Hof Arnhem, 12-07-2004, nr. 21-000873-03
ECLI:NL:GHARN:2004:AQ0344
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
12-07-2004
- Zaaknummer
21-000873-03
- LJN
AQ0344
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2004:AQ0344, Uitspraak, Hof Arnhem, 12‑07‑2004; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2005:AT5722
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2003:AF4440
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AT5722
Uitspraak 12‑07‑2004
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich voorgedaan als vertegenwoordiger van een relatiebemiddelingsbureau en vervolgens met het slachtoffer onder het mom van een zogenaamde "blinddate" een afspraak gemaakt. Het slachtoffer leefde in de veronderstelling dat hij een afspraak zou hebben met R.E., zijnde de ex-vriendin van verdachte. Het slachtoffer had deze R.E. enkele dagen eerder een brief of kaartje gestuurd. Het slachtoffer zou op 4 december 2001 van zijn huis worden opgehaald. Na deze datum is geen levensteken meer van hem werd vernomen. Verdachte heeft in de periode van 4 december 2001 tot en met 27 januari 2002 het slacht-offer vermoord en begraven in de bossen in de gemeente Dronten. Daar werd het slachtoffer ruim 3 maanden na zijn verdwijning opgegraven.
Partij(en)
Parketnummer: 21-000873-03
Aanvulling als bedoeld in artikel 365a juncto 415 van het Wetboek van Strafvordering op het arrest van dit hof van 12 juli 2004 in de strafzaak tegen
Verdachte H.H.,
geboren te
ingeschreven te
thans verblijvende in
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
A. De dood van [slachtoffer O.)
De bevindingen van dr. Visser
1. Als schriftelijk bescheid, een pro justitia rapport van het ministerie van justitie (NFI), met betrekking tot de uit- en inwendige schouwing van het lijk van [slachtoffer O.], genummerd 2002-178/R040, opgemaakt door dr R. Visser, arts-patholoog, gedateerd 29 mei 2002, voor zover inhoudende:
Bij sectie bleek het lichaam in staat van gevorderde ontbinding te verkeren; hierdoor waren eventueel aanwezige geringe afwijkingen of geringe letsels mogelijk niet meer waarneem-baar. Er is bij sectie geen anatomische doodsoorzaak gebleken. Het is niet uitgesloten dat verstikking, door een of andere vorm van ademhalingsbelemmering, het intreden van de dood heeft veroorzaakt.
2. Als schriftelijk bescheid, een antwoordbrief van dr. Visser (gevoegd bij zijn hiervoor genoemde pro justitia rapport) ter aanvulling en verduidelijking van dit rapport, gedateerd 18 november 2002, voor zover inhoudende:
Positieve bevindingen wijzend op verstikking zijn bijvoorbeeld bloedstuwing in het hoofd-halsgebied, stipvormige bloedinkjes in de bindvliezen van de ogen en stipvormige bloedinkjes in het slijmvlies van de nierbekkens en in de bedekkende vliezen van het hart. Deze waren bij sectie op het lichaam van de heer [slachtoffer O.] dus niet zichtbaar maar kunnen eventueel wel aanwezig geweest zijn maar overschaduwd door de postmortale bevindingen. Als uit andere bron zou blijken dat de heer [slachtoffer O.] door verstikking om het (het hof leest hierna: leven) was gekomen, dan zijn er bij sectie geen aanwijzingen naar voren gekomen, die daarmee in tegenspraak zijn (geen andere anatomische doodsoorzaak, geen toxicologische doodsoorzaak, bij de huisarts geen ziekelijke afwijkingen van betekenis bekend).
3. Als schriftelijk bescheid, een brief van [naam], huisarts van [slachtoffer O.], (gevoegd bij het hiervoor genoemde pro justitia rapport), gericht aan dr. Visser voornoemd, gedateerd 1 november 2002, voor zover inhoudende:
Bij mijn weten had patiënt geen ziekelijke afwijkingen van betekenis; er was voor mij geen aanwijzing in de voorgeschiedenis als reden om aan te nemen dat hij een hoger risico op overlijden zou hebben.
4. De verklaring van de getuige-deskundige dr. R. Visser, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 7 november 2003, voor zover inhoudende:
Het is mogelijk dat [slachtoffer O.] gewurgd is, of gestikt is, of levend begraven is, of dat zijn ademhaling op een andere manier belemmerd is ten gevolge waarvan hij is overleden. Het is een man van 37 jaar die is overleden. Daar moet een oorzaak voor zijn. Dat kan op twee manieren, je kunt de oorzaak direct aanwijzen of door uitsluiting aantonen. De ontbinding was niet dusdanig dat ernstig mechanisch geweld, zoals schieten of steken met een mes, niet uitgesloten had kunnen worden. Om die reden hebben we mechanisch geweld kunnen uitsluiten. Een andere oorzaak van overlijden kan zijn een ziekelijke oorzaak. Dat is bij sectie niet vastgesteld. Op die leeftijd komt het meest in aanmerking als oorzaak van over-lijden bijvoorbeeld een longembolie, een hersenbloeding of een hartziekte. De mate van ontbinding van het lichaam was niet dusdanig ernstig dat we dat niet hadden kunnen vast-stellen. Er was geen aanwijzing om een ziekelijke hartafwijking als doodsoorzaak vast te stellen, er was geen longembolie, er was geen hersenbloeding of een hersenvliesbloeding. Als dat er was had het vastgesteld kunnen worden. Er had nog een andere ziekelijke afwijking kunnen zijn, daarvoor heb ik informatie gevraagd bij de huisarts. Wel meldde de dokter dat er geen sprake was van ziekten waaraan [slachtoffer O.] zou kunnen overlijden.
Aantonend en uitsluitend bij iemand van 37 jaar die is overleden is verstikking een mogelijk-heid. Verstikking kan vrij subtiel gebeuren, zodanig dat het bij een dergelijke vorm van ontbinding niet positief aangetoond kan worden.
Er is een kleine kans dat iemand zonder ziekelijke afwijking zomaar dood neervalt.
Het bloed van [slachtoffer O.] in de auto van verdachte
5. Uit de bijlagen van het op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakte proces-verbaal van de politie Noord- en Oost Gelderland, genummerd PL0620/02-201720, opgemaakt door H. Poot, brigadier van politie, gesloten op 15 juli 2002:
• Een ambtelijk verslag, opgemaakt door verbalisanten Frederiks en Boeve, gesloten op 24 januari 2002, voor zover inhoudende (hoofdstuk IX, blz. 1874):
De personenauto, merk Volvo, type V40, gekentekend [kenteken] staat op naam van [verdachte], geboren op [geboortedatum].
• Als schriftelijk bescheid, een briefrapport van het NFI van drs J.M. Kockx, gedateerd 28 februari 2002, voor zover inhoudende (hoofdstuk X, blz. 1911):
In de personenauto [ACZ689] is op twee plaatsen een bloedvlek aangetroffen. Uit één van de bloedvlekken (aan de binnenkant van de deur achter de bestuurder (ACZ689]#2 is een DNA-profiel verkregen, dat is vergeleken met het DNA-profiel verkregen uit de tandenborstel [ACZ687].
Het DNA-profiel van het bloed uit de auto komt overeen met het DNA-profiel van het cel-materiaal in de tandenborstel. De kans dat een willekeurig individu hetzelfde DNA-profiel bezit, bedraagt minder dan één op de miljard.
6. Uit de bijlagen van het op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakte proces-verbaal van de technische recherche van de politie Noord- en Oost Gelderland, genummerd 01-320705, opgemaakt door H.G.M. Kogelman, B.J. Erlings, E. Janssen, R.J.G.M. Oude Egberink, F.J.W.M. Polman en F.J.J.M. Reulink, allen technisch rechercheur van politie, gesloten op 9 oktober 2002 (aparte ordner, genaamd datingteam):
• Het relaas van verbalisanten voornoemd, voor zover inhoudende (p. 2):
Op 13 december 2001 hebben wij, Kogelman en Erlings, een ante mortem onderzoek ingesteld in de woning van [slachtoffer O.]. In de badkamer werd vanuit een glas op het planchet een tandenborstel (SVO 101) veiliggesteld ten behoeve van een DNA-onderzoek tot vaststelling van het DNA-profiel van [slachtoffer O.].
• Een ambtsedig proces-verbaal van Erlings voornoemd, opgemaakt op 27 december 2001, voor zover inhoudende (aparte ordner genaamd datingteam, in bijlage 17):
Ik, Erlings, heb het navolgende bloed- c.q. celmateriaal voor vergelijking van DNA-profielen, conform de bepalingen krachtens artikel 138a van het Wetboek van Strafvordering, veilig gesteld en in beslag genomen:
13-12-01 14.00 uur Apeldoorn tandenborstel SVO 101 identiteitszegel
ACZ687
• Een ambtsedig proces-verbaal van J. Boeve, brigadier van politie, opgemaakt op 24 januari 2002, voor zover inhoudende (aparte ordner genaamd datingteam, in bijlage 17):
Ik, Boeve, heb het navolgende goed, met daarin eventueel bloed- c.q. celmateriaal voor vergelijking van DNA-profielen, conform de bepalingen krachtens artikel 138a van het Wetboek van Strafvordering, veilig gesteld en in beslag genomen:
24-01-02 09.15 uur Bennekom personenauto identiteitszegel ACZ689
merk Volvo
kenteken:
[kenteken]
Het feit dat en de omstandigheden waaronder [slachtoffer O.] is begraven
7. Uit de bijlagen van eerder genoemd proces-verbaal van de technische recherche van de politie Noord- en Oost Gelderland, genummerd 01-320705, opgemaakt door H.G.M. Kogelman, B.J. Erlings, E. Janssen, R.J.G.M. Oude Egberink, F.J.W.M. Polman en F.J.J.M. Reulink, allen technisch rechercheur van politie, gesloten op 9 oktober 2002 (aparte ordner, genaamd datingteam):
• Als relaas van verbalisanten voornoemd, voor zover inhoudende (p. 6 ev):
Zoekactie omgeving Stobbenweg te Dronten
Tweede zoeking
Op 27 maart 2002 werd een tweede zoekactie gehouden. Door de hondengeleiders werden de bospercelen nabij de vindplaats van de jas afgezocht. In het bovengenoemde bosperceel werd op een afstand van ongeveer 43 meter vanaf de Stobbenweg en op een afstand van ongeveer 42,5 meter vanaf de Abbertocht door de honden “getekend”. Met een prikstok werd duidelijk dat er zich op een diepte van ongeveer 80/90 cm iets in de grond bevond. Wij groeven een gat naar de punt van de prikstok en zagen dat de punt van de prikstok op een donkerkleurig kledingstuk stuitte.
