Hof Den Haag, 11-07-2016, nr. 200.186.119/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:1971
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
11-07-2016
- Zaaknummer
200.186.119/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:1971, Uitspraak, Hof Den Haag, 11‑07‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2016/2315
JBP 2016/59
AR-Updates.nl 2016-0891
GZR-Updates.nl 2016-0309
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0891
Uitspraak 11‑07‑2016
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.186.119/01
Zaak-/rekestnummer rechtbank : 4749181 VZ VERZ 16-509
beschikking van 11 juli 2016
inzake
Stichting Maasstad Ziekenhuis,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: Maasstad Ziekenhuis,
advocaat: mr. L.J.P. Duijs te Utrecht,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. A.W.M. Roozenboom te Schiedam.
1. Het geding
1.1
Bij beroepsschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 22 februari 2016, is Maasstad Ziekenhuis onder aanvoering van veertien grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 januari 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam (zitting houdende te Rotterdam) (hierna: de kantonrechter).
1.2
[verweerder] heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, dat is ontvangen ter griffie van het hof op 13 april 2016. Het verweerschrift bevat tevens één grief in incidenteel appel.
1.3
Hierop heeft Maasstad Ziekenhuis een verweerschrift in incidenteel appel, met bijlagen, ingediend, dat bij het hof is binnengekomen op 9 mei 2016.
1.4
Op 17 mei 2016 is van de zijde van [verweerder] een brief met producties bij het hof binnengekomen. Op 18 april 2016 is van de zijde van Maasstad Ziekenhuis een brief met producties bij het hof binnengekomen.
1.5
Op 27 mei 2016 heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsgevonden waarbij partijen de zaak hebben doen toelichten door hun advocaten aan de hand van pleitaantekeningen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt, welk verbaal zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is een datum voor uitspraak bepaald.
2. Beoordeling van het hoger beroep
2.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.5 een aantal feiten vastgesteld. Hierover bestaat in hoger beroep geen geschil, zodat het hof ook van deze feiten zal uitgaan.
2.2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [verweerder] (geboren op [datum] 1959) is op 1 augustus 2003 bij Maasstad Ziekenhuis in dienst getreden. Hij werkte ten tijde van de gebeurtenissen waar deze procedure betrekking op heeft in de functie van gespecialiseerd dialyseverpleegkundige. Zijn salaris bedraagt € 3.719,- bruto per maand (exclusief emolumenten).
( ii) Op 12 november 2015 heeft Maasstad Ziekenhuis een anonieme e-mail ontvangen met de volgende inhoud:
“Ik stuur u deze mail vanwege het volgende. Enige tijd geleden is een direct familielid van mij overleden in het Maasstad Ziekenhuis aan de gevolgen van AIDS. Dit dossier en de reden van overlijden was uiteraard in overleg met de behandelende arts geheim. Nu werkt een kennis (verpleegkundige de dialyse afdeling: achternaam beginnend met [...] ) die in dit dossier heeft gekeken zonder toestemming en is zo te weten gekomen dat mijn familie is overleden aan AIDS (dit heeft hij namelijk tegen mensen uit zijn omgeving verteld). Dit blijft natuurlijk heel kwalijk, voornamelijk omdat dit vertrouwelijk is en heel onrechtmatig is. Want deze persoon hoort gewoon niet in andermans dossier te snuffelen. Ik zou graag willen dat hier een onderzoek naar komt want dit blijft een inbreuk op de privacy.”
( iii) Naar aanleiding van voormelde mail heeft MZH onderzoek gedaan. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat [verweerder] zich in de periode 9 oktober 2014 tot en met 10 december 2014 twintig keer toegang heeft verschaft tot het elektronisch patiëntendossier (EPD) van een patiënt waarmee hij geen behandelrelatie had (hierna: de patiënt). De patiënt was de broer van [verweerder] schoonzuster. De patiënt is eind 2014 overleden.
