Rb. Rotterdam, 16-05-2019, nr. C/10/570207 / JE RK 19-826 en C/10/570584 / JE RK 19-909
ECLI:NL:RBROT:2019:4306
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
16-05-2019
- Zaaknummer
C/10/570207 / JE RK 19-826 en C/10/570584 / JE RK 19-909
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2019:4306, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 16‑05‑2019; (Beschikking)
- Vindplaatsen
JPF 2019/93 met annotatie van Graaf, J.H. de
Uitspraak 16‑05‑2019
Inhoudsindicatie
De rechtbank is van oordeel dat de GI met de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2019 kennelijk invulling heeft gegeven aan die door de familierechter expliciet bij de GI neergelegde verantwoordelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus geen sprake van een onrechtmatige of disproportionele doorkruising van een eerder door de familierechter opgelegd contactverbod. (zie ook ECLI:NL:RBROT:2019:4307)
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/570207 / JE RK 19-826 en C/10/570584 / JE RK 19-909
datum uitspraak: 16 mei 2019
beschikking
in de zaak met zaaksnummer C/10/570207 / JE RK 19-826 van
[naam vader] , hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats vader]
tegen
de gecertificeerde instelling JEUGDBESCHERMING WEST, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Dordrecht,
en
in de zaak met zaaksnummer C/10/570584 / JE RK 19-909 van
de gecertificeerde instelling JEUGDBESCHERMING WEST, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Dordrecht,
beide zaken betreffende
[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2010 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [naam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2015 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [naam minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- -
het verzoek met bijlagen van de vader van 11 maart 2019, ingekomen bij de griffie op 14 maart 2019;
- -
het verzoek van de GI van 21 maart 2019, ingekomen bij de griffie op 22 maart 2019;
- -
de beschikking van 3 december 2018 van de kinderrechter in deze rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- -
de fax van de vader van 18 maart 2019, ingekomen op de griffie op 19 maart 2019 (19pagina’s);
- -
de fax van de vader van 18 maart 2019, ingekomen op de griffie op 19 maart 2019 (27 pagina’s);
- -
de fax van de vader van 18 maart 2019, ingekomen op de griffie op 19 maart 2019 (40 pagina’s);
- -
de fax van de vader van 19 maart 2019, ingekomen op de griffie op 20 maart 2019 (15 pagina’s);
- -
de fax van de raadsman van de moeder mr. du Fossé van 21 maart 2019 (verhindering bijwonen zitting);
- -
de pleitnota van de moeder, ingekomen bij de Centrale Informatiebalie op 18 maart 2019 en op de griffie 19 maart 2019;
- -
de fax van de vader van 22 maart 2019, ingekomen op de griffie op 22 maart 2019 (47 pagina’s);
- -
verweerschrift van de moeder, ingekomen bij de Centrale Informatiebalie op 25 maart 2019;
- -
de fax van de vader van 25 maart 2019, ingekomen op de griffie op 26 maart 2019 (15 pagina’s).
Op 26 maart 2019 heeft de rechtbank de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld gelijktijdig met het verzoek van de GI met zaaksnummer C/10/561707 / JE RK 18-3451.
Gehoord zijn:
- -
de moeder,
- -
de vader,
- -
[naam vertegenwoordiger 1] , [naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 3] , vertegenwoordigers van de GI.
Op 28 maart 2019 heeft de vader de behandelend rechters gewraakt. Op 24 april 2019 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek van de vader afgewezen.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 3 december 2018 zijn [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 12 juni 2019.
De GI heeft op 1 maart 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] . Hierin is het volgende opgenomen:
“Het uitvoeren van 5 begeleide bezoeken van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] aan moeder incl. het bijzijn van nieuwe partner van moeder, [naam] . Op basis van de resultaten van deze bezoeken kan er aan de rechter informatie worden verstrekt die kan leiden tot nadere besluitvorming in het vaststellen van een bezoekregeling. Buiten deze bezoeken dient moeder zich te houden aan het contactverbod zoals is vastgesteld door de rechter”.
De verzoeken
De vader
De vader heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI van 1 maart 2019 geheel vervallen te verklaren. De vader heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Door het opleggen van deze schriftelijke aanwijzing wil de GI het eerder opgelegde contactverbod doorkruisen. De GI heeft in dezen de aangehouden zitting van heden ook niet afgewacht en in die zin is de aanwijzing ook onrechtmatig en disproportioneel.