Aantreffen van [slachtoffer O.] in het bosperceel
Op 28 maart 2002 werd het onderzoek voortgezet. Het “graf” werd door ons blootgelegd, waarbij het stoffelijk overschot werd aangetroffen. Het stoffelijk overschot lag languit ge-strekt in het graf. Het stoffelijk overschot was geheel gekleed en had schoenen aan. De broek was niet van een riem voorzien. Nabij de linkerzijde van het hoofd van het stoffelijk overschot troffen wij een stuk nylon koord aan en een gedeelte van een broekriem. Het stoffelijk overschot is overgebracht naar het mortuarium van het NFI.
Lijkschouw
De dood werd op 28 maart 2002 omstreeks 17.00 uur geconstateerd door de gemeentelijk lijkschouwer [naam] van de gemeente Dronten.
Identificatie stoffelijk overschot
Het DNA-profiel van het stoffelijk overschot bleek overeen te komen met het DNA-profiel afkomstig van de tandenborstel aangetroffen in de woning van [slachtoffer O.].
• Een proces-verbaal van bevindingen, met betrekking tot het veiligstellen van riemdelen, opgemaakt door R.J.G.M. Oude Egberink, gesloten op 11 april 2002, voor zover inhoudende (bijlage 14):
Op 4 april 2002 heb ik mij opnieuw begeven naar het bosperceel nabij de Abbertocht in de gemeente Dronten. Leden van het Datingteam hadden in het bos, op ongeveer 25 meter, inwaarts gemeten vanaf de vindplaats van het slachtoffer, enkele riemdelen aangetroffen. Hierna werden de riemdelen door mij veiliggesteld.
8. Als schriftelijk bescheid, een pro justitia rapport van het ministerie van justitie (NFI), met betrekking tot de uit- en inwendige schouwing van het lijk van [slachtoffer O.], genummerd 2002-178/R040, opgemaakt door dr R. Visser, arts-patholoog, gedateerd 29 mei 2002, voor zover inhoudende:
Op 29 maart 2002 heeft ondergetekende de uit- en inwendige schouwing verricht van het lijk van [slachtoffer O.], dood aangetroffen te Dronten op 28 maart 2002.
Uitwendige schouwing.
De rechterzak van de broek was binnenstebuiten gekeerd (hing grotendeels buiten het oppervlak van de broek).
9. Uit de bijlagen van eerder genoemd proces-verbaal van de politie Noord- en Oost Gelderland, genummerd PL0620/02-201720:
• Als schriftelijk bescheid, een verslag als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de lijkbezor-ging, opgemaakt door [naam], arts, lijkschouwer van de gemeente Dronten, gedateerd 28 maart 2002, voor zover inhoudende (hoofdstuk I, blz. 12/13):
Overlijdensomstandigheden:
Overleden aangetroffen in onofficieel graf in bosstrook in gemeente Dronten. Betreft ver-moedelijk bovenstaande persoon ([slachtoffer O.], die al enige tijd werd vermist.
• Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door R. van Meeteren, agent van politie te Dronten, gesloten op 26 maart 2002, voor zover inhoudende (hoofdstuk IV, blz. 528):
Op 10 januari 2002 vernam ik dat er in een sloot langs het bosperceel genaamd De Abbert een jas met daarin een GSM-telefoon en een bos sleutels was aangetroffen. De vinder [naam] heeft de exacte plaats gewezen waar hij de jas gevonden had. Ik zag toen dat hij naar de sloot wees aan de rand van het bosperceel De Abbert. Hij vertelde mij dat het water van de sloot op woensdag 9 januari 2002 nog ietwat bevroren was en dat hij de jas hieruit los getrokken had. De vindplaats bevindt zich op ongeveer 50 meter afstand van de Stobbenweg.
Toen ik op 25 maart 2002 naar het programma Opsporing verzocht zat te kijken zag ik dat er in de zaak van de vermiste [slachtoffer O.] de aandacht werd gevraagd voor bovengenoemde zaken. Toen uit onderzoek bleek dat het IMEI-nummer van de gevonden GSM- telefoon overeenkwam met het nummer van de GSM van [slachtoffer O.], zijn collega’s gekomen voor aanvullend onderzoek. Uit dit aanvullend onderzoek bleek dat de jas en sleutelbos eveneens aan [slachtoffer O.] toebehoorden.
• Het relaas van verbalisant Poot (hoofdstuk X, blz. 1891), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het slachtoffer bleek te zijn begraven op een diepte van circa 95 centimeter.
De gang van zaken voordat [slachtoffer O.] is begraven
10. Uit de bijlagen van eerder genoemd proces-verbaal van de politie Noord- en Oost Gelderland, genummerd PL0620/02-201720:
• Als relaas van verbalisanten (ordner 1, blz. A49), voor zover inhoudende:
Met machtiging van de officier van justitie is een zogenaamde B-analyse analoog uitgevoerd op de vaste telefoonaansluiting van [slachtoffer O.] over de periode 02-DEC-01 tot en met 04-DEC-01. Uit deze B-analyse blijkt dat op 03-DEC-01 omstreeks 19.45 uur is gebeld met de vaste telefoonaansluiting van [slachtoffer O.]. Het gesprek duurde circa 18 minuten. Blijkens verkregen informatie bleek het gesprek te zijn gevoerd vanuit een telefooncel staande op het adres Waterloweg/Telefoonweg te Ede. Uit dezelfde B-analyse is gebleken dat [slachtoffer O.] op 04-DEC-01 omstreeks 19.35 uur (het hof leest 17.35 uur, gelet op de inhoud van het hierna als bewijs gebezigde geschrift: hoofdstuk III, blz. 143) is gebeld vanuit een telefooncel aan het Ordenplein in Apeldoorn. Deze telefooncel ligt op 6 minuten auto-rijafstand van de woning van [slachtoffer O.].
• Als schriftelijk bescheid, een geschrift, zijnde een zogeheten B-analyse met betrekking tot telefoonnummer 055 – 5419141 over de periode 2 december 2001 01.49 uur tot 3 december 2001 20.04 uur, voor zover inhoudende (hoofdstuk III, blz. 140):
318613496 555419141 20011203 19.44.15
• Als schriftelijk bescheid, een geschrift, aangeduid als just. infocentr.nog, behandeld door [naam], voor zover inhoudende (hoofdstuk III, blz. 141):
Telefooncel, nummer 0318 – 613496, adres Waterloweg/Telefoonweg, postcode 6713 AK, plaats Ede (Gld).
• Als schriftelijk bescheid, een geschrift, zijnde een zogeheten B-analyse met betrekking tot telefoonnummer 055 – 5419141 , voor zover inhoudende (hoofdstuk III, blz. 143):
0553550730 0555419141 20011204 17.34.15
• Als schriftelijk bescheid, een geschrift, aangeduid als GLN00756, behandeld door [naam], voor zover inhoudende (hoofdstuk III, blz. 144):
Telefooncel, nummer 055 – 3550730, celnummer ZL 3697, adres Ordenplein, postcode 7312 NK, plaats Apeldoorn.
• De verklaring van [getuige], gedateerd 28 december 2001, voor zover inhoudende (hoofdstuk III, blz. 372):
[slachtoffer O.] vertelde mij het volgende. Hij had vlak voordat hij naar de verjaardag van [naam] gaan, een telefoontje gekregen van een relatiebemiddelingsbureau. De man vertelde [slachtoffer O.] dat er een dame was die met hem voor dinsdagavond 4 december 2001 een “blind date” afspraak wilde maken. [slachtoffer O.] had vervolgens aan de man gevraagd of het [naam] betrof die hij een kaartje had gestuurd.
• De verklaring van [getuige], gedateerd 18 december 2001, voor zover inhoudende (hoofdstuk III, blz. 375 ev):
Op maandag 3 december 2001 was ik jarig. [slachtoffer O.] vertelde dat hij vanavond omstreeks 19.45 uur was gebeld door iemand van een relatiebemiddelingsbureau. De persoon deelde mede dat er een cliënte van hen contact met hem zocht. [slachtoffer O.] vertelde vervolgens dat hij tijdens het telefoongesprek had geprobeerd uit te vissen wie deze cliënte dan wel was. De persoon van het relatiebemiddelingsbureau zei tegen [slachtoffer O.] dat dit niet kon in verband met de privacy van hun cliënte. [slachtoffer O.] zei tegen mij dat hij toen tegen die persoon had gezegd of het de cliënte betrof die hij een kaartje had gestuurd. De persoon zei toen tegen [slachtoffer O.], het zou wel heel toevallig zijn als dit niet zo was. [slachtoffer O.] vertelde mij dat de persoon aan de telefoon zei dat de afspraak met hun cliënte op dinsdag 4 december 2001 zou plaatsvinden. [slachtoffer O.] zou die dag om 18.00 uur thuis worden opgehaald.