( iv) In verband met voormelde bevindingen heeft MZH [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek op 20 november 2015. Na dat gesprek, waarin [verweerder] zich moest verantwoorden, is [verweerder] die zelfde dag nog op staande voet ontslagen. De nagestuurde opzeggingsbrief van 23 november 2015 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Hierbij ontvangt u de schriftelijke bevestiging dat u vrijdag 20 november 2015 op staande voet en met onmiddellijke ingang uw ontslag heeft gekregen. (…)
De reden voor uw ontslag is dat wij hebben moeten constateren dat u zich in de periode 09-10-2014 t/m 10-12-2014 twintigmaal toegang heeft verschaft tot een patiëntendossier waar u uit hoofde van uw functie niet toe gerechtigd was.
In het verantwoordingsgesprek dat na constatering van bovenstaande feiten met u heeft plaatsgevonden, heeft u toegegeven gedurende langere periode oneigenlijk inzage te hebben gehad in een patiëntendossier en informatie uit het betreffende dossier gedeeld te hebben met derden. Hiermee heeft u zich schuldig gemaakt aan grove schending van uw verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, de geheimhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 3.2.17, de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden en de in het Maasstad Ziekenhuis geldende regels, normen en waarden ten aanzien van privacy en patiëntveiligheid. (…)”
( v) [verweerder] heeft bij brief van 22 november 2015 protest aangetekend tegen het ontslag op staande voet en zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van zijn werkzaamheden.
2.3
Bij verzoekschrift ex artikel 7:681 BW tevens houdende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding ex artikel 223 Rv heeft [verweerder] zich tot de kantonrechter gewend en, voorzover thans nog van belang, verzocht, samengevat weergegeven:
vernietiging van het ontslag op staande voet,
wedertewerkstelling;
veroordeling van Maasstad Ziekenhuis tot doorbetaling van loon vanaf 20 november 2015, met wettelijke verhoging en rente.
[verweerder] heeft bestreden dat er een dringende reden voor ontslag op staande voet bestond. Voorts heeft hij aangevoerd dat het ontslag niet onverwijld is gegeven.
2.4
Maasstad Ziekenhuis heeft aangevoerd dat er wel een dringende reden voor ontslag op staande voet bestond. Voor het geval de kantonrechter tot het oordeel zou komen dat daarvoor geen grond is, heeft Maasstad Ziekenhuis de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, primair op grond van verwijtbaar handelen (artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder e BW) en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder g BW).
2.5
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerder] weliswaar een fout heeft gemaakt maar dat deze fout hem, gelet op alle feiten en omstandigheden, niet dusdanig zwaar kan worden aangerekend dat van Maasstad Ziekenhuis redelijkerwijs niet langer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter heeft daarom het ontslag op staande voet vernietigd en heeft Maasstad Ziekenhuis veroordeeld [verweerder] weer toe te laten tot de werkvloer op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Voorts is Maasstad Ziekenhuis veroordeeld tot betaling van achterstallig loon vanaf 20 november 2015, met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW van 10% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2015. De kantonrechter heeft het verzoek van Maasstad Ziekenhuis tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen.
2.6
Maasstad Ziekenhuis heeft tegen de beschikking van de kantonrechter appel ingesteld. Het ziekenhuis heeft [verweerder] niet toegelaten tot de werkzaamheden die hij verrichtte ten tijde van het hem gegeven ontslag op staande voet.
2.7
In hoger beroep heeft Maasstad Ziekenhuis geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en:
[verweerder] verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal afwijzen, met bepaling dat de arbeidsovereenkomst op een zo kort mogelijke termijn zal eindigen;
voor recht zal verklaren dat Maasstad Ziekenhuis geen dwangsommen verschuldigd is en dat reeds betaalde dwangsommen als onverschuldigd betaald door [verweerder] moeten worden terugbetaald;
voor recht zal verklaren dat op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW aan [verweerder] geen transitievergoeding is verschuldigd.
2.8
[verweerder] heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking. In incidenteel appel heeft hij geconcludeerd tot aanvulling van de bestreden beschikking, in die zin dat Maasstad Ziekenhuis zal zijn gehouden tot betaling van (aanvullende) dwangsommen van € 500,- per dag (zonder maximum), totdat Maasstad Ziekenhuis hem toelaat tot zijn gebruikelijke werkzaamheden, dan wel totdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Subsidiair, voor het geval het hof zal bepalen dat de arbeidsovereenkomst beëindigd dient te worden, heeft [verweerder] verzocht aan hem een transitievergoeding toe te kennen, alsmede een billijke vergoeding van € 110.000,-, naar het hof begrijpt op grond van artikel 7:671c lid 2 sub b BW.
