven over de bekend geworden feiten. Niet uitgesloten kan worden dat hierbij voor het onderzoek relevante informatie bekend zal worden (…) Niet uit te sluiten is dat in de beslotenheid van de enige ruimte waar [verdachte] echt over privacy beschikt, haar (slaap)kamer, door haar en [medeverdachte] gesproken wordt over de zaak in relatie tot het sectieverslag. Niet uit te sluiten is dat hierbij voor onderzoek relevante informatie beschikbaar komt; (…) niet uit te sluiten is dat in de beslotenheid van de woning van [medeverdachte], waaronder zijn (slaap)kamer door verdachten gesproken wordt over de zaak in relatie tot het sectieverslag. Niet uit te sluiten is dat hierbij voor onderzoek relevante informatie beschikbaar komt (…) De beslotenheid van de slaapkamer(s) kan de verdachten het (veilige) gevoel geven om openlijk en vertrouwelijk met elkaar te kunnen spreken over de uitslag van het definitieve sectieverslag en hun (eventuele) eigen betrokkenheid bij de mishandelingen/overlijden van [medeverdachte]’.
Het ‘schrijven’ dat in het proces-verbaal genoemd wordt is ook daadwerkelijk verstuurd naar verdachten en de ouders van verdachte. In deze brief, d.d. 30 augustus 2011 is het volgende opgenomen:
‘in het strafrechtelijk onderzoek aangaande het niet natuurlijk overlijden van uw zoontje [slachtoffer], is thans het definitieve sectieverslag beschikbaar. Teneinde u en de heer [medeverdachte] op de hoogte te brengen van de uitkomsten van de gerechtelijke sectie wil ik voorstellen deze uitkomsten te presenteren op donderdag 1 september 2011 te 20.00 uur, in de voor u vertrouwde omgeving van de ouderlijke woning aan de [adres]. Gezien de grote impact/betrokkenheid die het overlijden van [slachtoffer] heeft gehad op uw directe familieleden in de vorm van onder andere uw ouders heb ik besloten hen eveneens uit te nodigen voor genoemde presentatie. Ook voor de juiste beeldvorming met betrekking tot het sectieverslag lijkt het mij wenselijk dat zij de uitkomsten uit eerste hand vernemen. (...) Aansluiten op genoemde presentatie zullen 3 exemplaren van het betreffende sectieverslag worden achtergelaten’.
Vast staat dat het definitieve sectierapport gereed was op 28 maart 2011. Vast staat ook dat de raadslieden op 10 juni 2011 verzocht hebben om dit rapport. Op grond van artikel 30 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het openbaar ministerie, indien het belang van het onderzoek dit vordert, de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden. In dat geval wordt de verdachte schriftelijk medegedeeld dat de haar ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn. Dit stelt de verdachte in de gelegenheid hiertegen bezwaar te maken. De rechtbank constateert dat de officier van justitie dit heeft nagelaten. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor in het proces-verbaal tot aanvraag tot machtiging ten behoeve van het plaatsen van OVC-apparatuur is opgenomen, vast dat de kennisneming van het definitieve sectierapport – een in de onderhavige zaak belangrijk processtuk – aan de verdachte bewust is onthouden. Bovendien onttrok het openbaar ministerie door op het verzoek van de zijde van de verdediging niet te reageren, die beslissing ook bewust aan rechterlijke controle.
De bevoegdheid van verdachte van de processtukken kennis te nemen, neergelegd in artikel 30 Sv, is een fundamenteel verdedigingsrecht en voorwaarde om een (eerlijke) procedure op tegenspraak mogelijk te maken. De verdachte behoort in een zo vroeg mogelijk stadium te worden geïnformeerd welke bewijzen tegen haar zijn verzameld.
Voornoemde handelwijze van het openbaar ministerie kan niet los worden gezien van het hierna volgende.
Het openbaar ministerie heeft, middels de hiervoor genoemde brief van 30 augustus 2011, verdachte misleid door niet alleen te stellen dat het definitieve sectierapport pas dan (‘thans’) gereed was gekomen – terwijl dit al op 28 maart 2011 het geval was -, maar ook door te stellen dat het in het belang van verdachte was dat de inhoud van het rapport in een voor haar vertrouwde omgeving kenbaar zou worden gemaakt, in de aanwezigheid van haar ouders, terwijl de eigenlijke reden erin gelegen was om op die manier informatie tegen verdachten te vergaren en daarmee was die omgeving per definitie niet veilig maar juist onveilig (vanuit het standpunt van verdachte bezien).
Het bewust (tijdelijk en zonder rechterlijke controle) onthouden van de kennisneming van het definitieve sectieverslag en het bewust misleiden van verdachte, acht de rechtbank een dermate flagrante schending van de beginselen van behoorlijke procesorde dat dit op zichzelf al een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte, rechtvaardigt.
Vast staat, hetgeen de officier van justitie ook heeft erkend, dat 67 geheimhoudergesprekken te laat zijn vernietigd. Het voorschrift van artikel 126aa lid 2 Sv (volgens welk voorschrift de geheimhoudergesprekken vernietigd dienen te worden), beoogt het belang te beschermen dat eenieder heeft om vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van hetgeen aan de advocaat in diens hoedanigheid wordt toevertrouwd, een advocaat te raadplegen. Door de geheimhoudergesprekken niet terstond, althans niet binnen de door de toen geldende Instructie gestelde termijn, te vernietigen, is dit voorschrift, veelvuldig, geschonden.
Vast staat dat medische gegevens van verdachte die via haar huisarts zijn verkregen, zonder een machtiging van de rechter-commissaris aan het dossier zijn toegevoegd, terwijl daaraan een machtiging op grond van 126 nf Sv aan ten grondslag had moeten liggen. Dit rapport bevat gegevens omtrent de gezondheid van verdachte. Dit betreffen gegevens die vanwege hun aard een indringende inbreuk kunnen maken op de persoonlijke levenssfeer. Het is daarom dat de bevoegdheid tot het vorderen van deze gegevens aan zwaardere voorwaarden zijn gebonden dan de bevoegdheid tot het vorderen van andere gegevens. Ook dit voorschrift is derhalve geschonden.
Conclusie
Ook de rechtbank vindt dat het feit waarvan verdachte verdacht wordt een zeer ernstig feit betreft waarbij het van groot belang is dat de waarheid boven tafel komt.
Echter; hoewel van de onder b. en c. geconstateerde schendingen op zichzelf bezien niet gezegd kan worden dat deze een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie opleveren, illustreert dit wel ook hoezeer en in welke mate het openbaar ministerie, in haar poging om zoveel mogelijk bewijs te verzamelen, de naleving van strafvorderlijke regels en beginselen uit het oog heeft verloren en deze – in geval van het onder a. geconstateerde – met voeten heeft getreden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan.
De rechtbank zal derhalve het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte.
Gelet op het voorgaande behoeft het overige door de verdediging gestelde met betrekking tot de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie geen nadere bespreking.
3. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en mr. L.C.P. Goossens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juni 2013.