Hof Amsterdam, 21-11-2013, nr. 13/00067
ECLI:NL:GHAMS:2013:4164
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-11-2013
- Zaaknummer
13/00067
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:4164, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑11‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NTFR 2014/836 met annotatie van mr. J. Rolleman
Uitspraak 21‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Voor de toepassing van de belasting van personenauto's en motorrijwielen kan een auto met 1.723 km op de teller niet meer worden aangemerkt als een auto die niet of nauwelijks is gebruikt.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 13/00067
21 november 2013
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[A] B.V., te [P], belanghebbende,
gemachtigde: M. A. Pinkaers,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/2945 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft op 6 juli 2011 aangifte voor de belasting van personenauto’s en
motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan voor een bedrag van € 19.145. Op 13 juli 2011 heeft belanghebbende op grond van een betaalbericht van de inspecteur een bedrag van € 18.187 aan BPM voldaan.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 15 mei 2012, het bezwaar afgewezen.
1.3.
Bij uitspraak van 27 december 2012, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 januari 2013, aangevuld bij brief van 21 maart 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.4. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Op of rond 6 juli 2011 heeft eiseres aangifte gedaan ter zake van de registratie van een personenauto. Het betreft een Audi Q5 Tdi quattro S tronic met VIN [nummer] (hierna: de auto). De auto had ten tijde van het doen van aangifte 1.723 kilometer gereden.
2.2.
Eiseres heeft de auto op 30 juni 2011 in Duitsland gekocht voor € 43.500. Op de verkoopfactuur staat een kilometerstand van 1.010.
2.3.
De auto heeft als datum van eerste toelating 22 juni 2011.
2.4.
Bij de aangifte is het brutobedrag aan BPM berekend dat hoort bij de auto in nieuwstaat, te weten € 42.640. Op grond daarvan komt het bedrag aan te betalen BPM op € 19.145. Bij een controle is verweerder uitgegaan van een afschrijving volgens de tabel van 5%. Hierdoor is een betaalbericht verzonden aan eiseres van € 18.187.”.
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
In geschil is of belanghebbende het juiste bedrag aan BPM heeft voldaan. Belanghebbende stelt dat de onderhavige auto gebruikt is en dat derhalve BPM verschuldigd is met inachtneming van de vermindering bedoeld in artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Wet BPM) en de inspecteur stelt dat de auto nieuw is en er bij de berekening van de BPM geen rekening dient te worden gehouden met een vermindering. Tussen partijen is niet in geschil dat, ingeval geheven dient te worden als ware de auto gebruikt het verschuldigde bedrag aan BPM € 14.601 bedraagt. Ingeval geheven dient te worden als ware de auto nieuw, is niet in geschil dat het voldane bedrag ad € 18.187 juist is.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de auto als gebruikt moet worden aangemerkt, primair omdat de auto in Duitsland geregistreerd is geweest en subsidiair omdat de auto ten tijde van het doen van aangifte 1.723 kilometer heeft gereden.
3.3.
Voor de standpunten van partijen wordt verder verwezen naar de gedingstukken waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
4. De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“4.1. De rechtbank stelt voorop dat eiseres de bewijslast heeft om aannemelijk te maken dat de op aangifte voldane belasting te hoog is geweest. Eiseres wil immers uitgaan van een lager bedrag dan op de aangifte is aangegeven en door verweerder is vastgesteld.
(…)
4.4.
Voor de berekening van de verschuldigde BPM maakt de Wet BPM onderscheid tussen nieuwe en gebruikte personenauto’s (artikel 9, leden 5 en 6, van de Wet BPM). In dit verband moet onder een nieuwe personenauto worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest (vgl. HR 29 mei 2009, nr. 08/00824, LJN BI5100, BNB 2009/186 en 14 september 2012, nr. 12/00848, LJN BX7199, BNB 2012/280). De stelling van eiseres dat een auto als gebruikt moet worden aangemerkt omdat de auto reeds eerder geregistreerd is geweest, faalt derhalve op grond van het voornoemde. Dat de autohandel en verzekeringsmaatschappijen bij de vraag of een auto gebruikt of nieuw is uitgaan van datum van eerste registratie doet aan dit oordeel niets af.