Ontslag op staande voet
2.9
Op grond van artikel 7:677 BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
2.10
In dat kader heeft [verweerder] allereerst aangevoerd dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. De anonieme melding die tot het ontslag op staande voet heeft geleid, dateert van 12 november 2015, terwijl het ontslag pas op 20 november 2015 is gegeven, aldus [verweerder] . Het hof verwerpt dit betoog. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het ontslag onverwijld is gegeven. Het hof verwijst hiertoe naar rechtsoverweging 4.3 van de bestreden beschikking en maakt deze overweging tot de zijne.
2.11
Als dringende reden wordt beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verweerder] , die tot gevolg hebben dat van Maasstad Ziekenhuis redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Maasstad Ziekenhuis heeft in dit verband het volgende aangevoerd.
(i) Maasstad Ziekenhuis is een topklinisch ziekenhuis waar kwaliteit en veiligheid van haar patiënten en medewerkers zeer hoog in het vaandel staan. Deze visie op zorg brengt mee dat het waarborgen van de privacy van patiënten en het zorgvuldig omgaan met de gegevens van patiënten een hoge prioriteit hebben. Het Maasstad Ziekenhuis heeft een beleid ten aanzien van het Elektronisch Patiënten Dossier (hierna: EPD) en de toegangsrechten dienaangaande. Er is binnen het ziekenhuis een groot aantal protocollen en interne regelingen, waaronder het document “Patiëntdossier – Toegangsrechten”, de Gedragsregels “Correct omgaan met (patiënt)informatie en eigendommen van het Maasstad Ziekenhuis”, het Privacyreglement en de personeelsgids, waarin normen en regels zijn neergelegd met betrekking tot het omgaan met inzage in het EPD. Bij personeelsbijeenkomsten worden de waarborgen voor de privacy van patiënten geregeld expliciet aan de orde gesteld. De personeelsgids bepaalt dat de sanctie op ernstige misdragingen, zoals schending van privacy, bestaat uit ontslag.
(ii) In het document “Patiëntdossier – Toegangsrechten” en de “Autorisatiematrix EZIS” is vastgelegd dat een EPD van een patiënt uitsluitend mag worden geraadpleegd door de behandelaar of degenen die bij de behandeling van een patiënt betrokken zijn. Op grond van die regels is het uitgesloten dat [verweerder] inzage heeft in een EPD van een patiënt met wie hij geen behandelrelatie had, zonder dat de behandeld arts hiervan op de hoogte is en zonder dat deze toestemming voor inzage heeft gegeven. Maasstad Ziekenhuis acht daarbij van belang dat zelfs een patiënt niet zomaar inzage in zijn of haar EPD heeft, maar dat dit altijd via de behandelend arts wordt afgehandeld (Zie Bijlage 2 bij het Privacyreglement, productie 6 bij conclusie van antwoord).
(iii) [verweerder] is een BIG geregistreerd verpleegkundige. Hij wist, dan wel behoorde te weten, dat er zeer strenge regels gelden rondom het raadplegen van een EPD en dat hij deze regels overtrad door zonder medeweten en instemming van de behandelend arts het EPD van de patiënt te raadplegen.
2.12
[verweerder] stelt, ter verklaring van zijn gedrag, dat hij zijn broer en schoonzuster wilde helpen omdat zij niet goed begrepen wat er met de patiënt aan de hand was. [verweerder] betoogt dat hij meende bevoegd te zijn tot inzage omdat zijn schoonzuster als zaakwaarnemer voor haar broer was aangesteld door dr. [naam] , de arts/aios Interne Geneeskunde. Naar het oordeel van het hof heeft [verweerder] echter onvoldoende gemotiveerd betwist het verweer van het Maasstad Ziekenhuis dat de schriftelijke machtiging van de schoonzus slechts betrekking had op het regelen van een aantal praktische zaken ten behoeve van de patiënt en niet op medische aangelegenheden, laat staan op het recht om het EPD van de patiënt in te laten zien. Het hof acht het overigens niet relevant of [verweerder] het EPD van de patiënt heeft ingezien met medeweten en instemming van de familie en de patiënt en evenmin met welke motief [verweerder] heeft gehandeld. Ook als de stellingen van [verweerder] juist zouden zijn, heeft hij ernstig verwijtbaar gehandeld. Hij had moeten begrijpen dat hij niet buiten de behandelend arts om behoorde te handelen. Het bewijsaanbod van [verweerder] (tot het horen van zijn broer en schoonzuster als getuige) wordt daarom gepasseerd als niet terzake doende.