Omgang van de kinderen met de moeder in aanwezigheid van de partner van de moeder, [naam] (hierna: de partner), schaadt hen ernstig. De partner is een oplichter. Hij heeft de moeder bedreigd, gemanipuleerd, geschoffeerd en gehersenspoeld. Hij heeft andere vrouwen aangerand. Hij is een sociopaat en extreem listig. Familieleden van de moeder en van de vader ondersteunen deze ernstige zorgen over de partner. De moeder is niet opgewassen tegen de partner, mede door de problemen die er zijn met de geestelijke gesteldheid van de moeder.
De vader stelt dat hij uitvoerig bewijs heeft geleverd ter onderbouwing van deze stellingen.
De GI
De GI heeft op 21 maart 2019 bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2019 verzocht.
De GI heeft daartoe aangevoerd dat zij door middel van de schriftelijke aanwijzing de impasse willen doorbreken, in het belang van de kinderen
Het standpunt van de moeder
De moeder heeft ter zitting aangegeven graag te willen dat het contactverbod tussen [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] en haar partner wordt opgeheven. De moeder is thans zwanger van haar partner, dat compliceert na de geboorte een zorgregeling als de partner van de moeder niet aanwezig mag zijn.
De beoordeling
Op 16 januari 2018 heeft de familierechter van deze rechtbank als zorgregeling vastgesteld dat:
- -
[naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] iedere dinsdagmiddag van ongeveer 14.15 uur tot woensdag 16.00 uur bij de vrouw verblijven alsmede één weekend per twee weken vanaf vrijdag 14.15 uur tot en met zondagavond alsmede de helft van alle vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen;
- -
[naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] door de vrouw niet eerder in contact met haar nieuwe partner zal worden gebracht dan dat de jeugdbeschermer daarmee instemt en heeft aangegeven hoe en wanneer dat moet plaatsvinden;
- -
de vrouw het adres waar zij met [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] zal overnachten steeds zo snel mogelijk maar uiterlijk bij de overdracht van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] aan de man kenbaar zal maken;
- -
het de vrouw vrijstaat in de vakanties elders met [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] te overnachten, mits zij de man uiterlijk veertien dagen van tevoren informeert over het adres waar zij zullen verblijven;
In overweging 2.7.9 heeft de familierechter in die beschikking het volgende overwogen:
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld
om de conclusie te rechtvaardigen dat contact tussen de nieuwe partner van de vrouw en
[naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] daadwerkelijk schadelijk voor hen is. Dat die nieuwe partner niet van
onbesproken gedrag is — zoveel staat wel vast — maakt dat niet anders. Het is in beginsel het goed recht van de vrouw om haar leven opnieuw in te richten met een partner van haar
keuze en [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] mogen daar onderdeel van uitmaken. De man moet dit accepteren.
De rechtbank ziet echter ook in dat dit voor de man buitengewoon moeilijk zal zijn, hetgeen
voor de rechtbank aanleiding is om de wijze waarop de zorgregeling kan worden uitgevoerd,
als hieronder beschreven aan te passen zodat aandacht besteed kan worden aan (de wijze waarop de man omgaat met) zijn zorgen. Immers, indien de mentale draagkracht van de man wordt overschreden, kan dat een negatief effect hebben op het (psychisch) welbevinden van de minderjarigen. Dat wil de rechtbank zo veel als mogelijk voorkomen door een onafhankelijke derde verantwoordelijk te laten zijn voor de wijze van uitvoeren van de zorgregeling. De rechtbank zal daarom — zoals ook is geadviseerd door de raad – de
verantwoordelijkheid bij de jeugdbeschermer leggen om te bezien hoe en wanneer de
nieuwe partner van de vrouw een rol kan krijgen binnen het gezin.
De rechtbank is van oordeel dat de GI met de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2019 kennelijk invulling heeft gegeven aan die door de familierechter expliciet bij de GI neergelegde verantwoordelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus geen sprake van een onrechtmatige of disproportionele doorkruising van een eerder door de familierechter opgelegd contactverbod.
De rechtbank stelt ten aanzien van de andere gronden op basis waarvan de vader vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing verzoekt het volgende voorop.
De vader heeft kennelijk een heel sterke mening over de partner. En hoewel hij stelt dat hij omgang tussen de kinderen en de moeder niet in de weg wil staan, heeft hij ook een duidelijke mening over de geestesgesteldheid van de moeder, waarbij hij veel zorgen uit over haar vermogen om de kinderen op te voeden. Daarnaast heeft de vader zeer sterke opvattingen over de persoon van de partner, met als slotsom dat ieder contact tussen de kinderen en de partner schadelijk is voor de kinderen, zo schadelijk dat het levensbedreigend voor de kinderen is en ook over zijn eigen positie stelt hij dat zijn leven voorbij is als het contactverbod (tussen de kinderen en de partner) wordt opgeheven.