4.5.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de auto sinds het moment van vervaardiging en het moment van de aankoop door eiseres nauwelijks in gebruik is geweest. Eiseres heeft derhalve terecht aangifte gedaan voor een nieuwe auto.”
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s het bij de personenauto behorende bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering.
5.2.
Belanghebbende stelt primair dat de auto als gebruikt in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM dient te worden aangemerkt omdat de auto eerder geregistreerd is geweest, te weten in Duitsland. Dienaangaande geldt het volgende.
5.3.
Vaststaat dat de auto is geregistreerd geweest in Duitsland. De enkele omstandigheid dat de auto in Duitsland is geregistreerd voordat hij in Nederland werd geregistreerd staat niet in de weg aan het oordeel dat de auto als nieuwe personenauto moet worden aangemerkt (Hoge Raad, 29 mei 2009, 08/00824, ECLI:NL:GHARN:2008:BC2744). De stelling van belanghebbende faalt derhalve.
5.4.
Belanghebbende stelt subsidiair dat de auto voor de heffing van BPM als gebruikt dient te worden aangemerkt omdat de auto ten tijde van het doen van aangifte 1.723 kilometer heeft gereden. Het Hof volgt belanghebbende hierin. Naar het oordeel van het Hof kan, naar maatschappelijke opvattingen, een auto die 1.723 km heeft gereden in beginsel niet worden aangemerkt als een auto die niet is gebruikt. Er kan dan als regel niet worden gezegd dat de auto nauwelijks is gebruikt. Buitengewone omstandigheden die een afwijking daarvan rechtvaardigen zijn niet gesteld en ook niet gebleken.
5.5.
Dit oordeel wordt ondersteund door hetgeen de inspecteur ter zitting heeft meegedeeld. Een auto dient naar zijn mening voor de heffing van BPM als gebruikt te worden aangemerkt ingeval de auto ten tijde van het doen van aangifte sporen van gebruik vertoont. De inspecteur slaat tevens acht op het aantal op dat moment gereden kilometers doch acht de sporen van gebruik doorslaggevend. De inspecteur voegt hier aan toe dat de belastingdienst conform dit standpunt handelt.
5.6.
Belanghebbende heeft betwist dat er geen sporen van gebruik zijn ten tijde van het doen van de aangifte. Belanghebbende voert in dit verband aan dat vaststaat dat de auto op dat moment 1.723 km heeft gereden. Uit deze kilometerstand volgt, aldus belanghebbende, dat er ontegenzeglijk sporen van gebruik zijn geweest, bijvoorbeeld steenslag en de staat van de banden. De inspecteur heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. De inspecteur heeft voorts niets, behalve dat de auto als nieuw rook, aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de auto geen sporen van gebruik vertoont. Gelet op het vorenstaande acht het Hof aannemelijk dat de auto ten tijde van de aangifte zodanige sporen van gebruik vertoonde dat er sprake is van een gebruikte auto.
Slotsom
5.7.
Gelet op het hiervoor overwogene is het Hof van oordeel dat de auto als gebruikt dient te worden aangemerkt.
De overige stellingen van belanghebbende behoeven geen behandeling meer. Het gelijk is aan belanghebbende. Dit brengt mee dat BPM verschuldigd is tot een bedrag van € 14.601.
Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en aan belanghebbende dient een teruggaaf van € 3.586 te worden verleend.
6. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit)
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: voor het beroep bij de rechtbank ((1 punt voor beroepschrift plus 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank) x 1,5 (zwaarte van de zaak)) = 3 x € 472 = € 1.416 ) en ((1 punt voor het indienen van het beroepschrift plus 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het Hof ) x 1,5 (zwaarte van de zaak) = 3 x € 472 = € 1.416 zijnde in totaal € 2.832.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verleent teruggaaf tot een bedrag van € 3.586;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.832;
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 310 (beroep bij de rechtbank) en € 466 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 776 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, B. A. van Brummelen en D.B. Bijl, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 21 november 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.