• De verklaring van [getuige], gedateerd 7 maart 2002, voor zover inhoudende (hoofdstuk V, blz. 909 ev):
Op 3 december 2001 kwam [slachtoffer O.] bij ons thuis omstreeks 20.15 uur. [slachtoffer O.] vertelde ons direct dat hij kort daarvoor een telefoontje had gehad. [slachtoffer O.] vertelde dat hij was gebeld door een relatiebureau. [slachtoffer O.] stond er versteld van dat hij gebeld werd door een dergelijk bureau terwijl hij alleen maar een kaartje had verstuurd. De man had aan [slachtoffer O.] ook nog gezegd dat hij met niemand voor (het hof begrijpt: over) zijn afspraak spreken mocht. [slachtoffer O.] was echter opgetogen over de gemaakte afspraak en kon zijn mond niet houden.
• De verklaring van [getuige], gedateerd 27 maart 2002, voor zover inhoudende (hoofdstuk V, pag 1005 ev):
Ik kan mij herinneren dat ik op 4 december 2001 omstreeks 20.00/20.15 uur vanaf perceel Stobbenweg 8 gereden kwam. Ik reed in de richting van de Drontermeerdijk. Ik zag toen bij de watergang, aan de boszijde een Volvo type station V40, kleur donker-blauw, met een gele kentekenplaat staan. Deze auto stond in de berm met de weg mee met de voorzijde gericht naar de Drontermeerdijk. Ik zag diepe sporen achter die auto in de berm. Die sporen liepen evenwijdig aan de weg. Ik had het idee dat hij de berm in gereden was, langs de weg op. Op de Stobbenweg, bij die auto stond een man midden op de weg te zwaaien, zodat wij moesten stoppen.
Hij droeg groene kuitlaarzen met een heel dik profiel zool welke licht van kleur was, enigszins doorzichtig beige/naturel. Die zool was heel opvallend. De kleur groen was een doorsnee kleur, zoals de laarzen bij de Welkoop ook wel te koop zijn. Ik vond het vreemd dat die man op dat moment daar die laarzen aan had, want daar valt niet mee te rijden. Deze man gedroeg zich raar en gejaagd. Hij was kortaf. Hij vroeg of ik hem wilde helpen, omdat hij met zijn auto vast zat in de modder.
Ik zag vervolgens dat die auto op hetzelfde stuk waar hij was vastgeraakt draaide en over de Stobbenweg reed in de richting van de Abbertweg. Ik heb geen ander in of bij de auto gezien.
• De verklaring van [getuige], gedateerd 3 april 2001, voor zover inhoudende (hoofdstuk III, blz. 91)
[Verdachte] had ook groene laarzen. Die laarzen hadden een geelachtige/beigeachtige zool.
• Een ambtelijk verslag met betrekking tot de vermissing van [slachtoffer O.], opgemaakt door H.A. van Roemburg en J. van Toor, beiden hoofdagent van politie, gesloten op 7 januari 2002, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (hoofdstuk I, blz. 2):
Op 4 december 2001 was [slachtoffer O.] omstreeks 17.00 uur bij zijn ouders gekomen. Ze spraken af dat [slachtoffer O.] zijn ouders zou bellen als hij terug zou zijn van zijn afspraak. Vader heeft die nacht omstreeks 02.00 uur naar [slachtoffer O.] gebeld maar er werd niet opgenomen. Op 5 december 2001 omstreeks 09.30 uur gaan zwager [naam], zus [naam] en zus [naam] naar [slachtoffer O.] zijn huis. Zij treffen geen [slachtoffer O.] aan. Die middag omstreeks 12.15 uur gaan vader, zus [naam] en zwager [naam] naar het politiebureau Zuid/West om de vermissing van [slachtoffer O.] te melden.
• Een proces-verbaal van aanhouding, gedateerd 27 januari 2002, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (A21):
Door verbalisanten wordt met betrekking tot de aanhouding van de verdachte [verdachte] het volgende verklaard. Datum en tijd aanhouding: zondag 27 januari 2002. Reden van aanhouding. Verdachte werd aangehouden op bevel van mr Wemes, officier van justitie te Zutphen. De aanhouding van deze verdachte vond plaats ter zake de moord c.q. doodslag gepleegd op [slachtoffer O.].
- 11.
Een proces-verbaal van verhoor van [getuige], gedateerd 5 april 2004, afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris te Zutphen, voor zover inhoudende:
De Volvo stond met vier wielen in de berm. Dat weet ik heel zeker.
- B.
Het daderschap van verdachte
Het onderscheppen door verdachte van de kaart of brief van [slachtoffer O.] aan [naam]
- 12.
Uit de bijlagen van eerder genoemd proces-verbaal van de politie Noord- en Oost Gelderland, genummerd PL0620/02-201720:
• De verklaring van [getuige], gedateerd 10 januari 2002, voor zover inhoudende (hoofdstuk III, blz. 378 ev):
[slachtoffer O.] heeft mij zodra hij binnenkwam op mijn verjaardag 3 december 2001 in de keuken verteld dat hij een kaartje naar [naam] had verstuurd. Hij vertelde dat hij donderdag voor de laatste lichting een kaartje had verstuurd naar [naam]. Dit is de donderdag 29 november 2001 geweest. Hij had een reactie van [naam] verwacht in dat weekend. Maar deze kwam niet.
• De verklaring van [getuige], gedateerd 17 december 2001, voor zover inhoudende (hoofdstuk III, blz 22):
Op 3 december 2001 heeft [slachtoffer O.] mij vanuit het ziekenhuis gebeld. Ik was thuis. [slachtoffer O.] vertelde mij dat hij [naam] een kaart had gestuurd en dat hij deze afgelopen donderdag, voor de buslichting, op de bus had gedaan. Hij vertelde dat hij haar had verzocht contact met hem op te nemen. Hij had zijn naam en telefoonnummer erop gezet.
• Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten Van Toor, Van Dijk en Schrijver, gesloten op 28 december 2001, voor zover inhoudende (hoofdstuk III, blz. 387 ev):
Op 24 december 2001 is door ons een onderzoek ingesteld in de woning van de vermiste [slachtoffer O.]. In de woonkamer stond een dressoir. Op dit dressoir werden de navolgende goederen aangetroffen. In de linkerlade van het dressoir: een uitdraai van de digitale KPN telefoongids. Hierop staan de gegevens vermeld van [naam], [adres]. Dit formulier is op 28 november 2001 uitgedraaid.
• De verklaring van [getuige], gedateerd 19 december 2001, voor zover inhoudende (hoofdstuk V, blz. 640 ev):
Vrijdag 30 november 2001 heb ik na een nachtdienst die dag tot half 1 geslapen. Ik ben toen die dag om 21.30 uur thuis gekomen. Ook toen heb ik de brievenbus geleegd. Er zat geen brief van [slachtoffer O.] bij. Zaterdag 1 december 2001 was ik vrij en ben ik de hele dag thuis geweest. Ik kan mij herinneren dat ik die zaterdagmiddag de post uit de buitenbrievenbus heb gehaald. Dit is tussen 14.00 en 14.30 uur. Toen zat er geen brief of kaart bij van [slachtoffer O.]. Maandag 3 december 2001 was ik rond 09.30 uur vertrokken van huis. Toen ik vanuit mijn werk die avond thuis kwam heb ik de brievenbus leeggehaald. Er zat toen geen brief bij van [slachtoffer O.]. Ik denk dat ik elke dag wel post krijg toegestuurd.
- 13.
Als schriftelijk bescheid, een faxbericht van Koninklijke TPG Post B.V. van [naam], chef klant en kwaliteit, gedateerd 4 december 2002, voor zover inhoudende:
In de laatste week van november 2001 heeft de kwaliteitsmeting overkomstduur, uitgevoerd door Intomart, een score opgeleverd van 100%. Dit betekent dat alle proefbrieven gepost in Apeldoorn en bestemd voor woonplaatsen buiten dit gebied, dus ook Bennekom, de volgende dag zijn bezorgd.
- 14.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 13 november 2003, voor zover inhoudende:
Ik ben op 30 november 2003 tweemaal in [naam]’s brievenbus geweest. Het klopt dat ik met het sleuteltje haar brievenbus heb geopend om mijn eigen brief eruit te halen. Ik heb toen ook andere post gezien.
Het telefoongesprek met het relatiebemiddelingsbureau daags voor de verdwijning van [slachtoffer O.]
De bewijsmiddelen, hiervoor genoemd onder 10. en dan met name:
• Het relaas van verbalisanten (ordner 1, blz. A49).
• Als schriftelijk bescheid, een geschrift, zijnde een zogeheten B-analyse met betrekking tot telefoonnummer 055 – 5419141 over de periode 2 december 2001 01.49 uur tot 3 december 2001 20.04 uur.
• Als schriftelijk bescheid, een geschrift, aangeduid als just. infocentr.nog, behandeld door [naam].
• De verklaring van [getuige], gedateerd 28 december 2001 (hoofdstuk III, blz. 372).
• De verklaring van [getuige], gedateerd 18 december 2001 (hoofdstuk III, blz. 375 ev).
• De verklaring van [getuige], gedateerd 7 maart 2002 (hoofdstuk V, blz. 909 ev).
Verdachtes aanwezigheid op 4 december 2001 nabij de plaats van het graf van [slachtoffer O.]
De bevindingen van [getuige]
Het bewijsmiddel, hiervoor genoemd onder 10. en dan met name:
de verklaring van [getuige], gedateerd 27 maart 2002 (hoofdstuk V, pag 1005 ev).
De opmerkingen van verdachte in het telefoongesprek tussen hem en zijn zoon
- 15.
Als schriftelijk bescheid, een geschrift, met betrekking tot een op 22 januari 2004 opgemaakt overzicht tapjournaal van een telefoongesprek van 26 maart 2002 tussen verdachte en zijn zoon, voor zover inhoudende:
(p. 3) H: (..) De vorige keer ben ik geweest toen hebben ze het laten lopen maar toen was het spoor niet bekend.
A: Nee.
H: Dus ik zie dat eh … ik ga ook van uit dat … Kijk dat spoor maakt duidelijk dat er een relatie is met mij.
H: Althans met mijn auto.
A: Ja.
(..)
H: Dus eh dan eh dat was de vorige keer de reden om te zeggen van nou dat is niet onze zaak.
A: Nee.