2.13
[verweerder] stelt voorts dat hij de informatie uit het EPD niet met derden heeft gedeeld. Hij heeft de familie alleen maar bevestigd wat zij reeds vermoedden. Het hof verwerpt deze stelling. Vaststaat dat [verweerder] twintig maal het EPD van de patiënt heeft geraadpleegd en dat hij dat – naar eigen zeggen – heeft gedaan omdat de familieleden van de patiënt de uitleg van de behandelend arts niet altijd goed begrepen. Klaarblijkelijk was het meermalen raadplegen van het EPD voor hem noodzakelijk om de familieleden nader te informeren over de toestand van de patiënt. Dit impliceert dat [verweerder] (al dan niet indirect) informatie uit het EPD heeft gedeeld met derden (de familieleden).
2.14
[verweerder] stelt tot slot dat Maasstad Ziekenhuis de medische gegevens onvoldoende beschermt, zodat het ziekenhuis een ontoelaatbaar risico loopt dat een EPD wordt geraadpleegd door een onbevoegde. [verweerder] heeft enkele voorbeelden gegeven van de zijns inziens gebrekkige bescherming, maar laat na toe te lichten waarom de (gestelde) gebreken in zijn geval relevant zijn. Volgens de eigen stellingen van [verweerder] heeft hij immers bewust gehandeld, terwijl de voorbeelden met name betrekking hebben op het onbedoeld onbevoegd inzien van dossiers.
2.15
Het hof komt tot de conclusie dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door twintig keer het EPD van de patiënt in te zien zonder medeweten en toestemming van de behandelend arts. De strenge regels die het ziekenhuis stelt, strekken tot bescherming van de patiënt en waarborgen dat het EPD uitsluitend wordt geraadpleegd indien dit voor de behandeling van de patiënt noodzakelijk is. Handhaving van deze regels is bovendien van belang opdat er niet achteraf discussie kan ontstaan over het antwoord op de vraag of de inzage al dan niet bevoegd was. Het hof verwerpt de stelling van [verweerder] dat hij onvoldoende op de hoogte was van deze norm. Ook als hij onbekend was met de details van de inzageregeling, moet hij, als ervaren BIG geregistreerd verpleegkundige, hebben begrepen dat inzage in het EPD zonder medeweten van de behandelend arts ontoelaatbaar is.
2.16
Voor de vaststelling of er sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt, dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. In dit geval acht het hof met name van belang dat enerzijds sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , maar anderzijds dat [verweerder] ten tijde van het ontslag reeds twaalf jaar in dienst was en gesteld noch gebleken is dat zich tijdens zijn dienstverband eerder onregelmatigheden hebben voorgedaan. [verweerder] stelt dat hij zijn werk als verpleegkundige altijd goed heeft gedaan en dat hij door zijn collega’s werd gewaardeerd. Maasstad Ziekenhuis heeft dat niet weersproken. Zij heeft ook niet weersproken dat het voor [verweerder] , die inmiddels 56 jaar oud is, moeilijk zal zijn weer een baan te vinden. Tot slot acht het hof van belang dat het Maasstad Ziekenhuis voorafgaand aan het onderhavige incident haar personeel weliswaar heeft gewaarschuwd dat ontslag zal volgen in geval van schending van de privacy, maar dat uit niets blijkt dat het personeel wist of moest begrijpen dat het onbevoegd inzien van een EPD zonder meer ontslag op staande voet tot gevolg zou hebben. Dit alles leidt tot de conclusie dat ontslag op staande voet in deze situatie een te zware maatregel is. De vernietiging door de kantonrechter van het op 20 november 2015 aan [verweerder] gegeven ontslag op staande voet zal dus worden bekrachtigd.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst, doorbetaling van loon, de transitievergoeding en de billijke vergoeding
2.17
