Hof Amsterdam, 01-05-2014, nr. 23-001811-13
ECLI:NL:GHAMS:2014:6162
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-05-2014
- Zaaknummer
23-001811-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:6162, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑05‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:27
Uitspraak 01‑05‑2014
Inhoudsindicatie
diverse diefstallen (cassatieberoep)
parketnummer: 23-001811-13
datum uitspraak: 1 mei 2014
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 april 2013 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-027171-13 (hierna: zaak A) en 15-002658-13 (hierna: zaak B) en 15-244548-12 (hierna: zaak C) en 15-018144-13 (hierna: zaak D) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
hij op of omstreeks 15 september 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer blik(jes) bier (van het merk Amstel), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (supermarket) [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Zaak B
hij op of omstreeks 6 januari 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid (alcoholische) drank en/of blikjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Zaak C
hij op of omstreeks 6 november 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tray en/of vierentwintig (24), althans een of meer blik(jes) Red Bull (met een totale waarde van 48,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 2] (vestiging Aankomstpassage), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Zaak D
hij op of omstreeks 27 januari 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pakket met 5 paar sokken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om pragmatische redenen vernietigen, nu de bewijsmiddelen van het onder 2 ten laste gelegde feit, dat door de verdachte wordt ontkend, in het vonnis niet zijn uitgewerkt en het hof een bewijsmiddel toevoegt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A, B, C en D ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
hij op 15 september 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen blikjes bier van het merk Amstel, toebehorende aan [bedrijf 1];
Zaak B
hij op 6 januari 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen alcoholische drank, toebehorende aan [bedrijf 1];
Zaak C
hij op 6 november 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vierentwintig (24) blikjes Red Bull, toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 2] vestiging Aankomstpassage;
Zaak D
hij op of omstreeks 27 januari 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pakket met 5 paar sokken, toebehorende aan [bedrijf 3].
Hetgeen in zaak A, B, C en D meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat zoals genoemd in het vonnis waarvan beroep onder de nummers I tot en met XII en de verklaring van de verdachte genoemd onder A, voor zover inhoudende de bekentenis van de zaken A, C en D.
Omdat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft ontkend, dienen de bewijsmiddelen dienaangaande (IV, V en VI) nader te worden uitgewerkt. Voorts voegt het hof toe bewijsmiddel VI-a.
Bewijsmiddel IV houdt in als aangifte van [naam 1], voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 6 januari 2013 bevond ik mij het winkelfiliaal van [bedrijf 1] in terminal 3, aankomstpassage 36 te Schiphol. De goederen die u zojuist aan mij toonde (het hof begrijpt: de goederen die in het hieronder vermelde bewijsmiddel VIa zijn genoemd) zijn afkomstig uit dit winkelfiliaal. De goederen zijn de afgelopen periode niet verkocht. Ik heb dat gecontroleerd in de bedrijfsadministratie.
Bewijsmiddel V houdt in als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 6 januari 2013 bevonden wij ons op de luchthaven Schiphol. Wij zagen twee personen, te weten [naam 2] en [verdachte] (het hof begrijpt met betrekking tot [verdachte] telkens: de verdachte) lopen richting de [bedrijf 1] te Schiphol Plaza. Wij zagen de verdachten de [bedrijf 1] binnenlopen. Ik, [verbalisant 2], zag dat [naam 2] en [verdachte] bij de alcoholafdeling gingen staan. Ik zag dat [naam 2] met zijn rechterhand blikjes Bacardi uit het schap pakte en in een gele plastic tas stopte welke hij bij zich droeg. Ik zag dat [verdachte] naast [naam 2] ging staan en om zich heen keek. Ik zag dat [verdachte] ook blikjes Bacardi uit het schap pakte. Ik zag dat [verdachte] de blikjes Bacardi in de gele tas stopte, welke [naam 2] bij zich droeg. Ik zag dat [naam 2] en [verdachte] richting de kassa liepen van de [bedrijf 1]. Vervolgens zag ik dat [naam 2] en [verdachte] de [bedrijf 1] verlieten zonder dat ze de gepakte blikjes Bacardi afrekenden.
Bewijsmiddel VI houdt in als verklaring van P. [naam 2], voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik had geen drinken bij mij en ben toen naar een winkel op Schiphol gelopen. Ik heb een aantal blikken waarin alcohol en cola zit weggenomen uit de winkel. Ik had de blikjes in een plastic tas gedaan en ben zo de winkel uitgelopen. Ik hield mijn plastic tas vast en [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) deed de blikjes in mijn plastic tas. Vervolgens zijn we samen uit de winkel gelopen.
Bewijsmiddel VI-a houdt in een schriftelijk stuk, zijnde een Goederenbijlage bij het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] voor zover inhoudende:
Ontvreemde goederen:
8x Drank Bacardi;
6x Drank Bacardi;
6x Drank William Lawsons/ Whisky cola;
1x Drank Eristoff Vodka.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A, B, C en D bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak C bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het in zaak D bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A, B, C en D bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in zaak A, B, C en D ten laste gelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 weken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte door het bewezen verklaarde handelen een inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 april 2014 is de verdachte eerder voor soortgelijke misdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A, B, C en D ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A, B, C en D bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. P.A.M. Hoek en mr. H.S.G. Verhoeff, in tegenwoordigheid van
mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 mei 2014.