H: Voor justitie maar nou dat spoor is dat is dat duidelijk.
A: Ja.
H: (nou/Dan) ben je gewoon betrokken. En ik heb geen alibi voor die datum.
A: Ja.
H: Dus eh … voor die dag. Dat betekent een probleem.
A: Ja.
H: Dus eh .. ik zie dat eh. Nee ik zie dat somber in.
(…)
A: Televisie gekeken?
H: Nee nog niet.
A: gisteren ook niet?
H: Nee niet gezien.
(p. 4)
- (H)
Nee ik heb het niet gezien. Ik wist wel ehh ik verwachtte het wel een dezer dagen.
A: Ja.
H: Dus ehh ja nee ik wilde dit eigenlijk niet kijken, want ik vind het confronterend. Ik weet wat het allemaal op kan leveren. Kijk als je auto gezien is... en ehh .. ik weet dat ie gezien is ... dat weet ik zelf.
A: Ja ja ja.
H: Dat weet ik daar ga ik van uit.
(p. 9)
H: Nou morgen zie ik ’t wel hoe de hoe d’r ehh hoe dehh hoe dat gebeurt. Nou ja goed ik maak mezelf niks wijs. En dan zeg ik van nou eh hoe dan ook, bepaalde dingen zijn gewoon ehh gezien. Dus dat is ehh ’t is nie anders.
A: Nee.
H: En dan ehh dan moet ik ehh … moet hij me zo goed mogelijk proberen te verdedigen.
A: Ja.
H: Kijk op vragen, ik zal mogelijk ook wat vragen moeten beantwoorden, dat moest ik de vorige keer ook.
A: Ja.
H: Nou goed wa’k kan antwoorden kan ‘k beantwoorden, ja dan
(p. 10) moet ik gewoon zeggen van d-d-dat is verrast me, of daar moet ik gewoon even over nadenken hoe dingen zitten.
A: Ja.
H: Dat is dat is gewoon zo. Vroeger zou ik gelijk alle oplossingen bedenken. Dat heb ik ook de eerste tijdens de verhoren gedaan.
A: Ja.
H: Ja ik ben zo gewend op het moment zelf dan maar wat te bedenken.
A: Ja.
H: Daar breng ‘k mezelf ook mee in problemen.
A: Jaja.
H: Dus dat moet ik gewoon niet meer doen.
H: En in deze situatie denk ik van ja, ehh er zijn een aantal situaties waardoor ehhh het spoor zou kunnen ontstaan buiten mijn toedoen.
A: Mm.
H: Dat is natuurlijk allemaal waar.
A: Ja precies.
H: Eeehmm maar ehh, ja ’t is wel jouw auto.
A: Ja.
H: En je zit met je alibi’s he?
Het bewijsmiddel hiervoor genoemd onder 9. en dan met name:
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door R. van Meeteren, agent van politie te Dronten, gesloten op 26 maart 2002 (hoofdstuk IV, p. 528).
Het bloed van [slachtoffer O.] in de auto van verdachte
De bewijsmiddelen, hiervoor genoemd onder 5. en 6., te weten:
• Als schriftelijk bescheid, een briefrapport van het NFI van drs J.M. Kockx, gedateerd 28 februari 2002 (hoofdstuk X, blz. 1911).
• Het relaas van verbalisanten (aparte ordner genaamd datingteam, p. 2).
• Een ambtsedig proces-verbaal van Erlings, opgemaakt op 27 december 2001, (aparte ordner genaamd datingteam, in bijlage 17).
• Een ambtsedig proces-verbaal van J. Boeve, brigadier van politie, opgemaakt op 24 januari 2002 (aparte ordner genaamd datingteam, in bijlage 17).
De andere sporen in en aan verdachtes auto
- 16.
Uit de bijlagen van eerder genoemd proces-verbaal van de politie Noord- en Oost Gelderland, genummerd PL0620/02-201720:
De bewijsmiddelen hiervoor genoemd onder 5., en dan met name:
• Een ambtelijk verslag, opgemaakt door verbalisanten Frederiks en Boeve, gesloten op 24 januari 2002 (hoofdstuk IX, blz. 1874).
• Als schriftelijk bescheid, een briefrapport van het NFI van drs J.M. Kockx, gedateerd 28 februari 2002 (hoofdstuk X, blz. 1911).
• Een ambtelijk verslag, opgemaakt door verbalisant Poot, gesloten op 25 januari 2002, voor zover inhoudende (hoofdstuk IX, blz. 1875):
De personenauto, merk Volvo, voorzien van het kenteken [kenteken] is in beslag genomen teneinde door het NFI te laten vaststellen of de verdwenen [slachtoffer O.] in genoemde personenauto is vervoerd, al dan niet levend. Identiteitszegel ACZ689.
- 17.
Als schriftelijk bescheid, een geschrift, zijnde een deskundigenrapport, voorlopige rapportage van onderzoek aan milieusporen (grond, diatomeeën) van 18 november 2002, opgemaakt door ir. Van den Eijkel van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, voor zover inhoudende:
Zowel in de vloermat links voor als in de vloermat rechts achter uit de Volvo [kenteken] is een aanzienlijk aantal O. krumbeinii aangetroffen. Deze diatomee is ook aangetroffen in de diepste lagen van het graf, maar buiten Flevoland zeer weinig en slechts op een beperkt aantal locaties. In de wijde omgeving van de woning van verdachte in Bennekom komt deze soort niet voor. In het materiaal uit de wielkast linksvoor van de auto Volvo [kenteken] is een diatomeeënpopulatie aangetroffen waarvan de soortensamenstelling goede overeenkomst vertoont met de soortensamenstelling in de monsters afkomstig van de Stobbenweg.
De sporen aan de bats
- 18.
Uit de bijlagen van eerder genoemd proces-verbaal van de politie Noord- en Oost Gelderland, genummerd PL0620/02-201720:
Een ambtelijk verslag, opgemaakt door verbalisant Wienke, gesloten op 5 juli 2002, voor zover inhoudende (hoofdstuk III, blz. 57):
Op maandag 28 januari 2002 was ik aanwezig bij een onderzoek van de tuin van verdachte op het adres [adres] door medewerkers van de dienst levende have van het KLPD. Ik trof een bats en een spade aan. Deze stonden respectievelijk achter in de tuin, onder de hoge bomen ter hoogte van het houten tuinhuisje en tegen de woning op het terras. De schoppen werden door mij inbeslaggenomen voor nader onderzoek. De schoppen werden door mij apart verpakt in plastic zakken.
- 19.
Als schriftelijk bescheid, een geschrift, zijnde een deskundigenrapport, onderzoek aan milieusporen (grond, diatomeeën) van 11 december 2002, opgemaakt door ir. Van den Eijkel van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, voor zover inhoudende:
Bats. Deze werd rechtop in de grond aangetroffen in de achtertuin van de woning van de verdachte, [adres]. In het materiaal dat afkomstig is van de bats is een diatomeeënpopulatie aangetroffen waarvan de soortensamenstelling een zeer sterke overeenkomst vertoont met die van de diepere lagen van het graf. Het materiaal op de bats kan afkomstig zijn uit de diepere lagen van het graf.
De onderschepping van de brief/kaart van [slachtoffer O.] door verdachte
De bewijsmiddelen, hiervoor genoemd onder 12., 13. en 14, te weten:
• De verklaring van [getuige], gedateerd 10 januari 2002 (hoofdstuk III, blz. 378 ev):
• De verklaring van [getuige], gedateerd 17 december 2001 (hoofdstuk III, blz 22).
• Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten Van Toor, Van Dijk en Schrijver, gesloten op 28 december 2001 (hoofdstuk III, blz. 387 ev).
• De verklaring van [getuige], gedateerd 19 december 2001 (hoofdstuk V, blz. 640 ev).
• Als schriftelijk bescheid, een faxbericht van Koninklijke TPG Post B.V. van [naam], chef klant en kwaliteit, gedateerd 4 december 2002.
• De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 13 november 2003.
Het telefoongesprek met het relatiebemiddelingsbureau daags voor de verdwijning van [slachtoffer O.]
De bewijsmiddelen, hiervoor genoemd onder 10. en dan met name:
• Het relaas van verbalisanten (ordner 1, blz. A49).
• Als schriftelijk bescheid, een geschrift, zijnde een zogeheten B-analyse met betrekking tot telefoonnummer 055 – 5419141 over de periode 2 december 2001 01.49 uur tot 3 december 2001 20.04 uur.
• Als schriftelijk bescheid, een geschrift, aangeduid als just. infocentr.nog, behandeld door [naam].
• De verklaring van [getuige], gedateerd 28 december 2001 (hoofdstuk III, blz. 372).
• De verklaring van [getuige], gedateerd 18 december 2001 (hoofdstuk III, blz. 375 ev).
• De verklaring van [getuige], gedateerd 7 maart 2002 (hoofdstuk V, blz. 909 ev).
Het alibi van verdachte
- 20.
Uit de bijlagen van eerder genoemd proces-verbaal van de politie Noord- en Oost Gelderland, genummerd PL0620/02-201720:
De verklaring van [getuige], gedateerd 28 januari 2002, voor zover inhoudende (hoofdstuk V, blz. 1013 ev):
Op dinsdag 4 december 2001 heb ik ’s middags getennist met een gast uit India. Dit was een gast van mijn moeder. Daarna ben ik naar mijn moeder gegaan of naar huis; dat weet ik niet meer, maar ’s avonds ben ik bij mijn moeder geweest. Rond 22.00 à 22.30 uur kwam ik thuis en ben toen naar bed gegaan. Ik heb [verdachte] die dag niet gezien of gesproken.
- 21.