De rechtbank hecht er op deze plek aan om uitdrukkelijk vast te stellen welke vraag aan de rechtbank voorligt en welke kaders daarbij van belang zijn.
Uitgangspunt is dat kinderen van ouders die hun relatie verbroken hebben, onbelast contact moeten hebben met beide ouders op zodanige wijze dat zij niet gestoord worden in de voor kinderen zo cruciaal geachte hechting tussen ouder en kind.
Het belang van het kind staat daarbij ten alle tijden voorop en tegen het licht van dat belang worden beslissingen genomen omtrent de omgang van kinderen met hun ouders. Daarbij meet de rechtbank zich evenwel geen oordeel aan over het persoonlijke leven van een ouder, voor zover dat het belang van de kinderen niet raakt. Het is niet aan de rechtbank om de mening van de ene ouder over de keuze van de andere ouder daarbij zonder meer te betrekken.
Wanneer de vader, zoals hij dat in deze procedure doet, stelt dat moeder in haar omgang met de kinderen beperkt moet worden (blijven), dan moet daarvoor de grondslag zijn dat die beperking in het belang van de kinderen is. Daarbij moet ook worden meegewogen dat het uitgangspunt van onbelast contact met – in dit geval – de moeder is, dat dit plaatsvindt in de gewone leefomgeving van de moeder, dus binnen haar huidige gezinssituatie. Iedere beperking daarvan is in beginsel niet in het belang van de kinderen, tenzij een ander, zwaarder wegend belang daar tegenover staat.
De rechtbank is van oordeel dat de vader er niet in geslaagd is zijn stelling te onderbouwen dat omgang van de kinderen met de moeder in bijzijn van de partner schadelijk is voor de kinderen. De vader kan niet putten uit eigen ervaring over de omgang tussen de kinderen en de moeder in het bijzijn van de partner, omdat hij sinds 2017 ieder contact met de partner mijdt. Wat de vader verder heeft geleverd zijn verklaringen van anderen die zijn vermoedens met hem delen. De zorgen die hij heeft over de invloed van contact van de kinderen met de partner, worden niet herkend door de GI en die opvatting is door de GI gemotiveerd. De rechtbank heeft tijdens de behandeling de vader herhaaldelijk verzocht in de grote hoeveelheid (digitale) stukken die hij aan de rechtbank heeft doen toekomen het concrete bewijs aan te wijzen voor zijn stelling dat ieder contact tussen de kinderen en de partner schadelijk is voor de kinderen of anderszins die stelling concreet te onderbouwen. De vader heeft telkens volstaan met het herhalen van die stelling en zijn opvattingen over de persoon van de partner en aangevoerd dat hij daarmee genoegzaam in de al aangeleverde stukken en documenten bewijs heeft geleverd. Overigens, ook indien de opvattingen van de vader over de persoon van de partner juist zouden zijn, maakt dat zijn aanwezigheid bij de omgang niet zonder meer schadelijk voor de kinderen.
Tot slot constateert de rechtbank dat de GI ter onderbouwing van de schriftelijke aanwijzing uitvoerig is ingegaan op de belang van de kinderen en zoveel als mogelijk heeft getracht tegemoet te komen aan de bezwaren van de vader, in die zin dat het contact tussen [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] en de partner van moeder in een gecontroleerde setting zal plaatsvinden en de uitbreiding stapsgewijs.
De rechtbank is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing in redelijkheid en in het belang van de kinderen is genomen. Hetgeen door de vader is aangevoerd kan derhalve niet leiden tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van de GI dient te worden bekrachtigd.
De rechtbank kan zich voorstellen dat indien uit de vijf begeleide bezoeken geen contra-indicaties naar voren komen, het contactverbod tussen [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] en de partner van de moeder komt te vervallen, maar zal overeenkomstig het bepaalde in de eerder aangehaalde beschikking van 16 januari 2018, het bij de GI neerleggen om de inschatting te maken of een contactverbod nog langer in stand moet blijven, of dat de voorwaarde kan worden opgeheven en zo ja, te bepalen wat daarvoor nodig is.
De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek van de vader af;
bekrachtigt de aanwijzing van de GI van 1 maart 2019.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Stalenberg, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. A.M.I. van der Does en M. van Kuilenburg in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2019. | ||