Maasstad Ziekenhuis heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden. Zij heeft daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat sprake is van verwijtbaar handelen van [verweerder] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub e BW. In het voorafgaande heeft het hof geoordeeld dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Het hof zal dan ook de verzochte beëindiging van de arbeidsovereenkomst (op een nader door het hof vast te stellen datum) op grond van deze ontslaggrond toewijzen en zal bepalen dat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2016 eindigt. Een en ander brengt met zich mee dat Maasstad Ziekenhuis gehouden is het aan [verweerder] toekomende salaris tot het einde van de arbeidsovereenkomst te voldoen. De veroordeling van de kantonrechter tot doorbetaling van loon (met wettelijke verhoging en rente) tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bekrachtigd nu Maasstad Ziekenhuis daartegen niet (althans niet voldoende duidelijk) heeft gegriefd. Uit artikel 7:673 lid 7 sub c BW vloeit voort dat Maasstad Ziekenhuis geen transitievergoeding aan [verweerder] is verschuldigd; het verzoek van Maasstad Ziekenhuis om een verklaring voor recht dat [verweerder] geen transitievergoeding is verschuldigd, is dus toewijsbaar. Voor het toewijzen van de door [verweerder] verzochte billijke vergoeding ziet het geen aanleiding omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Maasstad Ziekenhuis.
Wedertewerkstelling, dwangsommen
2.18
Maasstad Ziekenhuis heeft zich (in grief XIII) verzet tegen de toewijzing van [verweerder] verzoek weer tot de werkvloer te worden toegelaten. Deze grief slaagt. Gelet op de ernst van hetgeen [verweerder] wordt verweten, kon van Maasstad Ziekenhuis niet worden verlangd dat zij [verweerder] nog langer in zijn eigen functie en op zijn eigen afdeling, dan wel elders waar gewerkt wordt met het EPD, zou toelaten tot het werk. Het bestreden vonnis zal dan ook worden vernietigd voor zover Maasstad Ziekenhuis daarin is veroordeeld om [verweerder] weer toe te laten tot de werkvloer. Het voorgaande betekent ook dat Maasstad Ziekenhuis geen dwangsommen heeft verbeurd, zodat het incidenteel appel faalt en het verzoek van Maasstad Ziekenhuis dat geen dwangsommen verschuldigd zijn, zal worden toegewezen.
Slotsom
2.19
De slotsom is dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en zal worden vernietigd voorzover Maasstad Ziekenhuis daarin is veroordeeld tot toelating van [verweerder] tot de werkvloer, voor zover het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is afgewezen en voor zover Maasstad Ziekenhuis in de kosten van de procedure is veroordeeld. Het hof zal bepalen dat de arbeidsovereenkomst van op zonder toekenning van een transitievergoeding. Het hof ziet aanleiding de proceskosten in eerste aanleg en in principaal hoger beroep te compenseren nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. [verweerder] zal worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel.
3. Beslissing
Het hof:
In principaal en incidenteel appel:
- vernietigt de bestreden beschikking voor zover Maasstad Ziekenhuis daarin is veroordeeld tot toelating van [verweerder] tot de werkvloer, voor zover het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is afgewezen en voor zover Maasstad Ziekenhuis in de kosten van de procedure is veroordeeld, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de arbeidsovereenkomst van Maasstad Ziekenhuis en [verweerder] op 1 augustus 2016 eindigt;
verklaart voor recht dat het Maasstad Ziekenhuis geen dwangsommen is verschuldigd uit hoofde van de bestreden beschikking en dat eventueel reeds voldane dwangsommen al onverschuldigd betaald door [verweerder] moeten worden terugbetaald;
bepaalt dat Maasstad Ziekenhuis geen transitievergoeding aan [verweerder] is verschuldigd;
compenseert de proceskosten van de procedure in eerste aanleg, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
- bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
- compenseert de proceskosten van het principaal hoger beroep, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van Maasstad Ziekenhuis vastgesteld op € 1.788,- salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, S.R. Mellema en J.J. Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2016 in aanwezigheid van de griffier.