Uit de bijlagen van het in het dossier van de meineedzaak tegen [naam], opgenomen in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0631/03-223632, opgemaakt door verbalisant Hulshof, gesloten op 12 maart 2003:
als relaas van verbalisant, voor zover inhoudende:
Blijkens de gegevens verstrekt door KPN telecom, is het telefoonnummer [nummer] afgegeven aan [verdachte], [adres] en in gebruik bij verdachte voornoemd. Door KPN telecom zijn inlichtingen verstrekt over het in- en uitschakelen van sterdiensten (doorschakeling) vanaf de vaste aansluiting van de verdachte in de periode van 20 november 2001 tot en met 20 december 2001. Uit de verstrekte gegevens blijkt dat vanaf de telefoonaansluiting [nummer], slechts op 20 november 2001 een aantal activatie en deactivatie handelingen hebben plaatsgevonden. Uit een analyse van de door KPN telecom verstrekte gespreksgegevens blijkt dat onder de kop “sterdiensten” (blz. 4 en 5) van de bijlage IV, in de periode van 9 november 2001 tot en met 5 januari (lees:) 2002, 45 telefoongesprekken zijn doorgeschakeld vanaf de vaste huisaansluiting van de verdachte, naar het telefoonnummer 06-[nummer]. Dit laatste telefoonnummer is het GSM toestel in gebruik bij [verdachte] voornoemd. De hierboven genoemde periode overlapt de datum van 20 november. De doorschakeling vanaf de vaste telefoonaansluiting van de verdachte naar zijn mobiele nummer moet dus voor 20 november 2001 zijn geactiveerd.
Uit de aangeleverde gegevens vermeld onder de kop “sterdiensten” (bijlage IV) en de gegevens over het in- en uitschakelen van sterdiensten (bijlage VI) kan worden vastgesteld dat de vaste telefoonaansluiting [nummer] van de verdachte, op dinsdag 4 december 2001, stond doorgeschakeld naar zijn GSM toestel [nummer].
Een als bijlage IV bij voormeld proces-verbaal gevoegd overzicht (tevens opgenomen op p. 1679 e.v. van het proces-verbaal in de zaak tegen verdachte), waarin onder de gespreksge-gevens met betrekking tot 4 december 2001(alleen) wordt vermeld onder het kopje “ster-diensten” als tijdstip: “11:20:46”.
Getekend door de voorzitter en de griffier op
Parketnummer: 21-000873-03
Uitspraak dd.: 12 juli 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 12 februari 2003 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 06-060090-02 en 06-080425-01, tegen
PERSONALIA VERDACHTE .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 september 2003, 1 oktober 2003, 7 november 2003, 13 november 2003, 18 maart 2004 en 28 juni 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf, verbeurdverklaring van een Volvo-personenauto, sleutels en bats, teruggave van overige onder verdachte inbeslaggenomen goederen), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.
De telastelegging
Aan verdachte is bij de inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
- 1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 4 december 2001 tot en met 27 januari 2002, te Apeldoorn, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd; althans daaraan medeplichtig is geweest;
althans, dat
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 4 december 2001 tot en met 27 januari 2002, te Apeldoorn, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd; althans daaraan medeplichtig is geweest;
- 2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 december 2001 tot en met 27 januari 2002, te Apeldoorn, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden; althans daaraan medeplichtig is geweest.
Ter terechtzitting van de rechtbank te Zutphen van 19 december 2002 heeft de officier van justitie een vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ingediend. Deze vordering is door de rechtbank toegewezen waardoor de tenlastelegging aldus is gewijzigd dat aan verdachte is tenlastegelegd dat:
- 1.
hij op 4 december 2001, althans in of omstreeks de periode van 4 december 2001 tot en met 27 januari 2002, in de gemeente Apeldoorn en/of te Elspeet (gemeente Nunspeet) en/of in de gemeente Dronten en/of (elders) in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten raad [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [naam slachtoffer] gewurgd en/of doen stikken en/of die [naam slachtoffer] (ter verstikking) in een bosperceel begraven, in elk geval bij die [naam slachtoffer] op enige wijze de ademhaling belemmerd en/of op die [naam slachtoffer] anderszins geweld toegepast, tengevolge van een of meer van welke handelingen door hem, verdachte, gepleegd, die [naam slachtoffer] is overleden;
althans dat
hij op 4 december 2001, althans in of omstreeks de periode van 4 december 2001 tot en met 27 januari 2002, in de gemeente Apeldoorn en/of te Elspeet (gemeente Nunspeet) en/of in de gemeente Dronten en/of (elders) in Nederland, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet die naam slacht-offer gewurgd en/of doen stikken en/of die [naam slachtoffer] (ter verstikking) in een bosperceel begraven, in elk geval bij die [naam slachtoffer] op enige wijze de ademhaling belemmerd en/of op die [naam slachtoffer] anderszins geweld toegepast, tengevolge van een of meer van welke handelingen door hem, verdachte, gepleegd, die [naam slachtoffer] is overleden;
- 2.
hij op 4 december 2001, althans in of omstreeks de periode van 4 december 2001 tot en met 27 januari 2002, in de gemeente Apeldoorn en/of te Elspeet (gemeente Nunspeet) en/of in de gemeente Dronten en/of (elders) in Nederland, opzettelijk een lijk, te weten het lijk van een man, in leven genaamd [naam slachtoffer], heeft begraven en/of verborgen en/of heeft weggevoerd en/of weggemaakt met het oogmerk om het feit, te weten het overlijden van die [naam slachtoffer] en/of de oorzaak van het overlijden van die [naam slachtoffer] te verhelen.
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
hij in de periode van 4 december 2001 tot en met 27 januari 2002 in Nederland opzettelijk en met voorbedachte raad [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [naam slachtoffer] gewurgd of doen stikken of die [naam slachtoffer] (ter verstikking) in een bosperceel begraven, in elk geval bij die [naam slachtoffer] op enige wijze de ademhaling belemmerd of op die [naam slachtoffer] anderszins geweld toegepast, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] is overleden.
- 2.
hij in de periode van 4 december 2001 tot en met 27 januari 2002 in de gemeente Dronten een lijk, te weten het lijk van een man, in leven genaamd [naam slachtoffer], heeft begraven en/of verborgen en/of heeft weggemaakt met het oogmerk om het feit, te weten het overlijden van die [naam slachtoffer] en/of de oorzaak van het overlijden van die [naam slachtoffer] te verhelen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
- I.
GRONDEN VOOR DE BEWEZENVERKLARING
- A.
De dood van [naam slachtoffer]
- 1.
Dat [naam slachtoffer] een onnatuurlijke dood op de in de bewezenverklaring vermelde wijze is gestorven, leidt het hof af uit de volgende omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien:
- -
de bevindingen van [naam patholoog];
- -
het bloed van [naam slachtoffer] in de auto van verdachte;
- -
het feit dat en de omstandigheden waaronder [naam slachtoffer] is begraven;
- -
de gang van zaken voordat [naam slachtoffer] is begraven.
De bevindingen van dr. [naam patholoog]
- 2.
In het sectierapport concludeert dr. [naam patholoog] – na gewezen te hebben op de beperkingen die voortvloeien uit de omstandigheid dat het lichaam in gevorderde staat van ontbinding verkeerde - dat het niet uitgesloten is dat verstikking, door een of andere vorm van ademhalingsbelemmering, het intreden van de dood van heeft veroorzaakt. Ter terechtzitting van het hof heeft dr. [naam patholoog] nader toegelicht dat het mogelijk is dat [naam slachtoffer] gewurgd is, of gestikt is, of levend begraven is, of dat zijn ademhaling op een andere manier belemmerd is ten gevolge waarvan hij is overleden en dat de kans dat er sprake is van een natuurlijke dood, klein is.
Aan de (aanvullende) rapportage en de verklaring ter zitting van [naam patholoog] ligt mede ten grondslag een brief van de huisarts [naam huisarts] van het slachtoffer, waarin deze verklaart dat bij zijn weten [naam slachtoffer] geen ziekelijke afwijking van betekenis had en er geen aanwijzing in de voorgeschiedenis was om aan te nemen dat bij [naam slachtoffer] een hoger risico op overlijden zou bestaan.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het verschil in specifieke expertise tussen de deskundigen [naam patholoog] (forensisch patholoog van het NFI te Rijswijk) en dr. [naam ziekenhuis-patholoog] (klinisch patholoog in het Rijnstate ziekenhuis te Arnhem) en op de hieronder vermelde omstandigheden, voorbij dient te worden gegaan aan het beroep van de verdediging op het door haar ingebrachte rapport van dr. [naam ziekenhuispatholoog]. [naam patholoog] is forensisch patholoog en heeft in die hoedanigheid – anders dan dr. [naam ziekenhuis-patholoog] - jarenlange ervaring met secties van lichamen die in gevorderde staat van ontbinding verkeren, zoals bij [naam slachtoffer] het geval was.
Het bloed van [naam slachtoffer] in de auto van verdachte
- 3.
In de auto van verdachte is aan de binnenzijde van het linkerachterportier bloed aangetroffen waarvan het DNA-profiel overeen komt met dat van het slachtoffer.
Het feit dat en de omstandigheden waaronder [naam slachtoffer] is begraven
- 4.
Het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] is aangetroffen in een bosperceel, gelegen aan de Stobbenweg in de gemeente Dronten dat grenst aan de Abbertocht. De plaats waar [naam slachtoffer] was begraven lag op ongeveer 43 meter van de weg en ongeveer 42,5 meter van de Abbertocht. Het graf was ongeveer 95 centimeter diep. Nabij de linkerzijde van het hoofd werd een gedeelte van een broekriem aangetroffen. In het bosperceel werden voorts enkele delen van een riem aangetroffen. Daar komt bij dat de jas van het slachtoffer – met daarin een mobiele telefoon en een bos sleutels - niet is aangetroffen in het graf maar op enige afstand van het graf bij een sloot. Eén van de broekzakken van [naam slachtoffer] was naar buiten gekeerd.
Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat met het lichaam van iemand die een natuurlijke dood zou zijn gestorven op zodanige wijze wordt omgesprongen, laat staan onder dergelijke omstandigheden wordt begraven.
