Hof Den Haag, 16-12-2015, nr. 200.180.644/02
ECLI:NL:GHDHA:2015:3810
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-12-2015
- Zaaknummer
200.180.644/02
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:3810, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑12‑2015; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Uitspraak 16‑12‑2015
Inhoudsindicatie
voorlopige voorziening
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 december 2015
Zaaknummer : 200.180.644/02
Rekestnummers rechtbank : FA RK 14-8526 en FA RK 15-3211
Zaaknummers rechtbank : C/10/461632 en C/10/474797
[appellante] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.J.M. Habets te Schiedam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. van Toorn te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 20 november 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 september 2015 van de rechtbank Rotterdam. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.180.644/01. Voorts heeft de vrouw een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.180.644/02.
De man heeft op 1 december 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 26 november 2015 een V-formulier van 25 november 2015 met bijlage.
De zaak is op 2 december 2015 mondeling behandeld, doch uitsluitend wat betreft het verzoek tot het treffen van de voorlopige voorzieningen.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man.
De man heeft meegedeeld dat zijn advocaat de zitting niet zal bijwonen.
Mr. Habets heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is - voor zover thans van belang - bepaald dat de woningen van partijen, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] en aan de [adres] te [plaats] aan een derde dienen te worden verkocht.
Voorts is bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan de [adres] te [plaats] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont, waarbij is bepaald dat indien voormelde woning eerder dan na afloop van genoemde termijn aan een derde kan worden verkocht en geleverd, de vrouw haar medewerking daaraan dient te verlenen en de woning ten tijde van de levering dient te hebben verlaten.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking [in] 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING
1. In geschil is het verzoek van de vrouw tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2. De vrouw verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van de echtscheidingsprocedure in hoger beroep, te bepalen dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] , alsmede van de zich in deze woning bevindende inboedelgoederen en de bij deze woning behorende zaken, met het bevel aan de man de woning te verlaten, en deze niet meer te betreden.
3. De man verzet zich daartegen en verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure tot het treffen van voorlopige voorzieningen
4. De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de woning aan de [adres] te [plaats] - waar zij met de minderjarige kinderen van partijen verblijft - inmiddels is verkocht. De notariële overdracht vindt plaats op 28 december 2015. De vrouw beschikt inmiddels over een urgentieverklaring, maar heeft ondanks haar inspanningen nog geen enkel zicht op (passende) vervangende woonruimte. Zij kan niet bij haar familie terecht. De vrouw dreigt aldus met de minderjarigen op straat terecht te komen. Zij heeft daarom een belang bij een tijdelijk verblijf met de minderjarigen in de woning van partijen aan de [adres] te [plaats] , die nog niet is verkocht en door de man alleen wordt bewoond, zolang zij nog geen (passende) vervangende woonruimte heeft gevonden. De man kan tijdelijk bij zijn ouders terecht, die hem eerder ook opvang hebben verleend. De slechte verstandhouding tussen partijen en de financiële gevolgen die een en ander met zich brengt, maken het niet mogelijk dat partijen tezamen dan wel om-en-om in de woning aan de [adres] verblijven, zoals de man heeft voorgesteld.
5. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken. De man verwijt de vrouw allereerst dat zij onvoldoende heeft getracht tijdig vervangende woonruimte te krijgen. Volgens hem is er geen noodzaak voor de vrouw om thans met uitsluiting van de man in de woning aan de [adres] te [plaats] te verblijven. De vrouw kan immers bij haar ouders terecht. Bovendien is de man bereid de zorg voor de minderjarigen tijdelijk op zich te nemen. Daarnaast heeft hij aangeboden dat hij tezamen met de vrouw dan wel om-en-om met haar en de minderjarigen in de woning verblijft. Voorts voert de man aan dat voor hem zwaar weegt dat hij destijds de woning aan de [adres] te [plaats] ten behoeve van de vrouw heeft moeten verlaten en hij niet opnieuw zijn huis uitgezet wil worden ten behoeve van de vrouw. Bovendien wil de man niet weer een beroep op zijn familie doen.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 821 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan ieder der echtgenoten in zaken van echtscheiding of scheiding van tafel en bed bij verzoekschrift voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 822 en 823 Rv vragen. Een voorlopige voorziening kan worden gevraagd tot het moment waarop een zodanige voorziening, indien gegeven, ingevolge artikel 826 Rv haar kracht verliest. Nu ter terechtzitting is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking [in] 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, kunnen de artikel 822 Rv bedoelde voorzieningen niet langer worden verzocht.
7. Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
8. Bij uitspraak van 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3533) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zoals geregeld in artikel 261 Rv zich niet verzetten tegen overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv op verzoekschriftprocedures. Er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever, door alleen in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed voorlopige voorzieningen wettelijk te regelen, daarbuiten de mogelijkheid van een voorlopige voorziening in de verzoekschriftprocedure heeft willen uitsluiten. De Hoge Raad heeft dan ook geoordeeld dat ook in andere gevallen in een verzoekschriftprocedure een incidenteel verzoek kan worden gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding overeenkomstig hetgeen artikel 223 Rv bepaalt voor dagvaardingsprocedure. Het hof heeft ter zitting deze uitspraak aan partijen voorgehouden.
9. Hof vult ambtshalve de rechtsgronden aan en beoordeelt het verzoek van de vrouw op grond van artikel 223 lid 1 Rv. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft in de hoofdzaak onder meer verzocht een nevenvoorziening te treffen met betrekking tot de - tot de huwelijksgemeenschap van partijen behorende - woning aan de [adres] te [plaats] , welk verzoek kan worden gegrond op artikel 827 lid 1 sub d. danwel 827 lid 1 sub f. Rv. Het hof is van oordeel dat de door de vrouw verzochte voorlopige voorziening voldoende samenhang heeft met de hoofdvordering , zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek. Bij de beoordeling van het verzoek dient het hof de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
10. Het hof stelt voorop dat zowel de vrouw als de man belang heeft bij het (tijdelijk) gebruik van de woning aan de [adres] te [plaats] , die nog niet is verkocht. Met betrekking tot de situatie van de vrouw overweegt het hof als volgt. Vaststaat dat de vrouw (met de twee minderjarigen) de woning aan de [adres] te [plaats] op zeer korte termijn moet verlaten, op straffe van een (beide partijen rakende) zware geldboete. Ondanks haar urgentieverklaring heeft de vrouw nog geen (passende) vervangende woonruimte gevonden. Het hof is niet gebleken dat de vrouw, zoals de man kennelijk betoogt, in deze nalatig is geweest. Het hof acht het risico groot dat de vrouw er niet in zal slagen vóór ommekomst van de fatale oplevertermijn van de woning (28 december 2015), vervangende woonruimte te vinden. Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij, mét de bij haar verblijvende minderjarige kinderen, niet tijdelijk bij haar familie kan verblijven. Het voorstel van de man, waarbij de minderjarigen tijdelijk van zorgouder wisselen en bij de man in de woning aan de [adres] verblijven, acht het hof niet in het belang van de minderjarigen, gelet op de conflictueuze verstandhouding tussen partijen, die een ondertoezichtstelling in het belang de minderjarigen noodzakelijk heeft gemaakt. Het hof is bovendien van oordeel dat de vrouw gegronde bezwaren heeft geuit tegen een gezamenlijk dan wel een om-en-om verblijf met de man in de woning te [plaats] . Met betrekking tot de situatie van de man, stelt het hof vast dat hij, volgens zijn verklaring te zitting, in principe tijdelijk bij zijn ouders terecht kan, maar dat hij zijn ouders liever niet (opnieuw) wil belasten. Hoewel het hof begrip heeft voor de situatie van de man, is het hof op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de vrouw dringend behoefte heeft aan het uitsluitend gebruik van de woning aan de [adres] te [plaats] , mede ten behoeve van de minderjarige kinderen van partijen, en dat haar belang in deze zwaarder weegt. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen. Het hof zal de man een redelijke termijn gunnen, namelijk tot 21 december 2015, teneinde zijn vertrek uit de woning voor te bereiden en uit te voeren.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing. Het hof zal de proceskosten van deze voorlopige voorzieningenprocedure, zoals te doen gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard, tussen partijen compenseren.
BESLISSING
voor de duur van het geding met ingang van 21 december 2015:
het hof:
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning aan de [adres] te [plaats] met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
compenseert de proceskosten van deze voorlopige voorzieningenprocedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, C.M. Warnaar en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2015.