De gang van zaken voordat [naam slachtoffer] is begraven
- 5.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam slachtoffer] op de avond van 4 december 2001 een zogenaamde “blind date” had, waarbij hij er van uitging dat het een afspraak betrof met [naam getuige], zijnde de ex-vriendin van verdachte. Deze “blind date” was het gevolg van een telefoongesprek dat [naam slachtoffer] de avond van 3 december 2001 had gevoerd. Dit telefoongesprek vond plaats vanuit een openbare telefooncel in Ede. Daar komt bij dat de persoon aan de telefoon gezegd had dat [naam slachtoffer] niets aan anderen mocht vertellen. Daaruit leidt het hof af dat degene die [naam slachtoffer] belde – verdachte – niet wilde dat anderen op de hoogte zouden komen van de afspraak van [naam slachtoffer] op 4 december 2001 om 18.00 uur.
- 6.
Met betrekking tot het tijdstip van overlijden van [naam slachtoffer] en het tijdstip waarop hij is begraven, overweegt het hof het volgende:
Zoals hieronder nader wordt overwogen, is het verdachte geweest die [naam getuige] op 4 december 2001 om 20.00/20.15 uur heeft gezien toen hij met zijn auto vastzat in de berm aan de rand van het bosperceel. Voor zover uitdrukkelijk uit de bewijsmiddelen blijkt, is het laatste levensteken van [naam slachtoffer] geweest het telefonisch contact dat hij op de avond van 4 december 2001 rond 17.35 uur heeft gehad. Daarvóór heeft hij zich voorbereid op de ont-moeting die hij om 18.00 uur zou hebben. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Hieronder overweegt het hof waaruit het heeft afgeleid dat verdachte dit heeft gedaan. Hoe de gebeurtenissen zich precies vanaf omstreeks 18.00 uur tot 20.00/20.15 uur hebben afgespeeld, is voor de bewezenverklaring niet relevant. Of [naam slachtoffer] om 20.00/20.15 uur al dood was dan wel op een later tijdstip die dag of (korte tijd) later is gestorven, is voor de bewezenverklaring evenmin van belang. Of verdachte [naam slachtoffer] op de avond van 4 december 2001 dan wel later heeft begraven, doet voor de bewezenverklaring ook niet ter zake.
- B.
Het daderschap van verdachte
- 7.
Het hof leidt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden – in onderling ver-band en samenhang bezien en in samenhang met de andere bewijsmiddelen - af dat het verdachte is geweest die [naam slachtoffer] heeft gedood:
- -
het onderscheppen door verdachte van de kaart of brief van [naam slachtoffer] aan [naam getuige];
- -
het telefoongesprek met het relatiebemiddelingsbureau daags voor de verdwijning van [naam slachtoffer];
- -
verdachtes aanwezigheid op 4 december 2001 nabij de plaats van het graf van [naam slachtoffer];
- -
het bloed van [naam slachtoffer] in verdachtes auto;
- -
de andere sporen in verdachtes auto;
- -
de sporen aan de bats.
Het onderscheppen door verdachte van de kaart of brief van [naam slachtoffer] aan [naam getuige]
- 8.
Gelet op de verschillen in de verklaringen, laat het hof in het midden of [naam slachtoffer] een kaart dan wel een brief aan [naam getuige] heeft gestuurd.
Het hof leidt uit de desbetreffende bewijsmiddelen af dat [naam slachtoffer] vóór de buslichting op 29 november 2001 een kaart/brief heeft gepost aan [naam getuige] en dat de adressering juist was. Uit een schrijven van TPG Post blijkt dat in de laatste week van november 2001 de kwaliteitsmeting overkomstduur, uitgevoerd door Intomart, een score heeft opgeleverd van 100%. Dit betekent dat alle proefbrieven gepost in Apeldoorn en bestemd voor woonplaatsen buiten dit gebied, dus ook Bennekom, de volgende dag zijn bezorgd. De kans dat de kaart/brief niet of niet op het juiste adres bezorgd is, acht het hof daarom zo klein dat het er geen twijfel over heeft dat de kaart/brief zich in de brievenbus van [naam getuige] bevond. Verdachte heeft verklaard dat hij op 30 november 2001 tot tweemaal toe in de brievenbus van [naam getuige] is geweest en ook post in haar brievenbus heeft gezien. Nu [naam getuige] heeft verklaard dat zij zelf de kaart/brief niet – ook niet na 30 november - bij haar post heeft aangetroffen, moet deze op 30 november 2001 in de handen van verdachte zijn gekomen.
Het telefoongesprek met het relatiebemiddelingsbureau daags voor de verdwijning van [naam slachtoffer]
- 9.
[naam getuige] heeft verklaard dat [naam slachtoffer] had gezegd dat hij aan de persoon van het relatiebemiddelingsbureau had gevraagd of het de cliënte betrof die hij een kaart had gestuurd en dat die persoon toen tegen [naam slachtoffer] zei dat het wel heel toevallig zou zijn als dit niet zo was. Mede in samenhang gezien met de overige bewijsmiddelen moet het verdachte zijn geweest die zich presenteerde als vertegenwoordiger van een relatiebemidde-lingsbureau en een afspraak maakte voor een ontmoeting tussen verdachte en – naar het slachtoffer meende – [naam getuige] op 4 december 2001 om 18.00 uur.
Verdachtes aanwezigheid op 4 december 2001 nabij de plaats van het graf van [naam slachtoffer]
- 10.
Het hof leidt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden – in onderling ver-band en samenhang gezien en in samenhang met de hierna onder 13, 14 en 15 genoemde omstandigheden (de sporen aan en in de auto van verdachte en de sporen aan de bats) - af dat verdachte op de avond van 4 december 2001 bij de plaats is geweest waar het graf van [naam slachtoffer] later is aangetroffen:
- -
de bevindingen van [naam getuige];
- -
de opmerkingen van verdachte in het telefoongesprek tussen hem en zijn zoon.
de bevindingen van [naam getuige]
- 11.
Verdachte beschikte in de periode waarin het feit is gepleegd over een (donker)blauwe Volvo V40. Dit is de auto waarin het bloed van [naam slachtoffer] is aangetroffen. Mede in samenhang gezien met de overige bewijsmiddelen leidt het hof uit de verklaring van [naam getuige] af dat het verdachte moet zijn geweest die zij op 4 december 2001 heeft gezien. Zij heeft verklaard dat zij op 4 december 2001 op de Stobbenweg bij de watergang aan de boszijde een Volvo type station V40, kleur donkerblauw, met een gele kentekenplaat zag staan. De auto stond met alle vier de wielen in de berm. De auto zat vast in de modder. Er waren diepe sporen achter die auto in de berm. In relatie tot het verweer van de raadsman dienaangaande is het hof van oordeel dat hieraan niet af doen – mede gelet op de omstandigheden waaronder haar waarnemingen op 4 december 2001 hebben plaatsgevonden - dat [naam getuige] verdachte niet aan de hand van de foto’s uitdrukkelijk als eerste heeft herkend en de verschilpunten in het door haar gegeven signalement met dat van verdachte.
de opmerkingen van verdachte in het telefoongesprek tussen hem en zijn zoon
- 12.
Uit het telefoongesprek van 26 maart 2002 tussen verdachte en zijn zoon, zoals volledig weergegeven in het overzicht tapjournaal, aangemaakt op 22 januari 2004, kan het hof niet anders afleiden dan dat verdachte verklaart dat de door [naam getuige] waargenomen auto de zijne was. In dat telefoongesprek verklaarde verdachte bovendien dat hij geen alibi had.
Het bloed van [naam slachtoffer] in de auto van verdachte
- 13.
In de auto van verdachte is aan de binnenzijde van het linkerachterportier bloed aange-troffen waarvan het DNA-profiel overeenkomt met dat van het slachtoffer.
De andere sporen in en aan verdachtes auto
- 14.
In de auto zijn op de vloer bij de plaats van de bestuurder en op de vloer bij de plaats op de achterbank rechts diatomeeën aangetroffen van een soort die specifiek is voor de grond in de diepste lagen van het graf van [naam slachtoffer]. In de wielkast linksvoor van de auto van verdachte zijn diatomeeën aangetroffen waarvan de soortensamenstelling goede overeenkomst vertoont met de soortensamenstelling in de monsters afkomstig van de Stobbenweg.
De sporen aan de bats
- 15.
Aan een bats die in de tuin van verdachte is aangetroffen, bevonden zich eveneens diatomeeën van de soort die zeer sterke overeenkomst vertoont met de grond in het graf van [naam slachtoffer].
- C.
Voorbedachte raad
- 16.
Het hof leidt de voorbedachte raad af uit – in onderling verband en samenhang gezien – de volgende feiten en omstandigheden:
- -
de onderschepping van de brief/kaart van [naam slachtoffer] door verdachte;
- -
het telefoongesprek met het relatiebemiddelingsbureau daags voor de verdwijning van [naam slachtoffer].
De onderschepping van de brief/kaart van [naam slachtoffer] door verdachte
- 17.
Zoals hierboven overwogen, acht het hof bewezen dat verdachte de kaart/brief van [naam slachtoffer] uit de brievenbus van [naam getuige] heeft gehaald. Hij heeft over die kaart/brief die dag noch de volgende dagen (noch nadien) aan [naam getuige] verteld. Het hof leidt hieruit af dat verdachte op dat tijdstip wist van de belangstelling van [naam slachtoffer] voor [naam getuige].
Het telefoongesprek met het relatiebemiddelingsbureau daags voor de verdwijning van [naam slachtoffer]
- 18.
Dat verdachte reeds op 3 december 2001 van plan was [naam slachtoffer] te laten verdwijnen, leidt het hof onder meer af uit het voorwenden dat de “blind date” een ontmoeting met [naam getuige] betrof en uit de omstandigheid dat de persoon aan de telefoon
– verdachte – gezegd had dat hij niets aan anderen mocht vertellen. Het kan daarmee niet anders dan dat verdachte [naam slachtoffer] heeft gedood “na kalm beraad en rustig overleg”, waarvoor immers voldoende is dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
- II.
OPMERKINGEN OVER DE GELOOFWAARDIGHEID VAN DE VERKLARINGEN VAN DE VERDACHTE
- A.
Algemeen
- 19.
Het hof hecht geen geloof aan verklaringen van verdachte over en in verband met de “detective” en aan verklaringen over “Ron”. Voor dat oordeel van het hof zijn – in algemene termen gesteld - onder meer in onderling verband en samenhang alsmede in verband met de inhoud van de bewijsmiddelen - van belang:
- i.
De regelmatige veranderingen en aanpassingen van de verklaringen alsmede de – mede als gevolg daarvan bestaande - tegenstrijdigheden en onduidelijkheden, terwijl het hof de door verdachte opgegeven redenen voor de veranderingen onaannemelijk acht.
- 20.
Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte niet in staat was te worden verhoord toen hij de eerste versie van het “detective verhaal” aan de politie vertelde. Ook acht het hof het – mede op basis van de van het dossier deel uitmakende videobanden van de verhoren - niet aannemelijk dat toen (of later) van een ongeoorloofde verhoormethode gebruik zou zijn gemaakt. Evenmin acht het hof aannemelijk dat zijn verklaring in de kern onjuist zou zijn weergegeven. Ook acht het hof niet aannemelijk dat verdachte onjuiste verklaringen heeft afgelegd om anderen, in het bijzonder [naam getuige] en [naam getuige], te beschermen of te voorkomen dat die anderen verhoord zouden worden. Het hof gaat voorbij aan de “intrekking” van verdachte van zijn verklaringen waarin de eerste versie van het “detective verhaal” wordt weergegeven, nu de daarvoor opgegeven redenen niet plausibel zijn.
- 21.
Ter illustratie geeft het hof in het kort een schets van de ontwikkelingen in het verklarings-patroon van verdachte, in het bijzonder voor wat betreft de door hem gestelde betrokkenheid van andere personen en zijn eigen rol in dat verband.
Op de dag van zijn aanhouding verklaart verdachte dat hij ergens onbewust bij betrokken zou kunnen zijn zonder dat hij dat zelf geweten heeft. Op 30 januari 2002 en de dagen daaropvol-gend vertelt verdachte een uiterst gedetailleerd verhaal, dat in de loop van het onderzoek de titel “detectiveverhaal” heeft gekregen. Dit verhaal houdt kort gezegd in dat verdachte op 29 november 2001 werd benaderd door een hem onbekende privé-detective (genaamd Hans Vegt of iets dergelijks) om zijn medewerking te verlenen aan een betrapping op heterdaad van een man, die eerder iemand had aangerand en die het mogelijk (ook) op verdachtes ex-vriendin [naam getuige] had voorzien. Verdachte had uit zorg voor [naam getuige] meegewerkt en was op 4 december 2001 om 17.00 uur met zijn auto, een Volvo V40, met de privé-detective achter het stuur, vanuit Hoenderloo via Beekbergen, Ugchelen, Wezep, Oldenbroek, Kampen en verder in noordelijke richting gereden. Er waren meerdere auto’s bij betrokken. Verdachte moest achter in zijn auto op de achterbank gaan liggen. Op enig moment stonden de auto’s stil en verdachte zag enkele mensen bij elkaar staan. De detective liet verdachte weten dat de zaken anders waren gelopen en liet hem alleen achter op de achterbank van zijn eigen auto. Verdachte is weggereden, kwam uit bij Hoogeveen en arriveerde in de avond weer bij zijn woning in Bennekom. De donderdag daarna reed verdachte in een opwelling nogmaals de route. Korte tijd later werd verdachte ernstig bedreigd door een man die verdachte “Bruut” noemt: verdachte moest zijn kop houden anders werd hem de kop van de romp geschoten. In nadere verhoren is dit verhaal door verdachte genuanceerd en uitgediept, waarbij hij onder meer een gedetailleerde beschrijving van de asfaltweg geeft, waar hij door de detective zou zijn achtergelaten.
Op enig moment heeft verdachte ervoor gekozen bij verdere politieverhoren gebruik te maken van zijn zwijgrecht. Eerst ter terechtzitting van de rechtbank Zutphen van 17 december 2002 is verdachte opnieuw en zeer uitvoerig (schriftelijk) gaan verklaren. Verdachte schrijft dan dat hij besloten heeft volledig opening van zaken te geven; hij is nu in staat om te verklaren, omdat hij zijn angst heeft overwonnen. Verdachte geeft opnieuw een uitgebreide weergave van het “detectiveverhaal” - doch met een aanzienlijk aantal aanpassingen en wijzigingen ten opzichte van de eerste versie. Zo is van een bedreiging door de “detective” geen sprake meer. Ook is hij niet met de detective naar het noorden gereden maar is hij die 4e december 2001 door de de-tective op enig moment uit zijn eigen auto gezet en bij “Ruth” – een vrouw die in het “detective-verhaal” voorkomt - ingestapt. De “privé-detective” gaat nu alleen met verdachtes auto verder. Het contact met de “privé-detective” gaat daarop verloren waarna “Ruth” en verdachte tegen half negen ’s avonds bij verdachtes woning in Bennekom arriveren. Die hele avond heeft verdachte met “Ruth” doorgebracht, aldus verdachte. Op 8 of 9 januari 2002 zou verdachte dan van de “privé-detective” “Hans Vegt” te horen hebben gekregen dat de man die zij op 4 decem-ber 2001 volgden, was overleden, “zomaar”. “Bruut” en een zekere “Benno” zouden de man later begraven hebben. Verdachtes auto zou die avond door die personen zijn gebruikt.
Vervolgens verklaart verdachte ter terechtzitting van het hof van 13 november 2003 dat hij bij de rechtbank geen juiste verklaring heeft afgelegd. Hij licht dit als volgt toe. Hij had een recon-structie gegeven om alles een plaats te geven. Hij wilde een logisch verhaal bouwen. Niet op de donderdag van de eerste ontmoeting met de “privé-detective” was hem gevraagd mee te doen maar op zaterdag 1 december 2001. Hij raakte overtuigd door een gesprek met “de eigenaar”, die de opdrachtgever zou zijn van de “privé-detective”. De bedreiging door de detective met een pistool had verdachte verzonnen, evenals de routebeschrijving naar het noorden alsook de beschrijving van de asfaltweg ter plaatse. Op de bewuste avond van 4 december 2001 werd verdachte door “Ruth” teruggebracht en was hij om 11 voor half 7 ’s avonds terug in zijn woning. Verdachte vermeldt dan tegenover het hof dat hij een alibi heeft voor de avond, name-lijk zijn vriendin [naam getuige]. Zij zou bij hem hebben gegeten. Later op de avond zou hij dan nog gebeld zijn door “Ruth”, vrijwel zeker op de vaste aansluiting van zijn huis.
Om hem moverende redenen zou hij eerder niet van dit alibi gebruik hebben willen maken. De bedreiging door Bruut op 5 december 2001 is niet aan de orde geweest. Ook heeft hij niet opnieuw de route gereden, aldus nog steeds verdachte ter terechtzitting van het hof van 13 november 2003.
ii. Het ontbreken van een (aannemelijke) bevestiging in andere, verifieerbare gegevens.
- 22.
In de diverse verklaringen die verdachte heeft afgelegd in verband met zijn wetenschap van de dood van [naam slachtoffer] wordt een aanzienlijk aantal personen (circa acht) ten tonele gevoerd. In die verklaringen ontbreken voldoende gegevens om de identiteit en andere gegevens van die personen te kunnen vaststellen. Ondanks alle inspanningen van de politie zijn ook overigens geen gegevens gevonden die (een van) de lezingen van verdachte kunnen bevestigen.
Het hof ziet de anonieme brieven niet in enigerlei zin als een verifieerbare bevestiging. De her-komst van de brieven is niet traceerbaar gebleken. Er komen verschillende lezingen naar voren over hetgeen gebeurd zou zijn. Weliswaar is hier en daar sprake van aansluiting bij versies van het door verdachte geponeerde “detective verhaal”, maar het onderzoek heeft niets opgeleverd dat redelijkerwijs zou kunnen worden aangemerkt als een bevestiging van een van die versies.
iii. De onwaarschijnlijke inhoud van het zo genaamde “detective-“verhaal.
- 23.
Die onwaarschijnlijkheid houdt onder meer verband met de volgende factoren, ook in onderling verband en samenhang bezien:
- 1.
het is onaannemelijk dat een groep personen op de door verdachte geschetste wijze zou overgaan tot het “op heterdaad” betrappen van iemand die als (mogelijke) “verkrachter” wordt gezien;
- 2.
voor zover in verdachtes verklaringen de suggestie besloten ligt dat de mogelijke “verkrachter” [naam slachtoffer] zou zijn, duidt niets erop dat deze in enigerlei opzicht zich aan verkrachtingen schuldig zou hebben gemaakt.
- 24.
De verklaringen die verdachte over “Ron” heeft afgelegd, - waaruit de suggestie naar voren komt dat deze “Ron” dezelfde persoon zou zijn als [naam slachtoffer] – zijn op een inconsis-tente wijze totstandgekomen en zijn inhoudelijk onaannemelijk. Onder meer zijn de antwoorden van verdachte op vragen naar een mogelijke herkenning vaag, onsamenhangend en ontwij-kend. De suggestie dat “Ron” [naam slachtoffer] zou zijn, is verder hoogst onwaarschijnlijk in het licht van de omstandigheid dat [naam slachtoffer] in de periode waarover verdachte spreekt onbekend was met het adres van [naam getuige]. Er zijn geen aanwijzingen dat naam slachtoffer gebruik maakte van homo-ontmoetingsplaatsen dan wel dat zijn dood in enigerlei verband zou staan met een homo-ontmoetingsplaats die zich in de omgeving zou bevinden van het bos waar zijn lichaam is aangetroffen.
- B.
Enkele specifieke punten naar aanleiding van verweren
- 25.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof geen geloof hecht aan verklaringen van verdach-te over de details daarin die samenhangen met hetgeen hij heeft verteld over de “detective” en de andere personen die met de “detective” te maken zouden hebben en over “Ron”. Die punten komen hier niet meer aan de orde. Dat geldt onder meer voor het in de auto van verdachte aangetroffen bloed van [naam slachtoffer].
Het onderscheppen van de kaart/brief door verdachte
- 26.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij geen kennis heeft genomen van de (andere) post in de brievenbus, in het bijzonder de kaart/brief van [naam slachtoffer].
Het telefoongesprek met zijn zoon
- 27.
Het hof acht niet aannemelijk dat verdachtes opmerking dat zijn auto was gezien betrekking heeft op een andere situatie dan de situatie waarin de auto door [naam getuige] op de avond van 4 december 2001 aan de Stobbenweg is gezien.
Het alibi van verdachte
- 28.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij op de avond van 4 decem-ber 2001 door een persoon genaamd Ruth naar huis is gebracht waar hij om 18.19 uur is aan-gekomen, waarna hij tot ca. 20.30 uur met mevrouw [naam getuige] gegeten heeft, toen hij op zijn vaste aansluiting is gebeld door “Ruth”.
Het hof acht deze verklaring niet aannemelijk omdat deze ongeloofwaardig is. In verdachtes lezing is dit gekoppeld aan zijn verhaal over de “detective”. Dit verhaal acht het hof, zoals eerder overwogen, ongeloofwaardig. Daar komt bij dat uit een overzicht van het telefoonverkeer op de avond van 4 december 2001 blijkt dat er rond het door verdachte genoemde tijdstip geen telefoontje heeft plaatsgevonden. De verklaring van verdachte komt bovendien niet overeen met de door het hof betrouwbaar geachte verklaring die mevrouw [naam getuige] op 28 januari 2002 heeft afgelegd dat zij verdachte op 4 december 2001 niet heeft gezien en/of gesproken.
De bats
- 29.
Het hof acht niet aannemelijk dat iemand anders dan verdachte de bats in de tuin van verdachte heeft geplaatst teneinde ten onrechte de verdenking op hem te laden.
De conditie van verdachte
- 30.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn fysieke gesteldheid (eerdere hartklachten, zwakke rug) niet in staat zou zijn om [naam slachtoffer] te vermoorden en/of te begraven. Het hof acht deze bewering onaannemelijk, gelet op de verklaring van de orthopedisch chirurg [naam chirurg] (“er zijn aan de hand van de huidige gegevens geen redenen te concluderen dat betrokkene niet in staat is een graf te delven”) en op die van de cardioloog [naam cardio-loog] (“al met al acht ik de belastbaarheid van betrokkene normaal en dit bestaat al kort na het herstel van het myocardinfarct in 1996. Ik acht dan ook de cardiale conditie in december 2001 dezelfde als die ik bij huidig onderzoek heb aangetroffen”).
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Moord.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Het een lijk begraven, verbergen of wegmaken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaren, na een eis van de officier van justitie tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf. Zowel de verdachte als de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur gerechtvaardigd. Het hof verwijst voor die feiten en omstandigheden naar hetgeen hiervóór is overwogen. Nu verdachte de feiten heeft ontkend, beschikt het hof niet over een verklaring van zijn kant over het motief voor de bewezenverklaarde feiten. Uit het onderzoek ter terechtzitting is echter aannemelijk geworden dat het motief op enigerlei wijze samenhangt met enerzijds de positie die verdachte aan zijn ex-vriendin in zijn leven toekende en anderzijds met wat door dr. [naam psychiater] de narcistische en theatrale persoonlijkheidsstoornis van verdachte wordt genoemd. Dr. [naam psychiater] schrijft onder meer dat verdachte bevestiging zoekt in de rol als hulpverlener en de identificatie met zijn vader die zes jaar voor zijn vrouw zorgde (p. 19 van haar rapport).
“In relaties kiest hij partners waarin hij de redder is, de persoon waar de partner tegen op kijkt. In zijn redderschap zit vooral een narcistisch element en niet zozeer een angst voor verlating of machtselement” (p. 18).
Naar aanleiding van een aantal varianten van het detectiveverhaal, die door verdachte zijn verteld, heeft dr Kaiser ter zitting van dit hof van 13 november 2003 desgevraagd verklaard:
“Hij (verdachte) heeft een theatrale persoonlijkheidsstoornis, dat is de problematiek van het constructen maken, voor zich zelf een wereld opbouwen en daarin geloven, het geloven van “ik ben de redder van zo`n vrouw”. Die theatrale persoonlijkheidsstoornis doet zich voor in alle aspecten van zijn leven.”
“Er is bij betrokkene sprake van machts/hechtingsproblematiek vooral in relatie tot vrouwen; het affectieve element ontbreekt als hij over hen spreekt” (p. 18).
Hoewel er volgens dr. [naam psychiater] geen uitspraak gedaan kon worden over de vraag of hiermee een agressieregulatieproblematiek gepaard gaat omdat verdachte de in de hetero-anamnese beschreven agressie ontkent, zou op grond van de hetero-anamnese wel de conclusie kunnen worden getrokken dat daarvan in specifieke omstandigheden sprake kan zijn, vooral in relatie tot vriendin of vrouw (p. 19).
Het hof verwijst in dit verband ook naar enkele onderdelen van de omschrijving die van een narcistische persoonlijkheidsstoornis wordt gegeven in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders IV van de American Psychiatric Association, waaraan de volgende passages zijn ontleend:
Als het wezenlijke kenmerk van die persoonlijkheidsstoornis wordt genoemd een diepgaand patroon van grootheidsgevoelens (in fantasie of gedrag), behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties. Opgemerkt wordt dat kwetsbaarheid in zelfachting individuen met een dergelijke stoornis zeer gevoelig maakt voor “schade” door kritiek of nederlaag. Hoewel zij het niet naar buiten behoeven te laten blijken, kan kritiek deze individuen achtervolgen en hun het gevoel geven vernederd, hol en leeg te zijn. Zij kunnen reageren met minachting, woede of provocerende tegenaanval. Zulke ervaringen, aldus DSM-IV, leiden vaak tot sociale teruggetrokkenheid of een uiterlijke houding van nederigheid die de grootheidsgevoelens kunnen maskeren en bescher-men. Relaties met andere personen worden op typische wijze belemmerd als gevolg van problemen door de aanspraak bijzondere rechten te hebben, de behoefte aan bewondering en de relatieve veronachtzaming van de gevoelens van anderen.
Het hof neemt verder in aanmerking dat door de feiten de rechtsorde ernstig is geschokt. Door de moord is aan de nabestaanden van het slachtoffer op zich al enorm en onherstelbaar leed toegebracht. Door het doen verdwijnen van het lichaam van het slachtoffer is nog meer leed veroorzaakt, nu zij maanden in onzekerheid hebben verkeerd over de vraag of hij nog in leven was. Ook thans verkeren zij nog in onzekerheid over de vraag naar de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gekomen. Het zijn met name deze omstandigheden die maken dat niet met een gevangenisstraf van kortere duur kan worden volstaan.
Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, legt het hof geen levenslange gevange-nisstraf op maar een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar. Daarvoor zijn met name de volgende factoren van belang.
- -
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor delicten die behoren tot een soort die in dit verband relevant is.
- -
Uit de rapportage van in het bijzonder dr. [naam psychiater] blijkt van een narcistische en theatrale persoonlijkheidsstoornis bij verdachte. Het hof neemt de conclusie van dr. [naam psychiater] over en maakt deze tot de zijne. Daarmee is de kans op een herhaling van een soortgelijk feit in de toekomst gegeven. Hierbij gaat het hof ervan uit dat verdachte niet openstaat voor behandeling. In dit verband wordt opgemerkt dat verdachte geweigerd heeft mee te werken aan een onderzoek in het Pieter Baan Centrum en enkel bereid was om mee te werken aan een onderzoek door twee gedragsdeskundigen, mits door hen niet geadviseerd werd over de toerekenbaarheid.
- -
Het hof acht de kans op herhaling echter niet groot genoeg om – mede gelet op de overige in aanmerking te nemen factoren - oplegging van een levenslange gevangenisstraf te rechtvaardigen. In de eerste plaats is verdachte thans 59 jaar, zodat hij bij oplegging van een gevangenisstraf van 20 jaar (met aftrek van voorarrest) eerst na zijn 70e vervroegd in vrijheid zal worden gesteld. De kans dat verdachte dan in een soortgelijke situatie zal komen, is aanzienlijk geringer. In de tweede plaats is niet aannemelijk geworden dat verdachtes wilsvrijheid ten tijde van de feiten als gevolg van de stoornis in zodanige mate was beperkt dat oplegging van een gevangenisstraf van 20 jaar geen invloed op verdachtes gedrag zal hebben.
Het hof ziet geen termen tot oplegging van terbeschikkingstelling. Mede als gevolg van het ontbreken van uitdrukkelijke rapportage hieromtrent, staat onvoldoende vast omtrent de mate van toerekenbaarheid. In de opgelegde gevangenisstraf is het gevaar dat verdachte voor de samenleving oplevert verdisconteerd.
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (Volvo personenauto en sleutel), volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurd-verklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het 1 primair en of 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan of voorbereid. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven bats, waarvan niet is kunnen worden vastge-steld aan wie deze toebehoort, is eveneens vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voor-werp is met behulp waarvan het onder 2 telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
Met betrekking tot overige onder verdachte inbeslaggenomen en aan hem toebehorende voorwerpen zal het hof de teruggave daarvan gelasten, nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet langer verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenis-straf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
een personenauto, merk Volvo, type V40, kenteken [nummer];
- -
een sleutel;
- -
een bats.
Gelast de teruggave aan verdachte van de overige inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, voor zover aan hem toebehorend.
Aldus gewezen door
mr Van Houten, voorzitter,
mrs Koksma en Lensing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Wormgoor, griffier,
en op 12 juli 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.